De Portierster
van AlfortYille
I „NOORD-BE. AB AND''I
Katholieke Universiteit.
FEUÏLLETOÏÏ
Gemeenteraad,
Maatschappij van Verzekering op het Leven
NUMMÊR J&
woensdag u $ËPY&Mfi&R mi
i.
In alle R.K. kerken enz. is Zondag
het navolgende mandement afgekondigd:
„Wij, Katholieken van Nederland, die
„thans leven, gaan weldra heen, om
„ons bij den Oppersten Rechter voor de
„eeuwigheid te verantwoordendie
„Rechter zal niet verzuimen ons te
„vragen, wie wij na ons achterlaten,
„om het katholiek geloof in ons vader-
„land waardig te vertegenwoordigen".
Zoo spraken, niet lang na het herstel
van het geregeld kerkbestuur in deze
landen, onze Doorluchtige Voorgangers,
om hunne geloovigen te wijzen op de
zware verantwoordelijkheid, die zij voor
het opgroeiend geslacht droegen met
name wat betreft het onderwijs. Zij
hebben aan de Katholieken van ons
vaderland de beginselen voorgehouden,
om hen op te wekken, een echt katho
liek onderwas, in zoover het bestond,
te benutten, in zoover het nog ontbrak
te helpen tot standbrengen en te be
vorderen.
Hun woord is begrepenhet is eene
leuze geworden en een program van
krachtige actie. Lagere scholen verrezen
alomde inrichingen voor middelbaar
en voorbereidend hooger onderwijs
nemen steeds in aantal toe.
Dezelfde ernstige woorden, die onze
Voorgangers in het bestuur van Christus'
Kerk in Nederland tot uwe vaderen
hebben gericht, meenen wij te moeten
herhalen voor u, B. G. Want hoeveel
wij ook, dank meer dan vijftig jaren
arbeid en strijd van onze edelste
mannen, van al onze Katholieken,
priesters en leeken, mochten bereiken,
er ontbreekt nog één onmisbare
schakel in onze onderwijsorganisatie,
één instelling van het allergrootste ge
wicht, die de kroon moet zetten op al
ons werk voor het vrije onderwijsde
katholieke universiteit.
De beginselen, door de Doorluchtig
Episcopaat in het mandement van 1868
vooral met het oog op het lager onder
wijs ontwikkeld, gelden voor het onder
wijs in zijn geheelen omvang, ook voor
het middelbare en het hoogere, ja, in
sommige opzichten op de eerste plaats
voor het hoogere of universitaire.
Het onderwijs houdt op iederen trap
verband met den godsdienst. Het doet
dit zoowel om het onderwerp, dat be
handeld wordt, als om den persoon,
die het geeft, maar nergens geldt dit
zoozeer als aan de universiteit.
Dit onderwijs immers omvat ook de
godgeleerdheid en de wijsbegeerte, die
zich onmiddellijk met de groote wereld
en levensvragen bezighoudenvele
andere wetenschappen, die daar onder
wezen worden staan met deze vragen
in het nauwste verband en enkele, die
er slechts eene meer verwijderde be
trekking mede hebben, komen, om de
diepte von het onderzoek, toen met die
vraagstukken in aanraking. Uit den aard
der zaak dus zal dit onderwijs anders
gegeven worden door 'n geloovige, dan
door een ongeloovige, anders door een
van „De Echo van het Zutdetf'.
Telet. 38.
WAALWIJKSCHE EN LANGSTRAATSCHE COURANT.
Uitjrave: Waalwljkuche Stoomdrukkerij An toon Tieten Tdegr.-Adrea ECHO.
Katholiek, dan door een niet-katholiek
Niet minder dan bij het onderricht zal
de levensopvatting van den hoogleeraar
naar voren komen bij den zoo ge-
wenschten omgang met zijn studenten.
