Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. De Portierster van Alfortville. Adverteert in dit Blad. EERSTE BLAD. FEUILLETON „NOORD-BRABAND" R. de Rooij-Bourgonjen, Binnenland. NUMMER 68 ZATERDAG 26 Aug. 1922. 45e JAARGANG WAALWIJKSOHE STOOMDBUKKERIJ ANTOON TIELEN. TeMoon No. 38. Telegr.-Adres: ECHO. 2)it nummer bestaat uit Twee Bladen. De Duitsche mark en de Hollandsche Industrie. We lezen in de „Msb". Het zij mij vergund naar aanleiding van het betoog van den heer mr. R. J. M. Spaendonck in de ochtendeditie van de Msb. d.d. 17 Aug. 1922 eenige op merkingen te maken. 't Liedje is al heel oud, doch schijn baar nog niet begrepen. Bovendien zijn de argumenten, waar mede de heer S. zijn betoog steunt on evenwichtig. Vooreerst zijn de „naakte cijfers van den Duitschen invoer in ons land" op zich zelf geen bewijs, dat daardoor de handel en industrie in ons land zoo slecht staan. Immers kan een land er voordeel bij hebben sommige goederen in te voeren, zelfs als het in staat ware ze onder gunstiger voorwaarden voort te brengen dan het land waarvan het die goederen koopt. Tweedes vermeldt de heer S. de cijfers van uitvoer en eigen productie niet. De heer S. heeft met de naakte cijfers van den toenemenden invoer waarschijn lijk willen aantoonen dat er meer werd ingevoerd, dan uitgevoerd. Dit is inder daad juist, want het is een feit, dat Duitschland veel goedkooper levert dan wij en dus laat de onverbiddelijke wet van vraag en aanbod zich gelden en betrekken wij natuurlijk meer van Duitschland, dan Duitschland van ons. Dit is derhalve een zeer normaal eco nomisch verschijnsel. Hoe komt het echter dat onze prijzen nog niet in evenwicht zijn met die der wereldmarkt, niettegenstaande er in de laatste vredesjaren voortdurend vrijhan del is geweest? Zou dit alleen maar de schuld van Duitschland zijn of zou die schuld ook kunnen liggen aan de industrie en handel zelf? En hoe kan Duitschland met zijn ten opzichte van gedeprecieerde valuta zulke enorme hoeveelheden blijven uitvoeren, terwijl zijn voorraad toch reeds lang is uitgeput en het zijn grondstoffen nu via de we reldmarkt moet betrekken? Hiervoor is geen andere verklaring mogelijk, dan dat de Duitsche goederen- prijzen dichter bij die der marktprijzen zijn, dan de onzewe verkeeren bijge volg hier in een tijd, die Duitschland al voorbij is. Bezien we onze prijzen wat nader, dan merken we op. dat ze ten opzichte van nDe Echo van het Zuiden". 141) van andere landen, inderdaad nog steeds veel te hoog zijn. Volgens de laatste index-cijfers van de Frankfurt Ztg. was op 1 Juli 1922 in Duitschland de duurte der levens middelen (midden 1914 als basisjaar aannemende) 9140, terwijl de duurte voor textielen, mineralen en indus- trieele producten resp. 1.5, 1.6 en 0.8, maal die der levensmiddelen was. Men komt dus tot een gemiddelde, dat plm. 112 maal hooger is dan in midden 1914 De mark stond per 16 Aug. 1922 ge noteerd op fl 0,25 of ,1 [237ste van de pariteit. Hieruit kan men besluiten, dat de thans in Duitschland eigenlijk zelf 2 maal goedkooper is dan voor den oorlog in 1914. In ons land echter zijn de prijzen ten opzichte van 1914, plm. 2 maal hooger waaruit weer volgt, dat men uit Duitschland 4 maal goedkooper kan betrekken dan uit het binnenland. Deze goederen betrekt Duitschland voor een groot deel van de wereld-markt dus zullen de wereldmarktprijzen lager moeten zijn dan de andere. Gaal men op de zelfde wijze de prij zen der goederen in de overige landen na, dan komt men steeds tot de zelfde conclusie. In Frankrijk is 't o.a. l'/a maal en in België 2 maal goedkoper dan hier. Natuurlijk is deze meerdere invoer zeer nadeelig voor onze eigen industrie doch de heer S. weet toch ook wel, dat men met een beschermende wet, die toch maar tijdelijk kan zijn, een tijd uitstelt wat komen moet. Gedurende den oorlog was het een goede tijd, en thans is het de slechte voor de industrie. De economische toe stand dwingt nu eenmaal om tijdelijk andere middelen van bestaan te zoeken dit is in de economische geschiedenis altijd een zeker geneesmiddel geweest. 