De Portierster
van Alfortville
Binnenland.
Rechtszaken.
Kerknieuws.
TWEEDE BLAD.
FEUILLETON
)ets over het zingen in de
fted- Xerv. Kerk.
van De Echo van het Zuiden
132)
NUMMER 60
ZATERDAQ 29 JULI 1922.
45e Jaargang.
De Echo van het Zuiden.
(INGEZONDEN.)
(Door K. C. v. d. Hammen.)
In het maandblad >Het Orgel», orgaan
van dc Nedetlandschc Organistenvereenl-
glog, las ik lets over «Gemeentegezang»,
geschreven door colega N. A. v. Wijk,
wat ik, met het oog op deze streek,
eenlgzins wil aanvullen, wijzigen en ver
duldelijken, en alzoo ook onder de oogen
Wil brengen van de vele protestansche
lezers van dit blad.
Ik wil dan nu het een en ander over
het zingen, in dc Herv. Kerk, opmerken.
Op school hebben wij allen zingen
geleerd, de een doet het mooi, de ander
nietde een kent er niets van, weer
eeu ander maar een beetje. Maar dat al
neemt niet weg, dat men op de scholen,
in de huizen in het algemeen, wanneer
we een aigemeenen maatstaf aanleggen,
tamelijk goed, in de kerken tamelijk,
misschien zelfs beslist slecht zingt.
Waar ligt dat nu aan Waarom kan
men een schoolliedje, een volkslied goed,
met vuur zingen; waarom een kerkgezang
niet Ik hoop in het volgende aan te
toonen dat men in de kerk ook wel
goed en mooi kan zingen.
De oudste gezangen in onze kerken
waren de psalmen, een berijming van
het gelijknamige boek uit het Oude
Testament. Voor sommige werden melo
dieën gemaakt, voor anderen, en dit zijn
er volen, koos men bestaande melodieën,
zeer dikwijls van oude Fransche jacht
en andere liedjes. Dus lang niet altijd
kalme, eeiwaardlgn wijze.
Maar in den loop der lijden werd het
gewoonte om zoo langzaam mogelijk te
zingen, en alle noten te rekken, zoolang
er adem was. Prof. Boolland zei dat de
menschen dan beter den smaak der
lettergrepen proefden. Voor de gewone
gezangen ging het al precies zoo. Een
verandering kwam bij den Vervolg
bundel, waar het toezicht op en het
maken van sommige nieuwe melodieën
opgedragen weid aan den bekenden
organist Joh. Bastiaans.
Watspeciaal de Doopsgezinden betreft,
iedere gemeente was en is betrekkelijk
vrij, koos zyn eigen gezangenmaar
begrijpelijkerwijze ging het in 't begin
toe als bij dc Hervormden. Later ont
stonden de bundels uitgezochte liederen,
zooais b.v. de >Christelijke Gezangen»,
en in de grooterc gemeenten, de aparte
bundels, als de Amsterdamsche bundel,
de Leldsche bundei. die ook weer gaven
een verzameling van overal gezochte
liederen.
Maar meestal bleef bet kerkmuziek,
d.w.z. men hoorde bedaard met heele
en hoogstens halve nooten de woorden
te zingen uitgezonderd de latere nieuwe
bundels (Leldsche bundel b.v.).
Hel eerst bracht verandering de Ned.
Prot. Bond, die in 1892 een bundel
uitgaf, die geheel afweek van het gewone
type. Men gaf godsdienstige liederen,
die veelal van buicenperksche melo
dieën werden voorzien, of men nam die
psalmen en gezangen uit de bestaande
Eensklaps sprong hij op het meisje toe
en was op het punt haar tusschen zijn ze
nuwachtige handen te worgen, doch als
eene slang ontschoot Amanda hem en stiet
een huilenden kreet'uit.
Thans keerde Ovidius tot de rede terug.
Wat zou hjj het meisje dooden? Zoo zou
hel gevaar voor hem nog grooter wordeu.
