De Portierster van Alfortville Binnenland. Rechtszaken. Kerknieuws. TWEEDE BLAD. FEUILLETON )ets over het zingen in de fted- Xerv. Kerk. van De Echo van het Zuiden 132) NUMMER 60 ZATERDAQ 29 JULI 1922. 45e Jaargang. De Echo van het Zuiden. (INGEZONDEN.) (Door K. C. v. d. Hammen.) In het maandblad >Het Orgel», orgaan van dc Nedetlandschc Organistenvereenl- glog, las ik lets over «Gemeentegezang», geschreven door colega N. A. v. Wijk, wat ik, met het oog op deze streek, eenlgzins wil aanvullen, wijzigen en ver duldelijken, en alzoo ook onder de oogen Wil brengen van de vele protestansche lezers van dit blad. Ik wil dan nu het een en ander over het zingen, in dc Herv. Kerk, opmerken. Op school hebben wij allen zingen geleerd, de een doet het mooi, de ander nietde een kent er niets van, weer eeu ander maar een beetje. Maar dat al neemt niet weg, dat men op de scholen, in de huizen in het algemeen, wanneer we een aigemeenen maatstaf aanleggen, tamelijk goed, in de kerken tamelijk, misschien zelfs beslist slecht zingt. Waar ligt dat nu aan Waarom kan men een schoolliedje, een volkslied goed, met vuur zingen; waarom een kerkgezang niet Ik hoop in het volgende aan te toonen dat men in de kerk ook wel goed en mooi kan zingen. De oudste gezangen in onze kerken waren de psalmen, een berijming van het gelijknamige boek uit het Oude Testament. Voor sommige werden melo dieën gemaakt, voor anderen, en dit zijn er volen, koos men bestaande melodieën, zeer dikwijls van oude Fransche jacht en andere liedjes. Dus lang niet altijd kalme, eeiwaardlgn wijze. Maar in den loop der lijden werd het gewoonte om zoo langzaam mogelijk te zingen, en alle noten te rekken, zoolang er adem was. Prof. Boolland zei dat de menschen dan beter den smaak der lettergrepen proefden. Voor de gewone gezangen ging het al precies zoo. Een verandering kwam bij den Vervolg bundel, waar het toezicht op en het maken van sommige nieuwe melodieën opgedragen weid aan den bekenden organist Joh. Bastiaans. Watspeciaal de Doopsgezinden betreft, iedere gemeente was en is betrekkelijk vrij, koos zyn eigen gezangenmaar begrijpelijkerwijze ging het in 't begin toe als bij dc Hervormden. Later ont stonden de bundels uitgezochte liederen, zooais b.v. de >Christelijke Gezangen», en in de grooterc gemeenten, de aparte bundels, als de Amsterdamsche bundel, de Leldsche bundei. die ook weer gaven een verzameling van overal gezochte liederen. Maar meestal bleef bet kerkmuziek, d.w.z. men hoorde bedaard met heele en hoogstens halve nooten de woorden te zingen uitgezonderd de latere nieuwe bundels (Leldsche bundel b.v.). Hel eerst bracht verandering de Ned. Prot. Bond, die in 1892 een bundel uitgaf, die geheel afweek van het gewone type. Men gaf godsdienstige liederen, die veelal van buicenperksche melo dieën werden voorzien, of men nam die psalmen en gezangen uit de bestaande Eensklaps sprong hij op het meisje toe en was op het punt haar tusschen zijn ze nuwachtige handen te worgen, doch als eene slang ontschoot Amanda hem en stiet een huilenden kreet'uit. Thans keerde Ovidius tot de rede terug. Wat zou hjj het meisje dooden? Zoo zou hel gevaar voor hem nog grooter wordeu. En waartoe kon Amanda's, dood hem ook dienen? Hij was gewaarschuwd en wist wat zy van hem dacht en waarnaar zij streefde. Het zou voldoende zijn in het ver volg over zich en over haar te waken. En bovendien mocht zy eenmaal gevaarlijk worden, dan zou het nog tijds genoeg zijn haar op te ruimen eu dit kon dan op eene min gevaarlijke wyze plaats hebben. VIJFDE HOOFDSTUK. Amanda sprak nietm eer. Hel effect van het likeurtje bereikte nu zijnel aatste periode. Onsamenhangende klanken, aan het ge brul van een wild dier gelijk, vervingen het gesproken woord. Eenige minuten gingen nog voorhy en dan stortte liet jonge meisje, ter prooi aan de hevigste