Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
De Portierster
van Alfortville.
FEUILLETON
„NOORD-B&ABAND"
NUMMER 57
WOENSDAG 19 JULI 1922.
45e JAARGANG.
Uitga vb
WAALWIJKSOHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON T TELEN.
Telefoon No. 38. Telegr.-AdresECHO.
Wat te doen voor onze
industrie
Mijnheer de Redacteur
Beleefd verzoek ik U bijgaande rede
uitgesproken in den Nijverheidsraad,
door den heer J. de Vlam uit Einhoven
in uw blad op te nemen.
Hel zal wel niet noodig zijn te zeggen
dat ik met deze belangrijke rede vol
komen accoord ga. Het wil mij voor
komen, dat thans, meer dan ooit, het de
tijd is dat er actie gevoerd wordt.
De eene industrie zaU de andere
moeten steunen, opdat gezamenlijk
worden opgetreden en de noodige druk
bij de Regeering wordt uitgeoefend.
Thans zal, nu er een flinke rechtsche
meerderheid in de Tweede Kamer ge
komen is, de actie met hoop op succes
kunnen gevoerd worden.
Met dank voor de plaatsing
Hoogachtend,
E. W. KL1JBERG-PERN0T.
Het Patroonsblad w geeft 't volgende
verslag
Het onlangs benoemde lid van den
Nijverheidsraad, de heer J. de Vlam te
Eindhoven, heeft reeds onmiddellijk van
zijn lidmaatschap gebruik gemaakt, om
een pleidooi te houden voor bescher
ming onzer Nijverheid. Het zal onzen
lezers ongetwijfeld bijzonder belang
inboezemen, kennis te nemen van de
redeneeringen des heeren de Vlam Wij
zijn zoo gelukkig, hen daartoe in de
gelegenheid te kunnen stellen.
De heer de Vlam bouwt zijn betoog
op als volgt.
Hij herinnerde aan een ministerieel
schrijven van 17 Nov. 1920 betreffende
de levensvatbaarheid der verschillende
nijverheidsondernemingen, en vervolgt
dan
Wanneer ik in aanmerking neem, dat
sinds dit belangwekkend ministerieel
schrijven reeds l'/a jaar verloopen is
en de industrie sindsdien, in het alge
meen, meer en meer in verdrukking is
gekomen, dat de geleden verliezen
enorm zijn en als gevolg daarvan ook
de financieele toestand van het land
altijd door verslechtertwanneer ik
tevens releveer, dat de conferentie te
Genua, die onze Regeering wilde af
wachten, alvorens tot maatregelen over
te gaan tot behoud onzer nationale nijver
heid, tot geen resultaten heeft geleid,
die ook maar eenigszins eene verbete-
r,"ng in het verschiet stellenK„dap meen
ik, dat deze gewichtige aangelegenheid
opnieuw een punt van bespreking in
dezen Raad behoort uit te maken.
Het is hier niet noodig^in schrille
kleuren een beeld te schetsen van den
van „De Echo van het Zuiden
129)
toestand van een groot gedeelte onzer
Nederlandsche nijverheid. Dagelijks
brengen ons de nieuwsbladen berichten
over het geheel of gedeeltelijk stopzetten
van fabrieken, van aanhoudende werk
loosheid, van financieele moeilijkheden,
van het niet-uitkeeren van dividenden,
enz.
Indien er echter iets is, wat ons
opschrikt, dan zijn het cijfers uit de
sigarenindustrie. In 1913 bedroeg de
invoer van buitenlandsche sigaren
20.597 K.G.in 1920 302.126 K.G. en
in 1921 606.753 K.G.in het eerste
trimester 1922 zelfs 362.000 K.G., uit
Duitschland alléén, of per jaar berekend
een invoer van circa l'/a millioen K.G-
Van de 18 552 leden der werkloozen.
kassen van de sigarenmakers waren er
6.602 geheel en 3.435 gedeeltelijk werk
loos of totaal circa 60 pCt. En dit in
eene industrie, die steeds, bij uitstek,
nationaal en bloeiend was eivgeheel op
de hoogte van hare taak, zoodat, in het
algemeen, invoer van buitenlandsche
sigaren geheel overbodig is.