't Voornaamste betoog van den heer S. voor een beschermende wet, was wel het feit dat andere landen ook invoer verboden hadden. Zou dit nu wel alleen zijn om de eigen industrie te beschermen Veeleer lijkt men dit een maatregel uit militair oogpunt om, in tijd van oorlog zonder op een ander aangewezen te zijn, in eigen behoefte te kunnen voorzien. Economisch is dit echter zeer nadeelig, daar dit den vrede meer en meer in gevaar brengt en bovendien voor eigen productie veel meer arbeid vraagt, de duurte daartoe in de hand werkt en de economische verhouding der landen ontwricht. Hiermede hoop ik voldoende aange toond te hebben, dat de argumenten die de heer S, aanvoerde, onvoldoende zijn om op een door hem bedoelde maatregel aan te dringen. F. Creutz Lechneitner. Nijmegen 18 Augustus 1922. Mr. van Spaendonk antwoordt hierop o.m. 't volgende Wij wezen er in ons artikel alleen op, dat, niettegenstaande de voorspel lingen van allerlei hooggeleerde zijden (Prof. Brfuins, Van Gijn, Verrijn-Stuart, Mej. Van Dorp, enzde invoer van Duitsche artikelen op ontzettende wijze is toegenomen. Hoe lang heeft men al niet betoogd, dat de Duitsche produc tiekosten zich zouden aanpassen aan het internationaal nivéau. Maar nog steeds blijft Duitschland produceeren onder voorwaarden, die het in staat stellen op de vrije wereldmarkt, (die heel klein is, want Nederland ontvangt meer dan één vierde van den geheelen Duitschen export) elke concurrentie van Hollandsche, maar evenzeer van Engelsche.Fransche, Belgische en andere fabrikanten onmogelijk te maken. Van daar, dat Frankrijk, België, Zwitserland, Zweden, Denemarken, enz. en ook Engeland, hoe langer hoe hooger hun tariefmuren opbouwen ter bescherming der nationale industrie tegen deze abnormale Duitsche concurrentie. Dat de heer Creutz Lechleitner deze tarief-politiek van Frankrijk, Engeland, België, Denemarken, Zwitserland, enz., enz., verklaart als „maatregelen uit mi litair oogpunt, om in tijd van oorlog A LW U K. DOOD. ERVARING STERK, zonder op een ander aangewezen te zijn, in eigen behoefte te kunnen voor zien", verraadt een niet te verontschul digen onbekendheid met de feitelijke geschiedenis der totstandkoming dezer handelspolitieke en geenszins militaire maatregelen. Mogelijk, dat enkele be schouwingen i. v. m. de Engelsche kleurstoffenwet, den heer Creutz op een dergelijk dwaalspoor hebben gebracht. Maar weet de heer Creutz dan niet, dat onlangs krachtens de „Safeguarding of Industries Art" een invoerrecht in het leven is geroepen van 33'/3 pCt. op garen handschoenen uit Duitschland ter bescherming van de Engelsche hand- sehoenenindustrie. Of zitten hier ook motieven van hooge militaire politiek achter Bevreemdend is nog een andere be wering van den heer Creutz, dat de Duitsche industrie met haar productie kosten dichter bij het wereldprijsniveau staat dan de Hollandsche industrie en het daardoor van ons wint. Alsof de geheele voorsprong van Duitschland niet zijn verklaring vindt in het verschil van koopkracht van den Mark in Duitschland en den buitenlandschen wisselkoers! Wij willen geenszins betoogen, dat Neder land met zijn productiekosten niet om laag moet. Maar wij zouden toch niet graag de leer verkondigen, dat de toe stand hier in Nederland eerst gezond kan worden als de Nederlandsche ar beider voor zeven gulden per week lang en hard gaat werken. (Dat is dan nog viermaal hetgeen een Duitsche textielarbeider op dit oogenblik verdient. Diens doorsneeloon bedraagt, volgens de „Kölnische Zeitung" van 6 Augustus 1.1. Ie blad, 6000 Mark per maand.) En daarop komt het betoog van den heer Creutz op .slot van rekening