stuiptrekkingen, op den vloer neder. v t „Een roodgekleurd schuim stond op haar lippen. Ovidius beefde van angst en schrik. Zou zy nu sterven? Dergelijk effect had het Canadeesche vocht op Jacques Gérard niet gehad. Was de dosis te groot geweest? Wellicht. bundels,-die zich er best toe leenden op een normale manier gezongen te worden. Verleden jaar gaf de N. P. B. nog een vervolg-bundel uit op den bestaandeo bundel. Waar^moeten we nu echter speciaal op letten als we zingen Hoofdzakelijk op de volgende drie dingenDe woor den, de leesteekens en de melodie. De woorden. Wanneer de predikant ons een lied opgeeft, dan heeft hij de woorden gelezen, en gekeken of die te pas komen bij zijn rede. Wanneer de gemeente zingt, wordt in de meeste gevallen absoluut niet op de woorden geletmen zingt, óf met 'c orgel mee, óf ongeveer de melodie, die men van ouds kent. Kent men de melodie ciet, dan maakt men er maar wat van. Wan neer men oplet in een kerk, kan men er dikwijls getuige van zijD, dat men niet goed of slecht leest, en maar iets zingt wat absoluut niet in het te zingen vers staat, en óf heelemaal geen betee- kenis heeft, óf hier heelemaal niet van pas is. Men vat het zingen op als een rust tusschen de preek, eeu >zie zoo, nu hoeven we eens even niet stil fe zitten», hoort maar, wanneer de voor ganger een vers opgeeft, de zakdoek komt voor den dag, en 'c is een leven dat hooren en zien vergaat, of ook werkelijk als een bewust, maar doorgaans onbewust willen meewerken aan de gods dienstoefening, een willen geven van stemming. En ten slotte wil men zich laten hooren-, hoe harder men zingt, hoe beterde echte oude booze-geesten- verdrijverij, het de goden dwingen door kabaal, komt onbewust nog steeds boven. Hoe daaraan te ontkomen We moeten er op letten wat we zingen. We kunnen de psalmen en gezangen naar de woorden In allerlei groepen verdcelen. Laat ik er enkele noemen. Een groote groep vormen de gelegen heidsliederen, liederen die bepaald voor een of anderen feestdag b.v- gemaakt zijn. Als voorbeeld neem ik Ps. 47 3, »God vaart voor het oog*, voor Hemel vaartsdag Gez. 114 en zoo vele anderen op Jezus geboorte; Gez. 160: 1, >Uren, dagen, maanden, jaren*, bij de wisse ling des jaarsen zoo zijn er velen te vinden. Over blijven dan de algemeene liederen. Alle liederen kunnen we ook weer verdeelen in Lofliederen, Gebeden en zoogenaamde neutrale liederen. Lofliederen: Psalm 150, >Looft God, looft Zijn naam allom» Gezang 3 »Wij loven U, o God Wij prijzen Uwen naam 1 Gebeden: Psalm 86: »Heer I neem mijn gebed ter ooren» Gez. 85, enz.; en tot de z.g. neutrale liederen noem ik Psalm 127. Hoe moeten we die nu zingen Daar voor letten we op onze stemming. Bij een loflied zijn we niet treurig, neen, we willen ons uiten. Dat kan met kracht gebeuren, 'c Behoeft geen schreeu wen te worden, dat mag nooit, maar we mogen sterk en tamelijk vlug zingen. Bij een gebed daarentegen zijn we kalm, we verootmoedigen ons, we vragen iets we willen niet dwingen als kleine kinde ren, maar we zingen zacht en kalm onze bede. Nu weer niet zóó >kom ik er Zoo Amanda nu eens bezweek, dan zou er een onderzoek worden ingesteld, welks gevolgen allicht zeer verschrikkelijk voor hem zouden ziju. De stuiptrekkiugeu hieldeu niet op en waren vergezeld van iets, wat Ovidius als een doodsreutel beschouwde. Alles moest voorzien worden. Na den inhoud der flesch zorgvuldig ver wijderd te hebben, opende by de zaal. ge reed om een dokter te gaan balen. Mynheer?" sprak madame, hem tege- moet komend. .Ik wilde een dokter gaan roepen." „Voor u. mynheer?" „Neen, voor myn nichtje." Is de dame ziek?" ..Zoozeer zelfs, dat ik zeer ongerust ben." ..O, wij hebben zonderlinge kreten ver nomen „Ik ben dokter, mynheer," zeide een man. die bij madame stond. „Beschik over mij." ,'t Was dokter Richard, die de gewonden verpleegd had. „Ko nulan. mijnheer, kom spoedig zoo ik u verzoeken mag," zeide baron de Reiss. De dokter, door de vrouw des huizes gevolgd, trad binnen. Amanda slaakte thans geen kreten meer, doch des tniptrekkingen hadden nog niet opgehpuden. Toen de drie jiersonen de eetzaal binnen traden, wrong zich de jonge vrouw, die nog steeds op den vloer lag, in allerlei bochten, even als een slang, die gevoelig gekwetst is. 