En waartoe kon Amanda's, dood hem ook
dienen? Hij was gewaarschuwd en wist
wat zy van hem dacht en waarnaar zij
streefde. Het zou voldoende zijn in het ver
volg over zich en over haar te waken. En
bovendien mocht zy eenmaal gevaarlijk
worden, dan zou het nog tijds genoeg zijn
haar op te ruimen eu dit kon dan op eene
min gevaarlijke wyze plaats hebben.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Amanda sprak nietm eer.
Hel effect van het likeurtje bereikte nu
zijnel aatste periode.
Onsamenhangende klanken, aan het ge
brul van een wild dier gelijk, vervingen het
gesproken woord.
Eenige minuten gingen nog voorhy en
dan stortte liet jonge meisje, ter prooi aan
de hevigste stuiptrekkingen, op den vloer
neder. v
t „Een roodgekleurd schuim stond op haar
lippen.
Ovidius beefde van angst en schrik.
Zou zy nu sterven?
Dergelijk effect had het Canadeesche
vocht op Jacques Gérard niet gehad.
Was de dosis te groot geweest? Wellicht.
bundels,-die zich er best toe leenden op
een normale manier gezongen te worden.
Verleden jaar gaf de N. P. B. nog een
vervolg-bundel uit op den bestaandeo
bundel.
Waar^moeten we nu echter speciaal
op letten als we zingen Hoofdzakelijk
op de volgende drie dingenDe woor
den, de leesteekens en de melodie.
De woorden. Wanneer de predikant
ons een lied opgeeft, dan heeft hij de
woorden gelezen, en gekeken of die te
pas komen bij zijn rede. Wanneer de
gemeente zingt, wordt in de meeste
gevallen absoluut niet op de woorden
geletmen zingt, óf met 'c orgel mee,
óf ongeveer de melodie, die men van
ouds kent. Kent men de melodie ciet,
dan maakt men er maar wat van. Wan
neer men oplet in een kerk, kan men
er dikwijls getuige van zijD, dat men
niet goed of slecht leest, en maar iets
zingt wat absoluut niet in het te zingen
vers staat, en óf heelemaal geen betee-
kenis heeft, óf hier heelemaal niet van
pas is. Men vat het zingen op als een
rust tusschen de preek, eeu >zie zoo,
nu hoeven we eens even niet stil fe
zitten», hoort maar, wanneer de voor
ganger een vers opgeeft, de zakdoek
komt voor den dag, en 'c is een leven
dat hooren en zien vergaat, of ook
werkelijk als een bewust, maar doorgaans
onbewust willen meewerken aan de gods
dienstoefening, een willen geven van
stemming. En ten slotte wil men zich
laten hooren-, hoe harder men zingt, hoe
beterde echte oude booze-geesten-
verdrijverij, het de goden dwingen door
kabaal, komt onbewust nog steeds boven.
Hoe daaraan te ontkomen We moeten
er op letten wat we zingen.
We kunnen de psalmen en gezangen
naar de woorden In allerlei groepen
verdcelen. Laat ik er enkele noemen.
Een groote groep vormen de gelegen
heidsliederen, liederen die bepaald voor
een of anderen feestdag b.v- gemaakt
zijn. Als voorbeeld neem ik Ps. 47 3,
»God vaart voor het oog*, voor Hemel
vaartsdag Gez. 114 en zoo vele anderen
op Jezus geboorte; Gez. 160: 1, >Uren,
dagen, maanden, jaren*, bij de wisse
ling des jaarsen zoo zijn er velen te
vinden. Over blijven dan de algemeene
liederen.
Alle liederen kunnen we ook weer
verdeelen in Lofliederen, Gebeden en
zoogenaamde neutrale liederen.
Lofliederen: Psalm 150, >Looft God,
looft Zijn naam allom» Gezang 3 »Wij
loven U, o God Wij prijzen Uwen naam 1
Gebeden: Psalm 86: »Heer I neem mijn
gebed ter ooren» Gez. 85, enz.; en
tot de z.g. neutrale liederen noem ik
Psalm 127.
Hoe moeten we die nu zingen Daar
voor letten we op onze stemming.