Daarnaast viel, door de lage valuta,
zoowel als door beschermende douane
tarieven in het buitenland de export van
2.871.882 K.G. in 1913 tot 1.669.858
K.G. in 1920 en 718.964 K.G. in 1921.
Dit wil zeggen, dat de invoer ruim 70
maal meer is dan vóór den oorlog,
terwijl de uitvoer tot op '/4 terugliep.
Wie zal, bij zulk een toestand, het
wagen, om ook maar eenigszins te
begrooten het nationale vermogen, dat
verloren werd Wie zal schetsen het
leed, de ontbering in zoo menig gezin
hetzij dan werknemers- of werk
geversgezin geleden in verband met
deze industrie
Niet veel beter is het gesteld in de
klompenindustrie, de schoenfabrieken,
de meubel-, de confectie-, de ijzerfabrie
ken, de lucifersfabrieken, de leerlooie
rijen, terwijl indirect, als gevolg hiervan,
de sigarenkistenfabrieken en houtzage
rijen geheel of ten deele stil'liggen.
Van de wollenstoffenfabrieken zal ik niet
spreken, omdat andere leden van dezen
Raad, meer dan ik daartoe bevoegd zijn.
Zal de Nijverheidsraad in dezen toe
stand berusten en niet trachten de
Nederlandsche verarming tegen te
houden
Het schrijven dezerzijds aan den Minis
ter dateert reeds van 14 April 1921. In
meer dan een jaar tijds is er door de
Regeering niets gebeurd. Is een rappel
niet dringend noodig, vooral nu er een
initiatief-voorstel, het z g. voorstel-Fles-
kens ingediend is, betreffende invoer
verboden en de industrie er dringend
naar vraagt, getuige het onlangs ge-
houden congres.
In het bijzonder moge ik wijzen op
den noodtoestand, waarin de eertijds
zoo bloeiende Nederlandsche sigaren-
industrie verkeert, thans vooral op het
tijdstip van het invoeren der verbruiks
belasting. Duitsche sigaren worden aan
geboden voor f 20.— per mille, terwijl
aan loon en bijloon in Nederland, inclu
sief? verzekeringspremiën, voor een
gewone# sigaar moet betaald worden
f23.10. Zoover is het gekomen, dat
Nederlandsche fabrieken in Duitschland
laten werken, bevorderend aldus tegelijk
de Duitsche nijverheid en de Neder
landsche werkloosheid.
Tijdelijke winkels met een huurprijs
van f 1200 en f 1500 per maand bestaan
in de groote steden, waar vooral Duit
sche Sigaren verkocht worden. Is het
te verwonderen, dat de vereenigingen
van sigarenfabrikanten bij de Regeering
aandringen op een direct invoerverbod
van Duitsche sigaren, ten einde van een
wissen ondergang te worden gered
Ik moge hun verzoek hierbij ten sterkste
steunen en om adhaesie van den Nijver
heidsraad vragen. Deze adhaesie vraag
ik met vertrouwen, wijl ik van oordeel
ben, dat de Raad, ten opzichte van de
Nederlandsche nijverheid, het standpunt
inneemt, dat dezer dagen zoo juist, voor
Amerika, werd aangegeven door Presi
dent Harding, toen hij verklaarde, dat
de Regeering niet wilde, dat de Ameri-
kaansche Nijverheid werd vernield, om
den handel van andere landen op te
jr^WAALWUK
INDOOR
ERVARING STERK_
bouwen.
Echter heeft onze noodlijdende in
dustrie niet alléfen behoefte aan invoer
verboden, die slechts tijdelijk en in een
uiterst geval zullen uitgevaardigd wor
den, zij heeft, in het algemeen, ook
behoefte aan verhoogde invoerrechten
Het ligt voor de hand. dat, wanneer
andere cultuurstaten, als steeds door,
hunne tarieven van invoer verhoogen,
men hier te lande niet mag blijven
vasthouden aan een systeem van een-
zijdigen vrijen invoer, wil men niet snel
naar het pauperisme afglijden. Het tekort
aan uitvoer, in verhouding tot den invoer,
bedroeg, volgens het Kamerlid Hermans,
4'/2 milliard gulden in de betrekkelijk
korte jaren, dat ons land in bevolking
snel van 5'/2 tot 7 millioen zielen steeg.