't Was een afschuwelijk tooneel. Dokter Richard hoog zich over de zieke. Ovidius en madame staarden met. angst uit de oogen. De dokter voelde bet meisje den pols. Dan opende by de half gesloten wenk brauwen en bare krampachtig op elkander gedrukte lippen. Er vloeide geen bloed meer, doch nu ont snapte nog een wit schuim uit haren mond. De dokter staarde Ovidius strak in de dogen. „Dat is zeer zonderling, mynheer," zeide hij- „Wat dan?" vroeg Soliveau vol angst. ..Gij zijt in Amerika geweest, niet waar?" vandaag niet, dan maar morgen», neen, nooit in sleepen overgaan. Ook gebeurt het dikwijls dat meerdere gedachten io een en hetzelfde vers weer- gegevea worden. Dan zingen we 't eene deel anders als 't andere, Sterk komt dit uit in Ps. 86 6 dat begint met 'a gebed »Leer mij naar uw wil te bandelen» en dan de laatste 4 regels »Heer, mijn God 1 ik zal U loven», 't Eerste deel zingen we zacht, 't tweede sterk. Met Gezang 96 is dit juist het tegen overgestelde. Lees maar na, 't eerste gedeelte lofzang, 't laatste gedeelte vragen we»Vader, sla ons steeds in liefde gade». Ook op de leesteekens letten de meeste meuschea, en helaas ook vele organisten, heel slecht. Er zijn organisten, zeker, die de koralen zoovee! mogelijk naar woorden en leesteekens trachten te spelen. Ik ken een organist die zelfs het boekje van Schmiedecke >Hoe moet ik een koraal goed spelen» heeft aan geschaft. Weer andere organisten teeke nen de leesteekeos in hun koraalboeken aan. Weer anderen spelen uit een kerk boek, wat het aanbevelenswaardigste is, daar men dan alle verzen voor oogen heeft. Maar er zijn ook organisteo, die zich van woorden en leesteekens totaal niets aantrekken. Waar de leesteekens in het gewone spreken een oogenbllk rust aangeven, mogen we ze bij het zingen niet gewoonweg negeeren. Waar echter geen leesteekens staan, moet men ze ook niet zingen, ook al is in 't kerkboek de regel »ult>. Een mooi voorbeeld daarvoor is Psalm 25 2, waar staat Leidt mij in Uw waarheid; leer Ijverig mij Uw wet betrachten. Bijna overal hoort men ua »waarheid», waar toch de regel eigenlijk »uit> is, nog het woord »leer» zeer lang aan houden, om iaarna eens flink te rusten en dan met nieuwen moed bij »ijverig» weer te beginnen dat staat er toch niet. En nu moeten die leesteekens door den organist weer niet zóó worden aan gegeven, dat zij storend werken. Over drijven is in deze ook zeer slecht. Ik heb wel eens Gezang 96 door een koor hooren uitvoeren, en de 2e regel daarvan is: »Lof, aanbidding, wijsheid, kracht», en het woordje >Lof> werd zeer sterk gezongen. Goed, toen 'n flinke rust, wat bier niet te pas kwam, «aanbidding», zeer zacht en weer 'n flinke rust, «wijs heid» en «kracht» werd er dan ook met zeer veel >kracht> uitgegooid, wat heele maal de bedoeling niet is. Ik wil alleen er dit mee zeggen, wij wachten ons toch vooral voor overdrijving, zooals ik laatst ook nog meemaakte, waar de organist bij de komma's zoo'a lange rust nam, dat men dan hier dan daar al weer begon te zingen. Ook ik twijfelde soms of het orgel weer door zou gaan. Zoo sterk mag het zeker niet. Waar de gemeente echter doorgaans iets achter is, behoeft de rust maar heel kort te zgn. Vooral als men goed oplet en zoo dra de gemeente de rust neemt, men weer doorspeelt. En na een keer of wat goed aangeven, zal men zien dat men wel meegaat, want in 't algemeen is het meer niet weten dan niet willen. Wanneer men op dit alles