Bij een loflied zijn we niet treurig,
neen, we willen ons uiten. Dat kan met
kracht gebeuren, 'c Behoeft geen schreeu
wen te worden, dat mag nooit, maar
we mogen sterk en tamelijk vlug zingen.
Bij een gebed daarentegen zijn we kalm,
we verootmoedigen ons, we vragen iets
we willen niet dwingen als kleine kinde
ren, maar we zingen zacht en kalm onze
bede. Nu weer niet zóó >kom ik er
Zoo Amanda nu eens bezweek, dan zou
er een onderzoek worden ingesteld, welks
gevolgen allicht zeer verschrikkelijk voor
hem zouden ziju.
De stuiptrekkiugeu hieldeu niet op en
waren vergezeld van iets, wat Ovidius als
een doodsreutel beschouwde.
Alles moest voorzien worden.
Na den inhoud der flesch zorgvuldig ver
wijderd te hebben, opende by de zaal. ge
reed om een dokter te gaan balen.
Mynheer?" sprak madame, hem tege-
moet komend.
.Ik wilde een dokter gaan roepen."
„Voor u. mynheer?"
„Neen, voor myn nichtje."
Is de dame ziek?"
..Zoozeer zelfs, dat ik zeer ongerust ben."
..O, wij hebben zonderlinge kreten ver
nomen
„Ik ben dokter, mynheer," zeide een
man. die bij madame stond. „Beschik over
mij."
,'t Was dokter Richard, die de gewonden
verpleegd had.
„Ko nulan. mijnheer, kom spoedig zoo ik
u verzoeken mag," zeide baron de Reiss.
De dokter, door de vrouw des huizes
gevolgd, trad binnen.
Amanda slaakte thans geen kreten meer,
doch des tniptrekkingen hadden nog niet
opgehpuden.
Toen de drie jiersonen de eetzaal binnen
traden, wrong zich de jonge vrouw, die nog
steeds op den vloer lag, in allerlei bochten,
even als een slang, die gevoelig gekwetst
is.
't Was een afschuwelijk tooneel.
Dokter Richard hoog zich over de zieke.
Ovidius en madame staarden met. angst
uit de oogen.
De dokter voelde bet meisje den pols.
Dan opende by de half gesloten wenk
brauwen en bare krampachtig op elkander
gedrukte lippen.
Er vloeide geen bloed meer, doch nu ont
snapte nog een wit schuim uit haren mond.
De dokter staarde Ovidius strak in de
dogen.
„Dat is zeer zonderling, mynheer," zeide
hij-
„Wat dan?" vroeg Soliveau vol angst.
..Gij zijt in Amerika geweest, niet waar?"
vandaag niet, dan maar morgen», neen,
nooit in sleepen overgaan.
Ook gebeurt het dikwijls dat meerdere
gedachten io een en hetzelfde vers weer-
gegevea worden. Dan zingen we 't eene
deel anders als 't andere, Sterk komt
dit uit in Ps. 86 6 dat begint met 'a
gebed »Leer mij naar uw wil te bandelen»
en dan de laatste 4 regels »Heer, mijn
God 1 ik zal U loven», 't Eerste deel
zingen we zacht, 't tweede sterk.
Met Gezang 96 is dit juist het tegen
overgestelde. Lees maar na, 't eerste
gedeelte lofzang, 't laatste gedeelte
vragen we»Vader, sla ons steeds in
liefde gade».
Ook op de leesteekens letten de meeste
meuschea, en helaas ook vele organisten,
heel slecht. Er zijn organisten, zeker,
die de koralen zoovee! mogelijk naar
woorden en leesteekens trachten te
spelen. Ik ken een organist die zelfs
het boekje van Schmiedecke >Hoe moet
ik een koraal goed spelen» heeft aan
geschaft. Weer andere organisten teeke
nen de leesteekeos in hun koraalboeken
aan. Weer anderen spelen uit een kerk
boek, wat het aanbevelenswaardigste is,
daar men dan alle verzen voor oogen
heeft. Maar er zijn ook organisteo, die
zich van woorden en leesteekens totaal
niets aantrekken. Waar de leesteekens
in het gewone spreken een oogenbllk
rust aangeven, mogen we ze bij het
zingen niet gewoonweg negeeren. Waar
echter geen leesteekens staan, moet
men ze ook niet zingen, ook al is in 't
kerkboek de regel »ult>. Een mooi
voorbeeld daarvoor is Psalm 25 2,
waar staat
Leidt mij in Uw waarheid; leer
Ijverig mij Uw wet betrachten.