In de eerste 4 maanden van dit jaar
bleef de uitvoer 275 millioen gulden
beneden den invoer (zonder goud en
zilver). Deze schrikbarende cijfers stem
men tot nadenken en het is niet te
verwonderen, dat deze Raad, in zijne
vorige vergadering, aan de Regeering
moest vragen om meer, aanzienlijk meer
opslagruimte, wegens de overbelasting
der douanestations. Pijnlijk gevoel voor
den nationaal-voelenden burger en be
lastingbetaler, die ter wille van een
hooger beginsel blijft, terwijl andere
welgestelden en vermogenden bij tien
tallen den Nederlandschen bodem ver
laten.
Wijzen bovengenoemde cijfers er op,
dat ons tarief van invoerrechten niet in
orde en niet in overeenstemming is met
dat in andere landen, het ligt voor de
hand, dat waar een aanzienlijk gedeelte
van de Nederlandsche industrie hare
exportverbindingen ziet afgesneden en
zijn nationaal afzetgebied bedreigd, eene
verhooging van invoerrechten gebiedend
noodig is.
In zijne brochure van vóór den oorlog
schreef de heer Struvé
„dat bij eene verhooging van invoer
rechten het algemeen belang op den
voorgrond behoort te staan en dat dit
eischt, dat het recht niet hooger zij dan
het doel vordert. Eene verhooging tot
6 pCt voor half bewerkte en 12 pCt.
der waarde van afgewerkte goederen
mag hiervoor voldoende geacht worden."
Of deze verhooging, onder de tegen
woordige omstandigheden, juist en vol
doende moet geacht worden, is eene
zaak, die hier thans niet kan behandeld
worden. Zeker zoude het voor de nood'-
lijdende industrie een stap in de goede
richting zijn, al behoort een dergelijk
invoerrecht, in verhouding tot wat het
buitenland heft, als zeer matig en laag
bestempeld te worden.
Hoe andere landen zich verweren
tegen de invasie uit het buitenland is
mij onlangs gebleken, toen ik in het
naburige België een onderzoek heb
ingesteld. Niet de waarde der factuur
dient aldaar als grondslag bij de bereke
ning van den invoer, doch voor artikelen,
die ook in België gefabriceerd worden,
geldt als waarde de prijs, waarvoor de
Belgische fabrikant, in het binnenland,
zijn producten verkoopt. Bij verschil van
meening tussehen den aangever en de
douane beslist, in hoogste instantie, het
„Tribunal de Commerce", samengesteld
uit Belgische industrieelen en hande
laren.
Bij een dergelijke waarde-berekening,
waarop dan voor Duitsche artikelen tot
35 pCt. ad valorem wordt geheven, is
een invoerverbod niet noodig. zelfs niet
te prefereeren.
Wie aan de grenzen woont van ons
land en dagelijks het op en neer trekken
van Nederlanders gadeslaat, die in
Duitschland en België hunne inkoopen
doen, terwijl hier de middenstand dreigt
dood te bloeden, de werkloosheid groote
afmetingen blijft aannemen, de industrie
ten deele lam ligt en worstelt tegen
voortdurende en aanhoudende zware
geldelijke verliezen, die voelt zijn natio
naal gemoed beklemd en kan niet anders
doen dan tot dit besluit komener
moet dringend en spoedig door de
Regeering worden gehandeld.