Uit dit alles volgt, vooreerstdat de
opleiding aan eene universiteit, die niet
is opgebouwd op katholieken grondslag,
voor den katholieken student groote
nadeelen meebrengt, omdat hij daar den
invloed en de warmte zijner eigen levens
overtuiging mist; vervolgens: dat hem
daar niet zelden ernstige gevaren zullen
dreigen. Meer dan voorheen heerscht
immers in wetenschappelijke kringen
een geest van ongeloof. Wanneer nu de
hoogleeraar omgeven is van een glans
van groote, soms schitterende weten
schap, zullen ook door hem verkondigde
stellingen, die voorspruiten uit zijne
niet-geloovige levensbeschouwing, al te
licht worden aangezien als uitkomsten
van wetenschap Dit gevaar is des te
ernstiger, omdat de universiteit niet
slechts tot doel heeft bestaande weten
schap mede te deelen, maar ook wil
opleiden tot zelfstandig onderzoek m.
a. w. den student wil maken tot een
man, die persoonlijk voortbouwt op de
grondslagen, door het universitaire on
derwijs gelegd. Zijn deze grondslagen
aangetast door een niet-geioovige, of ook
door eene niet-katholieke, levensbe
schouwing, dan zal de afgestudeerde
dikwijls in heel zijn verder leven de
gevolgen daarvan ondervinden.
Maar, B. G., de vrees voor deze ge
varen, hoe gewettigd ook, komt slechts
op de tweede plaats. Zij veronderstelt
de liefde tot de waarheid en.deze heilige
liefde dringt ons bovenal tot stichting
eener eigen universiteit.
Gods Wijsheid en Liefde heeft den
mensch het natuurlijk licht der rede
geschonken. Volgens het woord van den
Meester ontsteekt men echter geen licht
om het onder de korenmaat te zetten,
maar men zet het op den kandelaar om
te schijnen voor allen, die in het huis zijn.
Als bezitters van het licht der rede
zijn wij verplicht het onze bij te dragen
tot vermeerdering van die natuurlijke
menschelijke kennis, waaraan de maat
schappij voor hare ontwikkeling behoefte
heeft en waarvoor de universiteit het
machtigste middel is. Daar worden niet
allen reeds verworven uitkomsten van
wetenschap medegedeeld maar daar
wordt tevens gearbeid om nieuwe verove
ringen voor de wetenschap te maken.
Nieuwe velden worden ontgonnen, on
gekende streken doorvorscht, het terrein
van het menschelijk weten stap voor
stap uitgebreid.
Dit is op zichzelf iets heerlijkshet
is een der voornaamste middelen om
het plan Gods te verwezenlijkendat
de mensch koning zij over de zichtbare
schepping en door de ontwikkeling van
zijn geest heerschappij voere over de
dingen dezer aarde. Hielden wij ons
daarbij afzijdig, lieten wij dat waarheids-
onderzoek uitsluitend aan anderen over,
dan zouden wij een ernstigen plicht
verzuimen. De Kerk heeft dit nooit ge
daan. Zij heeft steeds ook de ongewijde
35).
wetenschappen bevorderd en geëerd als
een der edelste goederen der mensch-
heid. Uit haar schoot is de universiteit
voortgekomen en misschien werd het
hooger onderwijs nooit met zooveel
geestdrift gevolgd als in de eeuwen, dat
de Kerk het openbare leven bezielde.
Met de stichting der R. K. Universi
teit hopen Wij dan ook in hooge mate
het deelnemen der Katholieken aan de
beoefening der wetenschap te bevorderen.
Voorzitter. De heer Segeren moet bij
de vaststelling van de notulen blijven.
Srraks, bij de rondvraag, kan u over
dat huis beginnen. Ik zie de noodzake
lijkheid niet in waarom dat u bij de
vaststelling van de notulen hierover moet
spreken.
Segeren. Mag lk ook
Voorzitter. Hebt u nog aanmerkingen
op de notulen.
Segeren. Neen, maar mijeheer Scherp
had ik gaarne geantwoord, 't Staat toch
zoo dur, zoo kraaiachtig, als ik dat niet
mag.
Scherp. Ik laat me niet beieedlgen en
zeker niet door een mijnheer Segeren.
Voorzitter (hamerend). Heeren, hlet-
over nu gezwegen.
Timmermans. Mag ik, mijnheer de
Voorzitter, nog even het woord.
Voorzitter. Ais u bij de vaststelling
van de notulen blijft, anders niet.
Timmermans. Ik wil alleen maar op
merken dat het voor den Secretaris on
mogelijk is om alles woordelijk neer te
schrijven wat hier gezegd wordt. w»nt
dan zouden de notulen iopiaats van een
bladzijde of 6 wel 25 en meer worden.
Bovendien geloof Ik ook dat voel wat
hier gezegd wordt beter ia dat 't niet
in de notulen wordt opgenomen.
Hierna worden de notulen vastgesteld.
AAN DE ORDE:
1. Vaststelling verordenlog van de
kmring van waren.
De Voorzitter meent dat het ontwerp,
zooals dat voor de leden bi] de stuk
ken ter inzage heeft gelegen, voldoe1
Opgericht WAALWIJK.