Bijna overal hoort men ua »waarheid»,
waar toch de regel eigenlijk »uit> is,
nog het woord »leer» zeer lang aan
houden, om iaarna eens flink te rusten
en dan met nieuwen moed bij »ijverig»
weer te beginnen dat staat er toch niet.
En nu moeten die leesteekens door
den organist weer niet zóó worden aan
gegeven, dat zij storend werken. Over
drijven is in deze ook zeer slecht. Ik
heb wel eens Gezang 96 door een koor
hooren uitvoeren, en de 2e regel daarvan
is: »Lof, aanbidding, wijsheid, kracht»,
en het woordje >Lof> werd zeer sterk
gezongen. Goed, toen 'n flinke rust, wat
bier niet te pas kwam, «aanbidding»,
zeer zacht en weer 'n flinke rust, «wijs
heid» en «kracht» werd er dan ook met
zeer veel >kracht> uitgegooid, wat heele
maal de bedoeling niet is. Ik wil alleen
er dit mee zeggen, wij wachten ons
toch vooral voor overdrijving, zooals ik
laatst ook nog meemaakte, waar de
organist bij de komma's zoo'a lange
rust nam, dat men dan hier dan daar
al weer begon te zingen. Ook ik twijfelde
soms of het orgel weer door zou gaan.
Zoo sterk mag het zeker niet. Waar de
gemeente echter doorgaans iets achter
is, behoeft de rust maar heel kort te
zgn. Vooral als men goed oplet en zoo
dra de gemeente de rust neemt, men
weer doorspeelt. En na een keer of wat
goed aangeven, zal men zien dat men
wel meegaat, want in 't algemeen is het
meer niet weten dan niet willen.
Wanneer men op dit alles let, dan
gaat men ook voelen wat men ziogt, dan
is het zingen een deel van de godsdienst
oefening, dan werkt niet alleen de predi
kant, neen, dan maken we samen één
geheel van een kerkgang, dan, al komen
we in vreugde om God te eeren of in
droefenis om hulp te vragen, hebben
we iets aan onze kerkgang en Zondag.
WanDeer men het voorgaande begre
pen heeft en inziet hoe het kan ea moet,
zal men inzien dat er samenwerking
tusschen ons alien noodig is. Als organist
denk ik me steeds iemand die als gewoon
kerkganger naar de kerk gaat, en daaren
boven nog iets meer kan doen. Ik geef
toe dat vele organisten er anders over
denken, maar daarom behoort bet toch
zoo te zijn.
Wanneer dan de gemeente den orga
nist vertrouwt en hem wil steunen in
zijn pogingen, dau gaan we de goede
richting uit.
Als we zoo tot een elkaar begrijpen,
een elkaar waardeeren komen, zullen
we zeker komen tot een verbetering van
het gemeentegezang, zoodat het wordt
een werkelijk deel van de godsdienst
oefening, dat zich aansluit bij het ge-
prokene.
Moge dit artikeltje daartoe mede
werken, dan is mijne moeite ruimschoots
jeloond.
ging de dokter voort. „Gy kent Cucliillino
te New-York?"
Soliveau werd doodsbleek, en herkende
eensklaps den dokter, dien hy twintig jaar
geleden met den ouden Canadees op het
dek van de Lord-Maire had zien omgaan.
„Ja, mijnheer," stamelde hij.
„Hebt gij ammoniak hier?"
.,XTeen, mynheer."
„Dan moet dit spoedig gehaald worden,
of ik sta niet voor het leven dier vrouw in".
„In een oogenblik zal liet hier zyn." zoo
sprak de waardin, zich naar buiten spoe
dend.