Er moet gehandeld (volgens de mee
ning van den Raad) door een Regeling
van de export credieten, maar er behoort
ook gezorgd voor die industrieën, die
op een nationaal gebied zijn aangewezen,
het eenige debiet, dat haar thans vaak
overblijft en waarop zij recht hebben
door het mede in stand houden van den
Nederlandschen Staat door hunne zware
belastingen. Naar mijne meening door
invoerverboden met consenten en door
eene herziening van het tarief, niet
alleen technisch, zooals het nu reeds
een tiental jaren in het voornemen ligt
der elkaar opvolgende regeeringen, maar
door eene rationeele herziening, ook
mede om de onbillijkheid weg te nemen,
dat enkele industrieën zwaar worden
beschermd, zooals b.v. de sigaretten
industrie, met een invoerrechtvan 45 pCt.
ad valorem, terwijl andere geheel aan
haar lot worden overgelaten, zooals b.v.
de leerlooierijen.
Ik mag van het geduld mijner geachte
medeleden niet meer vergen. Met een
enkel woord wil ik nog zeggen, dat het
tarief de eenige belasting is, waarin ook
liet buitenland medebetaalt. Verminde
ring van onze zoo zwaar drukkende en
absurd progressieve directe belastingen
De Echo van hef
Waalwpschf en Lingstrutsckt Courant
Dit blad verschijnt
WOENSDAG EN ZATERDAG
Abonnementsprijs per 3 maanden 1.25.
Franco per post door het geheele rijk 1.40.
Brieven, Ingezonden stukken, gelden enz.,
franco te zenden aan den Uitgever.
Prijs der Advertentiën:
20 cent per regel; minimum 1.50.
Reclames 40 cent per regel.
Bij contract flink rabat.
Advertentiën moeten Woensdag en Vrijdag
des morgens om uiterlijk 9 uur in ons bezit
zijn.
De trein stond op bet punt van vertrek.
Ovidius had juist den tijd een kaartje te
nemen. r
Te Bois-le-Roi aangekomen, »i>oedde hij
zich van bet station naar het dorp, dat zich
op de helling van een schilderachtigeu heu
vel uitstrekt en tot de Seine afdaalt.
HU ging een hotel binnen, dat er nog al
eenvoudig uitzag, liet „Rendez-vous der
Jagers" genoemd, welks keuken i hter zeer
gunstig l>ekend stond.
„Hebt gij eenige kamers te huur voor
een week?" vroeg hp aan de di' 'urdin.
die hem tegemoet kwam.
„Ja, mynheer, zeer schoone kamersr hier
in het paviljoen, dat er zoo schilderachtig
uitziet." ju
„Zeer goed."
„Een prachtig gezicht op de Seine ooals
gy ziet."
„Hebt gö een bootje* voor my?"
„Wij hebben er zes; gy kunt kiezen."
„UitstekendIk zou willen dineeren."
„Mynbeer alleen?"
„Twee personen. Met den volgenden trefn
komt een nichtje van mij aan."
„Hoe laat?"
„Om acht uur."
„Gelief zelf uw menu op te maken. Alleen
verzoek ik geen buitengewone zaken te
vragen. Dan zal ik wel zorgen dat u vol
daan zyt."
„Zeer eenvoudig, madame. Een matelóte
b.v., wat gebakken visch, een hoentje, groen
ten, vruchten en koffie."
„Alles zal om acht uur gereed zyu."
Nadat Ovidius de kamers had gezien en
eene beschikking genomen had omtrent de
vraag, welke hy voor zich zou houden en
welke hy voor Amanda bestemde, keerde
hij naar de restauratiezaal terug, daar men
reeds bezig was het diner in gereedheid te
brengen.
Hy vroeg de noodige schrijfbehoeften,
nam plaats aan een venster en schreef het
volgende
„Dierbare Neef
,.lk geniet de buitenlucht te Bois-le-Roi.
Hebt gy my noodig, schrijf dan of telegra
feer aan baron Arnold de Relss. in het
hotel Rendez-vous der Jagers.
Gegroet,
OVIDIUS".
Dan riep hij de waardin en zeide;
„Madame, m^jn naam is baron Arnold de
Reiss. Zult gy dat onthouden?"
.„Zeker, mynheer," antwoordde de waar
din. eerbiedig neigend.
„Komen er brieven of telegrammen aan,
dan zult gij die my persoonljjk afgeven."