neer. Want de prijs der fabrikaten wordt niet in hoofdzaak bepaald door den prijs der grondstoffen op de wereldmarkt (waar Duitschland voor een deel van zijn productiekosten eveneens moet komen koopen), maar door het niveau van loonen en salarissen, die op hun beurt wederom een beslissende rol spelen bij den factor „algemeene on kosten" in den kostprijs van een artikel. En juist daardoor heeft Duitschland zijn voorsprong op onze artikelenom die reden worden de Duitsche artikelen van de Engelsche, Fransche, Belgische, enz., markt geweerd, zooals dan ook in de memorie van toelichting tot de Belgische Anti-dumping-wet letterlijk staat met deze woorden „Overwegende, dat tengevolge der plotselinge en aanzienlijke daling van den geidwissel van Duitschland, de BAARDWIJK. 22308 bestanddeelen van den kostenden prijs der in dat land gefabriceerde goederen, namelijk de aankoopprijs der grond stoffen van Duitschen oorsprong en het bedrag der dagioonen, zich in zulke verhoudingen voordoen, dat de normale voorwaarden der mededinging, daardoor volkomen worden gestoord dat daaruit voor de Belgische nijverheid, op een tijdstip van reeds verscherpte crisis een klaarblijkelijke toestand van minderheid voortvloeit, dewelke het aan den gang houden van talrijke fabrieken in gevaar brengt en aldus de groote massa van haar personeel tot werkloosheid dreigt te doemen." Wij vernemen uit zeer betrouwbare bron, dat de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ruim drie weken geleden aan denj ministerraad heeft geschreven, dat hij zich nlet.meer voor een portefeuille beschikbaar stelt. Intusscben is, zoowel.van de zijde van zijn ambtgenooten als van die^ zijner partijgenooten, zooveel aandrang op hera uitgeoefend om op zijn besluit terug te komen, dat^hij voor zichzelf gevoelt aa dien aandrang gevolg te moeten geven wanneer er in de Cbristelijk-Historlsche Partij niet een ander zou worden go-jf vonden, die zijn plaats^zou kunnen en'^: willen innemen. In leder geval heeft de j heer De Visser niet het voornemen, zich geheel aan het politieke leven te ont- trekken, maar zal hij, indien de omstan digheden hem niet doen aanblijven als minister, zijn plaats als lid van de Tweede Kamer innemen. (Hdbl.) Hr. Ms. Zeeland zal 2 September naar de Scandinavische wateren ver trekken, in verband met het bezoek van de Koningin aan Kopenhagen, Stock holm en Cbristlania. De Echo van het Zuiden, Waalwüksche en Langstraatsche Courant Dit blad verschijnt WOENSDAG EN ZATERDAG. Abonnementsprijs per 3 maanden 1.26. Franco per post door het geheele rijk 1.40. Brieven, Ingezonden stokken, gelden enz., franco te zenden aan den Uitgever. UlTGATU: Prijs der Advertentiën 20 cent per regel; minimum 1.60. Reclames 40 cent per regel. Bij contract flink rabat Advertentiën moeten Woensdag en Vrijdag des morgens om olterlijk 9 nur in ons bezit zijn. „Terwjjl by madame Augustine de feiten voorvielen, die wy hierboven verhaald heb ben, verliet Georges Darier met een groote portefeuille onder den arm, die met pro cesstukken gevuld was, zijne woning, en stapte met vluggen tred de Bonapartestraat door. Hy scheen zeer veel haast te hebben. Aan de kaai gekomen zocht hy naar een rijtuig. Op dat oogenblik stond er geen enkel. Georges raadpleegde zfln horloge. Het was negen uur tien. „En ik moet toch den sneltrein halen van tien uur vflftien," dacht hy. Haastig spoedde hfl zich voort. Terwjjl hy zoo snel zfln weg voortzette, merkte liy niet, dat er een enveloppe uit de portefeuille was gevallen, die blijkbaar ver scheidene papieren inhield. Dit geschiedde op het trottoir van het Instituut. Op dit uur komt daar weinig volk voor- by. Niemand zag het dus, dat de advocaat iets verloren had en kon dan ook niemand ztfne aandacht daarop vestigen. Jeanne Fortier kwam korte oogenblikken daarna uit de Seinestraat en haren weg, die onder het