let, dan gaat men ook voelen wat men ziogt, dan is het zingen een deel van de godsdienst oefening, dan werkt niet alleen de predi kant, neen, dan maken we samen één geheel van een kerkgang, dan, al komen we in vreugde om God te eeren of in droefenis om hulp te vragen, hebben we iets aan onze kerkgang en Zondag. WanDeer men het voorgaande begre pen heeft en inziet hoe het kan ea moet, zal men inzien dat er samenwerking tusschen ons alien noodig is. Als organist denk ik me steeds iemand die als gewoon kerkganger naar de kerk gaat, en daaren boven nog iets meer kan doen. Ik geef toe dat vele organisten er anders over denken, maar daarom behoort bet toch zoo te zijn. Wanneer dan de gemeente den orga nist vertrouwt en hem wil steunen in zijn pogingen, dau gaan we de goede richting uit. Als we zoo tot een elkaar begrijpen, een elkaar waardeeren komen, zullen we zeker komen tot een verbetering van het gemeentegezang, zoodat het wordt een werkelijk deel van de godsdienst oefening, dat zich aansluit bij het ge- prokene. Moge dit artikeltje daartoe mede werken, dan is mijne moeite ruimschoots jeloond. ging de dokter voort. „Gy kent Cucliillino te New-York?" Soliveau werd doodsbleek, en herkende eensklaps den dokter, dien hy twintig jaar geleden met den ouden Canadees op het dek van de Lord-Maire had zien omgaan. „Ja, mijnheer," stamelde hij. „Hebt gij ammoniak hier?" .,XTeen, mynheer." „Dan moet dit spoedig gehaald worden, of ik sta niet voor het leven dier vrouw in". „In een oogenblik zal liet hier zyn." zoo sprak de waardin, zich naar buiten spoe dend. Dan naderde de dokter Ovidius en be gon het volgende gesprek met hem „Niet slechts hebt gy te New-York den Canadees Cucliillino gekend, maar hebt van hem ook een fleschje gekocht van het vocht, dat hier gebruikt is." Er viel niets te loochenen. Ovidius be greep het. en antwoordde dan ook beves tigend. Gy wenschtet te vernemen wat die jonge vrouw over u dacht." ging de dokter voort, op Amanda wijzend, en hebt 't Canadeesche vocht gebruikt 0111 de dronkenschap voort te brengen, die de leugenachtigste perso nen openhartig maakt." „ik zal het. niet ontkennen, maar ik had daartoe een uitstekend motief.' „Over dat motief bekommer ik mij wei nig". onderbrak hem de dokter. „Het feit bestaar. dat is alles. Gelukkig llebt gy my op uwen weg gevonden, want door de hor veelheid te groot te nemen hebt gy de vrouw op den rand van het graf gebracht." „Dat was mij 11 bedoeling niet. God weet het!" „Dat geloof ik zeer gaarne; doch wat ik zeg. is niet minder waar." Op dit oogenblik trad de waardin binnen. Dokter Richard nam van haar het ge- enesiniddel over, dat zy had medegebracht en liet tien druppels van den inbond in een glas water vallen. „Hef liet hoofd der jonge vrouw een wei nig op," sprak by. Ovidius en de vrouw des huizes knielden aan weerszijden der zieke neder en deden wat de dokter bevolen had. Dan knielde de dokter aan Amanda's zijde neder, die tlians bedaarder was ge- Naar wij vernemen, is door den Minister van Waterstaat het besluit ge nomen eene commissie te benoemen, welke,.^nauwkeurig zal hebben na te gaan in hoeverre bezuinigingen moge- ijk zijn bij de exploitatie ;en admini stratie der Nederlandsche Spoorwegen. De regeering is voornemens, krach tige maatregelen te nemen tot stipte naleving van de Vleeschkeuringswet. let vervoer van ongekeurd vleesch zal met ingang van 1 Augustus geheel wor den verboden. Gemeentebesturen, die in den loop van die maand nalatig blijven, de bij de wet vereischte veror deningen vast te stellen en de hoofden der keuringsdiensten te benoemen, zul- en na 1 September vanwege den mi nister die verordeningen toegezonden krijgen. In gemeenten, waar geen keurings dienst bestaat, wordt dus alle vervoer van vleesch onmogelijk. De bevolking van ons land bedroeg op 3l.December 1920 volgens