Dan naderde de dokter Ovidius en be
gon het volgende gesprek met hem
„Niet slechts hebt gy te New-York den
Canadees Cucliillino gekend, maar hebt
van hem ook een fleschje gekocht van het
vocht, dat hier gebruikt is."
Er viel niets te loochenen. Ovidius be
greep het. en antwoordde dan ook beves
tigend.
Gy wenschtet te vernemen wat die jonge
vrouw over u dacht." ging de dokter voort,
op Amanda wijzend, en hebt 't Canadeesche
vocht gebruikt 0111 de dronkenschap voort
te brengen, die de leugenachtigste perso
nen openhartig maakt."
„ik zal het. niet ontkennen, maar ik had
daartoe een uitstekend motief.'
„Over dat motief bekommer ik mij wei
nig". onderbrak hem de dokter. „Het feit
bestaar. dat is alles. Gelukkig llebt gy my
op uwen weg gevonden, want door de hor
veelheid te groot te nemen hebt gy de
vrouw op den rand van het graf gebracht."
„Dat was mij 11 bedoeling niet. God weet
het!"
„Dat geloof ik zeer gaarne; doch wat ik
zeg. is niet minder waar."
Op dit oogenblik trad de waardin binnen.
Dokter Richard nam van haar het ge-
enesiniddel over, dat zy had medegebracht
en liet tien druppels van den inbond in een
glas water vallen.
„Hef liet hoofd der jonge vrouw een wei
nig op," sprak by.
Ovidius en de vrouw des huizes knielden
aan weerszijden der zieke neder en deden
wat de dokter bevolen had.
Dan knielde de dokter aan Amanda's
zijde neder, die tlians bedaarder was ge-
Naar wij vernemen, is door den
Minister van Waterstaat het besluit ge
nomen eene commissie te benoemen,
welke,.^nauwkeurig zal hebben na te
gaan in hoeverre bezuinigingen moge-
ijk zijn bij de exploitatie ;en admini
stratie der Nederlandsche Spoorwegen.
De regeering is voornemens, krach
tige maatregelen te nemen tot stipte
naleving van de Vleeschkeuringswet.
let vervoer van ongekeurd vleesch zal
met ingang van 1 Augustus geheel wor
den verboden. Gemeentebesturen, die
in den loop van die maand nalatig
blijven, de bij de wet vereischte veror
deningen vast te stellen en de hoofden
der keuringsdiensten te benoemen, zul-
en na 1 September vanwege den mi
nister die verordeningen toegezonden
krijgen.
In gemeenten, waar geen keurings
dienst bestaat, wordt dus alle vervoer
van vleesch onmogelijk.
De bevolking van ons land bedroeg
op 3l.December 1920 volgens de jong
ste volkstelling 3.410.262 mannen en
3.455 052 vrouwen, totaal 6.865 314.
Daarvan woonden in gestichten en in
stellingen 147.054, op schepen 59.964,
in woonwagens 4.723, in arken, keten
noodwoningen en vaste woonschepen
1.632. in gewone huizen 6.651.773 168
personen konden geen vaste woonplaats
opgeven.
Poging tot doodslag
In hooger beroep stond voor het Bos
sche Hof terecht L. Z., 22 jaar, arbeider
te üeertruidenberg, door de Rechtbank
te Breda veroordeeld tot 6 maanden
gevangenisstraf, wegens mishandeling
op 1 Jan. 1922 te Geertruidenberg van
S Snijders door met een geweer met
hagel op hem te schieten, waardoor hij
eenige wondjes aan de voeten heeft
bekomen.
De zaak heeft zich, beknopt weer
gegeven, als volgt toegedragen.
Op Nieuwjaarsdag ging S. Snijders
door de St. Elisabethsstraat te Geer
truidenberg. Genaderd tot aan het huis
vanfbeklaagde, die in die straat bij zijn
ouders woont, kwam er uit het gangetje
naast^de woning een schot, dat Snijders
in de" voeten trof. (5 korrels werden uit
de wondjes gehaald).
worden. Hy brak hare tanden open en liet
haar zijn geprepareerd geneesmiddel ge
bruiken.