gewelf van het Instituut liep, dat naar de kade leidt, kwam zij daar thans te voorschijn. Ztj was blootshoofds en droeg de groote schort met bavet, die te Paxqs in zekeren zin het kenmerk van haar beroep is. Het pakje door den advocaat verloren, viel haar in het oog. Zij bukte en raapte het op. Het was, zooals wij reeds weten eene groote enveloppe, en Jeanne las de woor den „Den heer Georges Darier, Advocaat Parijs." „Georges Darier," dacht zy, „is dat de naam niet van Lucien Labroue's vriend? Wellicht heeft hy dit hier verloren." De enveloppe was niet verzegeld. Steeds haren weg voortzettend, onderzocht Jeanne den inhoud. Er waren nota's in, gezegeld papier, en de grosse van een vonnis. „Dat schynen belangrijke stukken te zyn," dacht de ontsnapte van Clermont, de pa pieren weder in de enveloppe stekend. „Waar mag die Georges Darier wonen? Het adres staat niet op het couvert, doch dat zal gemakkelijk genoeg te vinden zijn. Ik zal hem alles thuisbrengen. Jeanne borg het kleine pakje op de borst achter de bavet van haar schort en spoedde zich dan de Bourbonkade op. Toen zij dien morgen Lucia haar brood had bezorgd, had het jonge meisje haar ge zegd dat zij na wat gebruikt te hebben naar het atelier zou gaan. Zij was dan ook in het geheel niet ver wonderd het meisje niet thuis te vinden. Jeanne wachtte en regelde haar huishou den. Het was elf uur, toen Lucia terugkeerde. Wy weten in welken toestand hdt arme kind verkeerde, toen het madame Augustine verliet. Door verontwaardiging en woede voort- gezweept had zij aan een beweging van on tembaar geweld toegegeven. Dit was trou wens gemakkelijk te begrijpen. Doch toen zij honderd passen op straat gedaan had, was er reeds reactie. Er volgde thans kalmte, en Lucia kon koelbloedig haren toestand nagaan. Zij was uit het atelier van madame Au gustine verwijderd; zij was zonder werk en bijgevolg zonder middelen van bestaan. Dit nieuwe ongeluk was haar op den hals ge laden door den wil van het meisje, dat haar van haren verloofde had beroofd, en wier vader door het onderzoeken van het ver leden op haar des chande harer moeder ge worpen had. Eene knagende smart verteerde haar het MAATSCHAPPIJ YAN VERZEKERING OP HET LEVEN hart. Eene eindelooze wanhoop had zich van hare ziel meester gemaakt. Alles werkte samen om haar te verplet teren, al hare verwachtingen stortten als een kaartenhuis in. Zij kwam te voet terug, langzaam, en moeilijk hare beenen voortsleepend, met een bitteren wansmaak in het leven. „Ik had geene andere hulpmiddelen dan mijn werk," dacht het ongelukkige meisje, „en het werk zal mij thans ontbreken!... Weldra zal men in alle ateliers weten, dat ik de dochter eener vrouw ben, die wegens diefstal, brandstichting en moord veroor deeld is, en alle deuren zullen voor mij ge sloten worden Toen Lucia de Bourbonkade bereikte was zy uitgeput. Weenen deed zy niet. Een zonderling licht schitterde in hare droge oogen, een vurige koorts verhitte haar bloed. Jeanne Fortier hoorde het meisje haar kamer binnengaan en snelde onmiddellijk toe. Toen zij het ontstelde gelaat vau 't meis je zag en de uitdrukking van ontsteltenis ontwaardde, die op hare trekken lag, be greep de brooddraagster zeer goed, dat er iets ongewoons moest zijn voorgevallen. „Mijn God!" riep zij uit. „Mijn kind, wat is er toch gebeurd?" „Ik heb den genadeslag gekregen, mama Lison!" stamelde Lucia, „den slag die voor goed doodt!" Jeanne's hart kromp ineen van angst. „Spreek!" zeide zij. „Spreek spoedig! Wat heeft men u gedaan?" ,Ik ben weggejaagd!" „Weggejaagd?" herhaalde de ontvluchte van Clermont, de handen vouwend. „Ja." „Door wien?" „Door madame Augustine. Weggejaagd als eene ellendelinge, als eene onwaardige! Nu ben ik voor goed zonder werk! Na zoo veel lijden, na de wreedste smarten, ben ik thans ook zonder brood!Ik zeg het u, mama Listm, er blijft mij thans niets