Verzekerd Kapitaal
Reserve
1843;
25.586.757
3.113.7o7.—
Ma jaargang.
Prijs der AdvertenUto.
20 een! per regel; minimum t 1M.
Reclames 4* cent per regel.
can alle door de Regeering gestelde
eischen. Het is een model dat aas de
pract'jk is getoetst en door de Gezond
heidscommissie is goedgekeurd.
Wordt zonder w^zlglng aan te brengen
vastgesteld.
2 Herziening van de verordening op
de Hoades-belasling.
Voorzitter. Reeds meermalen Is het
verlangen altgesproken om de honden
belasting eens te herden.
We hebben oss thans een model
aangeschaft, dat waarschijnlijk heel wat
beter zal zijn en waardoor men tegen
alle onwillige betalers en ontduikers,
beter kan optreden. De heeren zullen
het zeker wel hebben ingezien. Voor
gesteld is om voor een luxe hond f 3
te laten betalen, en voor een waak- of
werkhond f 2. Honden, jonger dan 2
maanden worden vrijgesteld.
T mmermans, Dikwijls wordt wel veel
geklaagd over de hooge belasting, maar
hier zou ik niet zoo bang zijn om de
belasting van luxe honden waf ho.vger
te stellen.
Er loopeo hier in Geertmidenberg
zooveel bonden los, dat men gerust
voor losloopende honden f 5 mag stel
len en voor hoeden dia eenigen dienst
moeten verrichten f 2 te behouden.
Het is m. i. absoluut geen overbodige
weelde als f 5 voor een luxe hond
wordt betaald.
Scherp. Ik vrees dat de financiën der
gemeente daar niet veel mee vooruit
zullen gaan want drie gulden zal men nog
wei betalen maar vijf gulden nier, zoo
dat er heel wat honden zullen worden
opgeruimd. Ik geloof daarom dat bet
aiet in het voordeel van de gemeente
zal zijn.
Timmermans. Er loopen er hier toch
zoo ontzettend voel, dat nr gerust heel
wat kunnen worden opgeruimd na men
dan nog evenveel ontvangsten zal
hebben.
Segeran. Voor een luxs hond f 5,—
te betalen is niet to veel. Ai ruimen se
dan wat op, het Inkomen zal dan toch
herzelfde blijven.
Meijers. Dan mag ook nog wel wor
den vastgelegd in de verordening dat
diensthoadea niet los mogen loopen,
dan moet tegen de houders proces
verbaal worden opgemaakt.
Tak. Mij komt f 5 toch wel een beetje
hoog voor. Wel is waar is het een luxe
maar ik vrees toch dat er zeer veel
honden zullen worden opgeruimd. Ik
zou f 4 willen stellen. Een gulden minder
of meer gaat veel schelen, want als men
nee gulden meer moet. betalen zal men
tit nog doen, maar twee guldeo niet
meer. Daarom geef ik den heer Timmer
mans in overweging zijn voorstel te
«Uzigen dan kan ik het ondersteunee.
Meijers. f 5 Is niet te veel. Ge moet
het groote verschil eens nagaan als men
*a Breda loopt of hier. Als men er In
Breda 3 tegen komt, dan heeft men er
hier al zeker 100 zien passeeren. Be
halve dat die honden dikwijls veel last
veroorzaken, heeft men er ook heel wat
uil van.
Timmermans. Ik zie geen enkele reden
'm mtio voorstel te wijzigen f5 Is
(Wordt vervolgd),
Dit blad verschijnt
WOENSDAG- EN ZATERDAGAVOND
bonnementsprijs per 8 maanden 1 1.25.
Franco p. post door het geheele rijk 11.40.
Brieven, Ingezonden stukken, gelden enz.,
franco te zenden aan den Uitgever.
w ECHO
het zuiden,
DERTIGSTE HOOFDSTUK.
„Doodeenvoudig eene vennootschap met
dien Amerikaan. Gij hebt verstand en on
dervinding. Gij zijt een bekwaam en vol
hardend werker... Gij zoudt u in de fabriek
een positie van den eersten rang kunnen
verschaffenOverigens heeft de Ameri
kaan een aardige dochter zooals gezelf reeds
gezien hebt. Zij zal een vorstelijke uitzet
krijgenMen kan het nooit weten, neef.
Slechts zij die niet durven, komen nooit
vooruit. O! Ware ik een mijnheer als gij!...