Het effect liet niet op zich wachten.
Alle zenuwachtige aandoeningen verdwe
nen en het lichaam lag thans zonder bewe
ging-
De dokter gaf haar nog een paar lepels
in en zeide dan
„Het eenigste wat er nu nog te doen
overblijft is, de jonge vrouw te bed te leg
gen. My -dunkt dat reeds alle gevaar ge
weken is. Morgen vroeg zal ik terugkomen.
Ovidius uitte een - paar woorden van
dank en geleidde dokter Richard tot aan
de deur.
De waardin en de dienstmeid brachten
Amanda naar hare slaapkamer en legden
baar te bed.
Ovidius was vol ontroering.
„Zy is niet dood," sprak bij. „en dat is
gelukkig, want deze dokter zou een zeer
gevaarlijk proces-verbaal voor my gemaakt
hebben en ik zou voor de rechtbank- hebben
moeten komen om mij te verantwoorden.
Dat zou een kwade zaak. een zeer kwade
zaak voor mij zijn geworden. Doch thans
is er niets meer te vreezen. daar Amanda
buiten gevaar is. De dokter heeft wellicht
gedacht dat hy met een jaloersch minnaar
te doen had. en zal 1111 wel den mond geslo
ten houden.
„Wat een zonderling toevalDeze dokter
is dezelfde persoon, dien ik den dag mijner
aankomst in het bosch ontmoet heb in ge
zelschap van den ouden heer. Ik kon my
niet herinneren waar ik vroeger reeds deze
twee personen had ontmoet. Nu weet ik
het. aan boord van de Lord-Maire. Hy on
dervroeg den Canadees omtrent mijn likeur
tje... E11 thans is bij juist van pas gekomen
om het effect te constateeren dat er door
wordt voortgebracht en 0111 Amanda te red
den Een ander, niet op de hoogte van de
oorzaak der ziekte, zou aan vergiftiging
gedacht hebben. Ik heb waarachtig veel
geluk gehad. Ik weet nu wat Amanda van
mij denkt en ben op de hoogte van haat-
plannen. Een gewaarschuwd persoon kan
steeds beter op zyn hoede zyn. Ik zie nu
geen gevaar meer. Wanneer Amanda weer
tot bezinning is gekomen, zal zij zich niets
meer herinneren en dat is een voornaam
De getroffene viel en zag beklaagde
met een geweer in de hand in het
gangetje staan.
Beklaagde ontkende alles. Hij was op
dat uur te bed.
De president jhr. nu. Van Sasse van
IJsselt vroeg of er iets was voorgevallen
tusschen beklaagde en getroffene.
Neen", was het antwoord van bekl.
Was 't om een meisje Of was 't
zattemanslol vroeg de raadsheer nu.
Van Baar.
Of louter Nieuwjaarvreugde voeg
de de President er aan toe.
Neen, allemaal neen.
Getuige C. v Blerck uit Geertruiden
berg. kwam ter plaatse voorbij en hoorde
en zag wat er voorviel. Hij kwam nader
en hielp den getroffene opstaan. Hij
ging ook naar 't gangetje en zag daar
beklaagde staan Hij zag echter niet het
geweer. Getuige vroeg hem naar de rede
van zijn handelwijze, waarop beklaagde
antwoordde
„Dan had hij hier maar moeten weg
blijven".
Getuige stelde zich op de hoogte van
wie er thuis waren. Het gezin was
bijeen in de woning.
Niemand wist verder iets en ook
getuige kon niet vermoeden waarom Z.
geschoten had.
Beklaagde gevraagd of hij iets had
aan te merken op de verklaringen van
getuige antwoordde boos, dat er niets
waar was van wat van Blerck had
gezegd. Deze was dronken dien avond,
dus wat zou hij dan kunnen vertellen
,Hoe weet je dat? Jij lag immers op
bed vroeg raadsheer Van Baar.
,lk heb het 's morgens hooren zeggen,
antwoordde beklaagde.