de jong ste volkstelling 3.410.262 mannen en 3.455 052 vrouwen, totaal 6.865 314. Daarvan woonden in gestichten en in stellingen 147.054, op schepen 59.964, in woonwagens 4.723, in arken, keten noodwoningen en vaste woonschepen 1.632. in gewone huizen 6.651.773 168 personen konden geen vaste woonplaats opgeven. Poging tot doodslag In hooger beroep stond voor het Bos sche Hof terecht L. Z., 22 jaar, arbeider te üeertruidenberg, door de Rechtbank te Breda veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf, wegens mishandeling op 1 Jan. 1922 te Geertruidenberg van S Snijders door met een geweer met hagel op hem te schieten, waardoor hij eenige wondjes aan de voeten heeft bekomen. De zaak heeft zich, beknopt weer gegeven, als volgt toegedragen. Op Nieuwjaarsdag ging S. Snijders door de St. Elisabethsstraat te Geer truidenberg. Genaderd tot aan het huis vanfbeklaagde, die in die straat bij zijn ouders woont, kwam er uit het gangetje naast^de woning een schot, dat Snijders in de" voeten trof. (5 korrels werden uit de wondjes gehaald). worden. Hy brak hare tanden open en liet haar zijn geprepareerd geneesmiddel ge bruiken. Het effect liet niet op zich wachten. Alle zenuwachtige aandoeningen verdwe nen en het lichaam lag thans zonder bewe ging- De dokter gaf haar nog een paar lepels in en zeide dan „Het eenigste wat er nu nog te doen overblijft is, de jonge vrouw te bed te leg gen. My -dunkt dat reeds alle gevaar ge weken is. Morgen vroeg zal ik terugkomen. Ovidius uitte een - paar woorden van dank en geleidde dokter Richard tot aan de deur. De waardin en de dienstmeid brachten Amanda naar hare slaapkamer en legden baar te bed. Ovidius was vol ontroering. „Zy is niet dood," sprak bij. „en dat is gelukkig, want deze dokter zou een zeer gevaarlijk proces-verbaal voor my gemaakt hebben en ik zou voor de rechtbank- hebben moeten komen om mij te verantwoorden. Dat zou een kwade zaak. een zeer kwade zaak voor mij zijn geworden. Doch thans is er niets meer te vreezen. daar Amanda buiten gevaar is. De dokter heeft wellicht gedacht dat hy met een jaloersch minnaar te doen had. en zal 1111 wel den mond geslo ten houden. „Wat een zonderling toevalDeze dokter is dezelfde persoon, dien ik den dag mijner aankomst in het bosch ontmoet heb in ge zelschap van den ouden heer. Ik kon my niet herinneren waar ik vroeger reeds deze twee personen had ontmoet. Nu weet ik het. aan boord van de Lord-Maire. Hy on dervroeg den Canadees omtrent mijn likeur tje... E11 thans is bij juist van pas gekomen om het effect te constateeren dat er door wordt voortgebracht en 0111 Amanda te red den Een ander, niet op de hoogte van de oorzaak der ziekte, zou aan vergiftiging gedacht hebben. Ik heb waarachtig veel geluk gehad. Ik weet nu wat Amanda van mij denkt en ben op de hoogte van haat- plannen. Een gewaarschuwd persoon kan steeds beter op zyn hoede zyn. Ik zie nu geen gevaar meer. Wanneer Amanda weer tot bezinning is gekomen, zal zij zich niets meer herinneren en dat is een voornaam De getroffene viel en zag beklaagde met een geweer in de hand in het gangetje staan. Beklaagde ontkende alles. Hij was op dat uur te bed. De president jhr. nu. Van Sasse van IJsselt vroeg of er iets was voorgevallen tusschen beklaagde en getroffene. Neen", was het antwoord van bekl. Was 't om een meisje Of was 't zattemanslol vroeg de raadsheer nu. Van Baar. Of louter Nieuwjaarvreugde voeg de de President er aan toe. Neen, allemaal neen. Getuige C. v Blerck uit Geertruiden berg. kwam ter plaatse voorbij en hoorde en zag wat er voorviel. Hij kwam nader en hielp den getroffene opstaan. Hij ging ook naar 't gangetje en zag daar beklaagde staan Hij zag echter niet het geweer. Getuige vroeg hem naar de rede van zijn handelwijze, waarop beklaagde antwoordde „Dan had hij hier maar moeten weg blijven". Getuige stelde