Terwijl hij zoo tot den valschen Paul
Harmant sprak, staarde Ovidius hem niet
zonder eenigen argwaan in de oogen.
Op dit oogenblik had Jacques den hoed
afgenomen om zich het parelende zweet
van het voorhoofd te drogen.
De gewezen meesterknecht van den heer
Labroue onze lezers zullen het nog niet
vergeten hebbenhad met een tinctuur, bij
een coiffeur te Parijs gekocht, het haar ge
verfd. Men weet ook dat dit verven van
tijd tot tijd moet herhaald worden, want
daar de haren steeds doorgroeien, beginnen
zij van lieverlede aan den wortel hunne na
tuurlijke kleur weer te toonen.
't Was reeds vijf dagen geleden, dat Paul
Harmant het haar geverfd had. Eene rood
achtige lijn begon zich langs het hoofd af
te teekenen, terwijl overigens het haar een
prachögaa zwarten glans hadden.
Ovidius had een doordringenden blik, en
deae bijzonderheid was hem dan ook niet
ontgaan Van het hoofdhaar ging zijn blik
naar den baarddoch hier viel niets bijzon
ders op te merken, want Jacques Gérard
was pas geschorendit verzuimde de ge
wezen meesterknecht geen enkelen dag.
Ovidius was in gedachten verzonken,
j „Bij alle duivels der hel," riep hij uit.
„Wat moet ik er van denken? Neef kleurt
zich de haren. En Paul Harmant was toch
donker bruin toen ik hem vroeger kende.
Het is toch niet mogelijk dat zijne haren
thans rood zijn geworden. Wat heeft dat
te beteekenen? 't Wordt al dwazer en dwa
zer! Die zaak behoort toch opgehelderd te
worden."
Jacques was niet meer op zijn gemak. Dat
onderhoud scheen hem te lang te duren.
„Kom neef," zeide hij, Ovidius Soliveau
de hand biedende, „wij zullen elkander zeer
spoedig wederzien."
„Gaan wij op zulke droge wijze afscheid
nemen? vroeg de laatste. „Dat schijnt mij.
wat al te kaal. Laat ons eens klinken en te
zaam een graantje pikken. Ik heb het recht
niet aan het buffet eerste klasse te komen,
doch niets kan u weerhouden van een be
zoek in onze eantine. KomKomWees niet
al te fier! Zijt gij gereed?"
„Ja" antwoordde Jacques die niet durfde
weigeren.
„Uitstekend! Gij zijt een kranig kame
raad
Ovidius nam zijn gewaanden neef mede
en leidde hem naar de eantine.
Het verder onderhoud duurde echter niet
lang.
In plaats van een glas cognac zooals So
liveau voorstelde, dronken zij een flesch
Bordeaux en daarna trok Jacques zich te
rug, voorgevend dat het tijd was voor het
diner.
Terwijl hij zich naar de eerste klas be
gaf, sprak hij tot zich zelf:
„Ik heb het gevaar getrotseerd en nu ge
loof ik, dat de man twijfel heeft omtrent
mijn indentiteitIk moet trachten dien
ellendigen kerel mij door een droevig lot
in den weg geworpen, door alle middelen
aan mijn persoon te binden. Een zeer ern
stig gevaar bedreigt mij van zijne zijde.
Zoo hij spreekt, ben lk verloren".
Jacques daalde In het salon neder, waar,
zooals naar gewoonte, Jacob Mortimer en
de blonde Noemi zich bevonden.
GEERTRUIDENBERG.
Openbare vergadering van den Raad
lezer gemeente op Vrijdag 16 September
des voormiddags ten 10 uur.
Voorzitter Edelachtb. heer Mr. Allard.
Ongeveer 10.15 uur opent de Voor
zitter de vergaderingaanwezig alle
leden.
De notulen der twee voorlaatste ver
gaderingen worden voorgelezen.
De heer Segeren zegt op de eerst
gelezen notulen eenige aanmerking te
hebben. Gaarne zou hij alsnog zien, dat
In deze notulen weidt opgenomen dat
hij bij de bespreking over het grond
bedrijf er op heelt gewezen, dat het
beter was den grond te verkoopen in
de diepte en nier. Jj de breedte.
De tijd, gaat spr. voort, zal het leeren
wat de ziel van he: grondbedrijf is ge
weest. Wordt dat niet anders, dan wordt
het waardeloos. Aan den waterkant is
het neusje van den zalm en het overige
is zoowat waardeloos.