(Alle aanwezigen in de Rechtszaal
lachten omdat beklaagde daar zoo
plotseling erin vloog.)
Getuige J. Krooswijk, die in die straat
woont, kwam uit bed toen hij een schot
hoorde. Hij keek uit zag en de personen
bovengemeld en welke hij alleen kende
aan de stemmen. Ook deze getuige kon
geen rede van de daad vermoeden.
De stukken die in handen zijn van
het Gerechtshof vermelden dat beklaagde
algemeen gevreesd wordt.
De Adv. Gen. requisitoir nemende
zegt dat er wel iets tusschen die twee
vooraf zal zijn voorgevallen.
Spr. somt de aanwijzingen op die
leiden tot de overtuiging en wijst er op
dat bekl. er 's morgens is van door
gegaan, nadat 's avonds het misdrijf is
gepleegd.
De eisch luidde bevestiging van het
vonnis.
De verdediger mr. Van Assendorp
voerde aan dat het wettig en overtuigend
bewijs, als zou beklaagde geschoten
hebben, in geene deele bewezen is en
pleitte mitsdien vrijspraak.
Z. D. H. Mgr. Arthur Drossaerts,
bisschop van St. Antonio (Texas, Ver.
Staten) bracht heden een bezoek aan
Mgr. A. F. Diepen.
Mgr. Drossaerts werd geboren te Breda
11 Sept. 1862, maar genoot zijne op
leiding tot het H Priesterschap op de
Seminariën van het bisdom 's-Bosch en
werd 15 Juni 1889 door Z. D. H Mgr.
A. Godschalk priester gewijd in de
kathedrale kerk van St. Jan te 's-Bosch.
Hij was eenigen tijd werkzaam als as.
sistent te Raamsdonksveer, vanwaar hij
in 1890 als missionaris naar Amerika
iets voor mij."
Na deze korte alleenspraak, die wij hier
hebben verhaald, ging Ovidius naar zijne
kamer doch sloot den gauschen nacht geen
oog.
De dienstmeid waakte by Amanda.
Deze scheen in diepen slaap gedompeld.
Nu en dan vertoonde zij nog zenuwachtige
trekken, doch een oogenblik later keerde de
gewone toestand terug.
By het krieken van den dag opende zy
de oogen. „Iklieh dorst," zeide zfl, de
dienstmeid ziende. „Geef mij toch te drin
ken."
De meid bood haar een glas water met
suiker aan, dat zy in een enkelen teug
ledigde.
En dan viel haar hoofd zwaar op de kus
sens neder en hare oogen sloten zich.
ZESDE HOOFDSTUK.
Laat ons thans Bois-le-Roi verlaten en
onze kennissen, die zich daar bevinden, om
naar Parys terug te keeren. waar wy Lucia
en Jeanne Fortier, beiden ter prooi aan de
grootste smart hebben achtergelaten.
Lucia verdroeg eert hartverscheurend
leed. De Zondag was voorbijgegaan en tegen
zyn gewoonte was Lucien niet gekomen.
Geen woordje zelfs had zy ontvangen, geen
enkel verschoonend woordje. Wat had die
onbegrijpelijke handelwijze te beduiden, die
geheim stilzwijgendheid? Het arme kind
stelde zich vaak deze vraag, maar was niet
in staar ze te beantwoorden.
Vruchteloos bad mama Lison getracht 'l
meisje te doen begrepen, dat Lucien door
zijne werkzaamheden werd verhinderd.
Zon liet werk wel in staat ztfn hem
tegen te houden iets' van zich te doen ver
nemen. zoo hy werkelijk van zich wilde
doen hooren, vroeg het arme kind zich af.
Janne leed zwaar evenals hare dochter,
meer nog misschien dan hare dochter, tnaar
zy bad noch de kracht noch den moed om'
baar de waarheid mede te doelen.
Lucia's diepe droefheid nam van uur tot
uur meer en meer toe. alles scheen haar te
doen gelooven. dat Lucien haar voor goed
verlaten had. Alles scheen haar toe te roe
pen: Hy bemint 11 nietmeer!" En zij moest
het wel gelooven.