zich op de hoogte van wie er thuis waren. Het gezin was bijeen in de woning. Niemand wist verder iets en ook getuige kon niet vermoeden waarom Z. geschoten had. Beklaagde gevraagd of hij iets had aan te merken op de verklaringen van getuige antwoordde boos, dat er niets waar was van wat van Blerck had gezegd. Deze was dronken dien avond, dus wat zou hij dan kunnen vertellen ,Hoe weet je dat? Jij lag immers op bed vroeg raadsheer Van Baar. ,lk heb het 's morgens hooren zeggen, antwoordde beklaagde. (Alle aanwezigen in de Rechtszaal lachten omdat beklaagde daar zoo plotseling erin vloog.) Getuige J. Krooswijk, die in die straat woont, kwam uit bed toen hij een schot hoorde. Hij keek uit zag en de personen bovengemeld en welke hij alleen kende aan de stemmen. Ook deze getuige kon geen rede van de daad vermoeden. De stukken die in handen zijn van het Gerechtshof vermelden dat beklaagde algemeen gevreesd wordt. De Adv. Gen. requisitoir nemende zegt dat er wel iets tusschen die twee vooraf zal zijn voorgevallen. Spr. somt de aanwijzingen op die leiden tot de overtuiging en wijst er op dat bekl. er 's morgens is van door gegaan, nadat 's avonds het misdrijf is gepleegd. De eisch luidde bevestiging van het vonnis. De verdediger mr. Van Assendorp voerde aan dat het wettig en overtuigend bewijs, als zou beklaagde geschoten hebben, in geene deele bewezen is en pleitte mitsdien vrijspraak. Z. D. H. Mgr. Arthur Drossaerts, bisschop van St. Antonio (Texas, Ver. Staten) bracht heden een bezoek aan Mgr. A. F. Diepen. Mgr. Drossaerts werd geboren te Breda 11 Sept. 1862, maar genoot zijne op leiding tot het H Priesterschap op de Seminariën van het bisdom 's-Bosch en werd 15 Juni 1889 door Z. D. H Mgr. A. Godschalk priester gewijd in de kathedrale kerk van St. Jan te 's-Bosch. Hij was eenigen tijd werkzaam als as. sistent te Raamsdonksveer, vanwaar hij in 1890 als missionaris naar Amerika iets voor mij." Na deze korte alleenspraak, die wij hier hebben verhaald, ging Ovidius naar zijne kamer doch sloot den gauschen nacht geen oog. De dienstmeid waakte by Amanda. Deze scheen in diepen slaap gedompeld. Nu en dan vertoonde zij nog zenuwachtige trekken, doch een oogenblik later keerde de gewone toestand terug. By het krieken van den dag opende zy de oogen. „Iklieh dorst," zeide zfl, de dienstmeid ziende. „Geef mij toch te drin ken." De meid bood haar een glas water met suiker aan, dat zy in een enkelen teug ledigde. En dan viel haar hoofd zwaar op de kus sens neder en hare oogen sloten zich. ZESDE HOOFDSTUK. Laat ons thans Bois-le-Roi verlaten en onze kennissen, die zich daar bevinden, om naar Parys terug te keeren. waar wy Lucia en Jeanne Fortier, beiden ter prooi aan de grootste smart hebben achtergelaten. Lucia verdroeg eert hartverscheurend leed. De Zondag was voorbijgegaan en tegen zyn gewoonte was Lucien niet gekomen. Geen woordje zelfs had zy ontvangen, geen enkel verschoonend woordje. Wat had die onbegrijpelijke handelwijze te beduiden, die geheim stilzwijgendheid? Het arme kind stelde zich vaak deze vraag, maar was niet in staar ze te beantwoorden. Vruchteloos bad mama Lison getracht 'l meisje te doen begrepen, dat Lucien door zijne werkzaamheden werd verhinderd. Zon liet werk wel in staat ztfn hem tegen te houden iets' van zich te doen ver nemen. zoo hy werkelijk van zich wilde doen hooren, vroeg het arme kind zich af. Janne leed zwaar evenals hare dochter, meer nog misschien dan hare dochter, tnaar zy bad noch de kracht noch den moed om' baar de waarheid mede te doelen. Lucia's diepe droefheid nam van uur tot uur meer en meer toe. alles scheen haar te doen gelooven. dat Lucien haar voor goed verlaten had. Alles scheen haar toe te roe pen: Hy bemint 11 nietmeer!" En zij moest het wel gelooven.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1922 | | pagina 5