meer over dan de dood Jeanne wist niet wat te zeggen; er heerschte een zonderlinge verwarring in hare gedachten. Verkrijgbaar bij „Uwe woorden heb ik gehoord," zeide zy eindeiyk, „maar ik begrUp er niets van. Waarom heeft madame u weggejaagd?" „Waarom?" hernam Lucia, die thans in een luid snikken uitbrak en tevens door hevige stuiptrekkingen werd aangegrepen. „Omdat ik Jeanne Fortier's dochter ben." Jeanne stikte byna. Zy bracht de handen aan de keel en ver scheurde zich het vleesch met hare nagels. „En wie heeft haar dat gezegd?" kreet zy op sissenden toon. „Wie?... Raadt gy dat niet?... ilyne vy- andin. De dochter van den man. die het ver leden myner moeder doorsnuffeld heeft, om my van hem te berooven, dien ik zoozeer beminde. De dochter van Paul Harmant, den millionnair! VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Een somber licht schitterde ouder de wenkbrauwen der brooddraagster, wier bleek gelaat thans purperrood was gewor den. In eene verschrikkeiyke ontsteltenis riep zy uit „Wat een woede in het vervolgen van dit arme kind? Wat heeft zy hun toch gedaan om op dergeiyke wyze gemarteld te wor den?... De vader is wreed en onbarmhartig tegenover u en de dochter brengt u den doodslag toe. O, 't zyn eerlooze lieden en de rechtvaardige God zal hen straffen Kom, lieve, kom Lucia, vertel my eens alles. Hoe is dat gebeurd?" Met zwakke, nauweiyks verstaanbare! stem deed Lucia het verhaal van hetgeen er in de zaal van Madame Augustine was voorgevallen. Jeanne luisterde aandachtig. Hare vuis ten waren gebald en hare neusvleugels tril den. „En zouden die lieden niet gestraft wor den?" sprak zy, toen het meisje geëindigd had. „Zouden die ellendelingen het recht hebben een dierbaar leven te breken, een onschuldig kind te belasteren, een braaf meisje tot wanhoop en ellende te brengen? Neen, neen, dat is niet mogeiyk! Dat zal niet gebeuren! Gy liadt niemand by u om uwen moed te schragen en met u te stry- dea doelt thans ben ik hier om u te bescher- menLastertaal en eerroof zyn misdaden, waartegen de wet straffen bedreigt. Tot de rechtbank zullen wy ons wenden..." „Tot de rechtbank?" herhaalde Lucia. „Ja". „En hoe zullen wij dat aanleggen?" „Eerstens moeten wy een advocaat raad plegen, hem met de zaak belasten, opstaan en met moed den stryd aanbindenEen advocaat," herhaalde Jeanne dan weer, eens klaps aan de enveloppe denkend, die zy op de kade by het Instituut gevonden had; „heet de vriend van Lucien Labroue niet Georges Darier?" „Ja, goede mama Lison." „Kent gy zyn adres?" „Ja, hy woont in de Bonapartestraat, 27". „Welnu, tot hem zal ik gaan." „Doe dat niet, mama Lison, ga niet tot hem „En waarom niet?" „Juist omdat hy Lucien Labroue's vriend is, zal hy u met een kluitje in het riet zen den." „Wie weet integendeel of hy zyn ouden schoolmakker niet tot betere gevoelens zal brengen?" „Hy is advocaat en raadsman van den heer Paul Harmant." „Wat kan my dat schelen? Wat gy iny daar zegt zou my bepaald tot hem doeu gaan, indien ik eerst geaarzeld had. De heer Darier kan den heer Harmant aanmanen zyne schaiuleiyke praktyken te staken,, hein doen verstaan dat eerroof eene strafbare daad is, en zoo noodige schadeloosstelling van hem eischen voor het kwaad dat hy tegenover u bedreven heeft. Ik zal hem op zoeken, zeg ik. Ik heb een goed voorwend sel om tot hem te gaan. Hy zal my raad- geven en my den weg aanwyzen dien ik te volgen heb. Neen, neen, ik aarzel niet lan ger. Onmiddeliyk 'ga ik tot den heer Da rier." Zonder zelfs Liicia's antwoord af te wachten, verliet Jeanne de kamer van het meisje en ging in hare kamer de enveloppe halen, waarvan we reeds meermalen spra ken en - haastte zich naar de Bonaparte straat. In zeer korten tijd was zy daar. „Advocaat Darier?" vroeg zy den portier, die haar den weg wees. (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1922 | | pagina 1