„Goed, mijnheer. Begrepen."
„Waar is net postkantoor?"
„Daarboven, mijnheer, het zal gemakke
lijker z.yn den brief aan het station te be
stellen."
TWEEDE HOOFDSTUK.
Ovidius richtte zich naar het station,
waar hy zyn brief ter post bezorgde. Nog
een uur had liy voor Amanda's aankomst.
Het bosch van Fontainebleau bood hem
eene schoone wandeling. Hy liep een der
schaduwryke lanen in. Nauwelijks had hy
daar onder die eeuwenoude hoornen een
vijftig passen gedaan of hy ontdekte een
groepje van vyf personen, aan den voet van
een zwaren eik in het gras gezeten.
In het midden bevond zich een man,
wiens lange haren, wit als sneeuw en bruin
gerimpelde huid van hoogen ouderdom ge
tuigden.
Het was werkelijk een 80-jarige grysaard
maar nog krachtig voor zyne jaren en met
levendige oogen. Zijne ledematen waren
wel eenigszins gekromd, doch met behulp
MAATSCHAPPIJ VAN VERZEKERING OP HET LEVEN
van een stok, dien hij thans tussehen de
heenen hield, was hij nog zeer goed in
staat het gewicht zyns lichaams te dragen.
Aan zyne rechterzijde ontdekte hy eene
vrouw van ongeveer vyftig jaren en twee
jonge meisjes waarvan bet eene achttien
en het andere zestien jaren kon tellen. Aan
den linkerkant een man van eveneens onge
veer 50 jaren, zorgvuldig gekapt en met de
uiterste zorg in het zwart gekleed. Een
dokter of advocaat, zou men gedacht heb
ben. Doch wy kunnen mededeelen, dat hij
dokter was.
I)e grysaard sprak langzaam en zijn ge
hoor luisterde met aandacht.
Ovidius naderde meer en meer het groep
je, en toen hy in de nabjjh^id was gekomen,
werd hy zeer getroffen door de stem van
den tachtigjarige. Hjj huiverde een oogen-
blik en stond stil, zyn vorschenden blik op
den persoon gericht.
Eensklaps zweeg de grysaard, toen hy
in zyn nabyheid een vreemdeling bemerkte.
Daar zyn gezicht niet zoo scherp meer was,
kou hy de trekken van dien man niet goed
onderscheiden.
Ovidius groette en zette zijn weg voort.
„Het is zonderling," dacht hy. terwijl hij
zich verwijderde. „Mjj dunkt, dat ik die
stem meer helt gehoord. En dat gelaat
komt my ook niet onbekend voor. Ik begrijp
er niets van. En dien man in het zwart ge
kleed met witten das heb ik ook al meer
gezien, zoo mjjn herinneringen my niet De-
driegen.
Vruchteloos onderzocht hij zyu geheugen.
Terwyl hy zich verwydert zullen wy nog
enkele oogen blikken by het groepje vertoe
ven.
De dokter was thans aan het woord.
„Dan zyt gy in 1861 seheepgegaan," zeide
hjj, „te Londen op de pakketboot Lor el-
Ma ire, naar New-York
„Op het einde der maand September,"
antwoordde de grysaard, „en ik herinner
my dat nog alsof het van gisteren was. Ik
had juist myn eervol ontslag gekregen en
was reeds zestig jaar geworden. Ik ging
nagr infine dochter. Zestien jaar beu ik in
New-York gebleven, doch toen begon het
heimwee zoo sterk op mjj te werken, dat ik
met mijne dochter en kleindochters naar
Bois-le-Roi ben teruggekeerd, dat ik meer
dan elk plekje der aarde liefheb."
„Het toeval leidt soms de zaken op aller
zonderlingste wyze." hernam de dokter,
„ftonder het te weten, bevonden wij ons op
dezelfde boot."
„Op de Lord Maire?"
„Ja, mynheer BoscEr was aan boord
een groot Ainerikaanscb industrieel, dien ik
to New-York nog nader lieb leeren kennen.