Voorzitter. Dus U wil de notulen
daarmede nog zien aangevuld.
Segeren. Ja. Ik heb het toen heel
langzaam naar voren gebracht.
Het tweede punt, waar ik over heb
gesproken, is, dat Burg. en Weth. het
recht niet hebben om de gebouweo te
assuradeeren. Dat moet de raad doen.
Ook dat heb ik niet in de notulen ge-
noord. Wil U er dat ook nog bijvoegen.
Ik heb er toen nog op gewezen dar
heel dat assuradeeren ia strijd met de
wet is. Dat huis is door mijnheer Scherp
erzekerd en waar moet dat heen als
dat maar wordt toegestaan. Dan zal
men wel steeds :^a voor het koopen
aa hulzen en het bouwen daarvan,
wast hoe meer er dan komen, hoe mëer
men kan verzekeren.
Scherp. Ik ben geen assuradeur. U
zit me te beleedigcn.
Segeren. Alsjeblief. Ik ben uog niet
uitgesproken. Het is in strijd met de
wet, zie maar naar art. 12 van de ge
meentewet en ik betwijfel dan ook of
een maatschappij, wanneer er eens brand
zou komen, zou uitbetalen.
Ik zou graag zien dat dit thans boven
in da notulen wordt vermeld en ook
dat ik er in de vergadering van Burg.
en Weth. over heb gesproken maar daar
sta ik alleen, want collega Scherp is het
met den Voorzitter altijd zoo eens dat
tk daar niets kan uitrichten. En om ver
antwoord te zijn wij: ik er hier maar
eens op, want tegen zulk een werk ben
ik sterk tegen.
Schep. U zegt dat lk dat huistegen
brandschade verzekerd heb, maar dat is
niet waar. Ge moet je, alvorens iemand
re beleedigen, eerst eens beter op de
hoogte stellen.
Ovidius dacht ook na over hetgeen hij
vernomen had.
De oude meesterknecht had zich niet ver
gist, toen hij veronderstelde dat Soliveau
ernstig was begonnen te twijfelen.
Deze twijfel, of, beter gezegd, deze arg
waan was nog zwak, doch kon zich vaster
vestigen om eindelijk gevaarlijk te worden.
De Parijzer werkman had tweemaal bij
den zoogenaamden Paul Harmant een zon
derling gebrek aan geheugen bespieddit
echter zou hij gemakkelijk vergeten hebben;
zoo daarna de geverfde haren zijn argwaan
niet versterkt hadden.
„Wat is'Paul toch veranderd!" mompel
de hij met groote stappen op het dek voort-
wandelend, terwijl hij een sigarette tus-
schen zijn lippen hield. „En hoe is het toch
mogelijk, dat zijn geheugen zoo kort is? Hij
herinnert zich aiet meer, dat ik een machi
nist Hen en wij hebben toch steeds hetzelfde
ambacht uitgeoefend? Hij kent Pietje niet
meer, dat zoo dol op hem verliefd wasEn
hij kleurt zich de haren die rood zijn, wan
neer hij ze niet zwart verft. Ja, ja, ik heb
maar al te goed gezienOp mijn ee.rewoord
Dat is zonderling! Zeer zonderling. En zoo
hij zich eens mijn neef niet was? Zoo hij
den naam van Paul Harmant slechts heeft
aangenomen, van mijn neef die te Genève
overleden isMaar welke reden zou
hij kunnen hebben om zoo te handelen? Dat
begrijp ik niet. Ik wilde hem wel eeus aan
't praten krijgendoch hij is zoo geheim
zinnig en dat bevalt mij in het geheel niet.
In zes jaar heeft hij fortuin gemaakt. Dat
is nog al kras!... Ik weet wel dat zoo iets
gebeuren kan, inaar dan is het toch een bij
zonder buitenkansje. Ik zal alles nader on
derzoekeu. Men moet de gelegenheid niet
laten ontsnappen, zoo zij zich presenteert."
Op dit oogenblik ontmoette hij op het dek
een man, reeds op jaren, die een taschje
over den schouder droeg.
„Ziedaar de gezochte gelegenheidging
Ovidius voort een begeerigen blik op het
taschje werpend. „Ik heb reeds gezien wat
er in is, minstens zestig duizend franken in
goud en bankbiljetten. Zoo ik maar een
goed middeltje wist te vinden om den riem
door te snijden, den inhoud in mijne aakken
te doen overgaan en dan het taschje in aee
te werpen! Dan kon ik ook eerste klasse
reizen, sigaren van vijfentwintig cent roo-
ken en mij kleeden naar den laatsten
smaak
De drager va het taschje ging op dat
oogenblik Ovidius voorbij, die beefde als een
riet, doch geene beweging maakte.
TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Ovidius rolde een nieuwe sigarette, en
schudde het hoofd en hernam
„Ik zou wel eens willen weten welk bui
tenkansje neef gehad heeft. Wat mag hij
toch uitgevonden hebben om zich er zoo in
eens er boven op te werken? Dat moet wel
de moeite waard zijn."
Eensklaps stond hij stil bij twee perso
nen, die op gedempten toon spraken en op
eenigen afstand gezeten waren, nabij den
buitenwand van het schip, op het achter
dek. De eene was een Canadees met koper
kleurig gelaat, gekleed in zijn eigen lands-
costuum, de andere een jongman van vijf
en twintig jaar ongeveer.
De Canadees scheen heel wat ouder te
zijn. Zijne haren begonnen te grijzen en zijn
wangen waren reeds ingevallenzijne oogen
schitterden koortsachtig in hunne holten en
geheel zijn lichaam scheen door stuipachti
ge trekken bewogen te worden. In de band
hield bij een flesclije dat eene goudkleurige
vloeistof inhield.
De jongeman een Frasnch dokter, die for
tuin ging zoeken in Amerika, sprak tot
hem
„Gij zegt dan, dat gij reeds langer dan 10
jaar door de koorts verteerd wordt, en om
ze te bestrijden hebt gij niets anders dan
dit drankje?"
„Ja, dat is zoo," antwoordde de man in
het Fransch, eene taal die in Canada druk
gesproken werd, „en aan dit drankje ben
ik mijn leven verschuldigd. Zoo de koorts
toeneemt gebruik ik vijf of zes druppels en
dit is voldoende om de ziekte eenigszins te
stillen de zwakte gaat er van over."
„Wat is dat dan voor een vocht?"
„Een afkooksel van planten, die bij ons
in de bergen gevonden worden."
„Kent gij den naam dier planten?"
„Ja, doch alleen In mijne moedertaal."
„En hoe heet het drankje?"
„Het heeft verschillende namen. Het
wordt ook al waarheids vocht genoemd."
„Waarheidsvocht," herhaalde de jonge
dokter. „Wat heeft dat te beteekenen?"
„Dat heeft betrekking op een der eigen
schappen van dit afkooksel."
„En wélke is die?"
„Zoo men een lepel van deze vloeistof ge
bruikt, met wijn, bier of brandewijn ge
mengd, overprikkelt deze mengeling de her
senen in zulke mate, dat een voorbijgaande
ijlhoofdigheid intreedt, die nu eens langer,
dan eens korter duurt, somtijds slechts en
kele minuten, doch ook wel ooit een uur.
Zoolang deze krankzinnigheid duurt, wordt
men er toe gedrongen het verledeae en het
tegenwoordige mede te deelen, zijne innig
ste gedachten te openbaren, doch zoodra de
invloed van den drank over is, herinnert
men zich niets meer van dit. alles. In mijn
vaderland wordt de mensch die beschuldigd
is in eene belangrijke aangelegenheid gelo
gen te hebben, genoodzaakt een lepelvol van
dit mengsel in te nemen. Zoo wordt hij ten
prooi aan eene onweerstaanbare ijlhoofdig
heid, hij spreekt zonder het te weten en be
kend zijn leugen, zijn fout of misdaad. Zie
daar waarom mijn drankje waarheidsvocht
genoemd wordt".
„Dat is zeer zonderling" zeide de jonge
dokter.
Ovidius luisterde aandachtig toe, zonder
echter den schijn daarvan aan te nemen.
Geen woord ontging hem van hetgeen de
Canadees mededeelde.
„Bij mijn leven, ja" zeide hij, dat is zeer
zonderling, maar niet nieuwIk keu reeds
lang het drankje van den oude. Te Parijs
op den boulevard kent men alles. Toch wil
de ik wel een lepelvol van dat. drankje heb
ben. Ik zou er mijn goede neef van laten
drinken; een uitstekend middel ona te ver
nemen, waarom zijne harem van kleur zijn
veranderd en tevens om te vernemen hoe
hij zoo ineens fortuin heeft gemaakt In eet!
woord ik zou dan bekend worden met zijn
leven en dat zou mij .zeer goed tfe pas ko
men."