.Tames Mortimer* en een Franscbman, die
later zyn schoonzoon werd, de heer l'anl
Haniiant."
„Ja, ja. dat is zoo," hernam de tachtig
jarige. ..Do naam van James Mortimer
maakt mij dat duidelijk genoeg en herinnert
my nog aan eene gebeurtenis, die onder
weg is voorgevallen, eene poging tot dief
stal." r
„Eene poging tot diefstal."
„Ja. waarvan ik byna her slachtoffer
geworden ben. Ik droeg over den schouder
een leeren taschje, waarin een» belongryke
som was, alles wat ik gedurende dertig jaar
had bijeengegaard, mijne gansche nederige
fortuin. Een ellendeling sneed den riem
door en maakte zich van mijn taschje mees
ter."
„En kreegt gy het niet meer terug?"
„Ja, dank zy een passagier, die den dief
'op heeterdnad betrapte."
„Ik hel» daarvan nooit hooren spreken."
„Dat kondt gjj ook niet, want op aan
dringen van dezen passagier, die zeer goed
de familie van «den dief kende, hel» ik de
zaak volkomen stil gehouden."
„Op de pakketboot," hernam weer do dok
ter „heb ik de gelegenheid gehad met een
Canadees om te gaan,- die my de zonderling
ste zaak heeft medegedeeld, welke ik gedu
rende myn zesjarig verblyf in Amerika,
waar ik myne studiën ging voltooien, hel»
opgedaan."
„En wat is dat?"
„Gy ook moet het kennen, daar gij zoo
lang te New-York zyt geweest."
„Waarvan spreekt, gy dan?"
„Van een likeur, die de Indianen waar-
heidsvocht en praatwater noemen, ongeveer
hetzelfde wat in Java wordt voortgebracht
door een aftreksel van Pohou upas, doch
zonder het gift daarin vervat, of althans
in uiterst geringe dosis."
„Ja, ja, dat ken ik," hernam de gewezen
agent der openbare veiligheid, René Bosc.
„Ik heb meer dan eens van deze likeur
hooren spreken, die dén mond dor beschei
densten opent... Doch ik veronderstel, dat
die wonderbare uitwerking nooit elders dan
in groote melodrama's bestaan heeft."
„Dan vergist gy 11 zeer, myn waarde heer
Bosc."
„Gelooft gjj dat werkelyk?"
„Niet alleen geloof ik dat. maar ben er
zeker van."-
„En hebt gy dat by ondervinding?"
„Meer dan eens hel» ik het ondervonden."
..I)an zal ik het wel moeten gelooven...
Dokter, gjj moet nog al verscheidene gehei
men uit Amerika hebben medegebracht?"
„Ik hel» verscheidene planten leeren ken
nen, die in de Fransche pharmacopée niet
zijn opgenomen, en toch zeer zonderlinge
hoedanigheden bezitten."
„En gebruikt gy die planten?"
„Steeds wanneer er zich gelegenheid toe
biedt".
„Blijft gy lang hier?"
„Slechts enkele dagenIk ben myn zus
ter komen opzoeken, die zwaar lfldend is.
en nu maak ik van myn hierzyn gebruik
om eenige dagen rust te houden. Een col
lega heeft zoolang myn patiënten te Parijs
op zich genomen."
„Zullen wjj elkander dagelijks ontmoeten,
zoolang «y te Bois-le-Roi biyft? Dan zullen
wjj spreken over het schoone Amerika, dat
ik bemin, maar waar ik toch niet wenschte
te sterven."
„Dat beloof ik u, mynheer Bosc."
De heide jonge meisjes en hare moeder
waren opgestaan.
„Grootvader," sprak de oudste, „ik geloof
dat het tyd is om naar huis terug te koeren.
Het wordt tyd voor het diner."
„En de frischheid van het bosch is tegen
den avond vooral niet goed voor u," voegde
er de dokter hij.
De geneesheer reikte den tachtigjarige
de hand eh bood hejn dan den arm.
René Bosc nam volgaarne dien arm aan
en dan keerden de vyf personen naar Bois-
le-Roi terug.
(Wordt vervolgd).