Provinciaal Mieuws dommen zijn geraamd als een vorig jaar en die van de ongebouwde en personeele belasting evenals de 100 opcenten op de Rijksinkomstenbelasting zijn f 200 lager geraamd. Op de be grooting is een nieuwe post van ont vangst gebracht en wel die van f 506.49, zijnde een rijksbijdrage in de kosten van het onderwijs. De begrooting begint met een na- deelig slot van f 524.26. Tot leden van de commissievan onderzoek van de begrooting worden aangewezen de heeren Nieuwkoop Treffers en Van Campen. Voor de overige leden zal de be grooting op de Secretarie ter inzage worden nedergelegd. 4. Rekening Burgerlijk Armbestuur 1921. De Voorzitter merkt op dat, naar aanleiding van een in de vorige ver gadering gestelde vraag, waar de centen aan zijn uitgegeven, alle bescheiden bij de rekening zijn overgelegd. De inkomsten hebben bedragen f 4454.39 en de uitgaven f2660.75"/,, zoodat de rekening sluit met een goed slot van f 1793 631/2. 5. Begrooting Burgerlijk Armbestuur 1923. De inkomsten, zoowel als de uit gaven, zijn geraamd op f3473.50. De Voorzitter stelt voor deze be grooting in handen te stellen van de commissie die belast is met het nazien van de begrooting dezer gemeente. Daartoe wordt met algemeene stem men besloten. 6. Benoeming onderwijzeres vervolg onderwijs. De Voorzitter stelt voor de eenigste onderwijzeres die hier is, daarvoor te benoemen. Daartoe wordt besloten. 7. Vaststelling Kohier straatbelasting. De Voorzitter zegt dat de ontvangsten daarvan zijn geraamd op f204.08. De heer Nieuwkoop wil hierover, alhoewel het wellicht niet op het juiste oogenblik is, iets zeggen. Altijd heeft bij hem de meening voorgezeten dat deze belasting bedui dend meer zou opbrengen en nu het blijkt dat het zoo weinig opbrengt, blijkt het hem hoe langer hoe meer, dat heel deze belasting een groot on ding is, een onding omdat ze zoo on gelijkmatig drukt. In een plattelandsge meente vooral als deze is, worden uit sluitend de eigenaars getroffen en dit kan scherpe contrasten veroorzaken. Een ervan wil hij aanhalen. Stel voor, zegt spr., dat iemand een groot en ruim huis nuurd, dan wordt hij niet in deze belasting aangeslaan, maar wel een arme weduwe die in een klein huisje woont dat haar eigendom is. De eigendommen zijn te raar ver deeld. Billijker had hij het daarom ge vonden indien dit benoodigde bedrag door middel van den Hoofd. Omslag was verkregen. De straatbelasting is voor de ver lichting en hoevelen zijn er nu niet die wel van deze verlichting profiteeren en er niet voor betalen. Hij durft B e W. daarom in overweging geven om deze belasting eens te herzien en weer terug te brengen daar waar ze is van daan gekomen. De Voorzitter zegt dat de heeren het antwoord hierop van hem al wel zullen hebben gelezen. In Genderen heeft men dezelfde argumenten naar voren ge bracht en daar heeft hij op de eerste plaats gezegd dat voor de straatver lichting iets moet worden betaald. Door de menschen wordt altijd gezegd dat ze maar belasting hebben te beta len en ze niet weten waarvoor ze dit moeten betalen. Hier nu krijgen ze een belastingpapiertje thuis waarvan ze wel weten waarom ze moeten betalen. Verder wijst hij er op dat men hier in Drongelen in de hoop en vaste overtuiging leeft dat eer men een jaar verder is, men vereeniging van ge meenten krijgt van Drongelen, Gende ren en Meeuwen. Dan zal zoo'n be lasting wel moeten worden herzien,, althans zonder zoo'n belasting zou men niet kunnen zijn, want billijk zou het niet zijn de verlichting van hier door de bewoners van Doeveren en Heesbeen mede te laten betalen en dat zou het geval zijn wanneer de verlichting geheel uit de Hoofd. Om slag zou moeten worden betaald. De heer Nieuwkoop is het eens dat bij vereeniging van gemeenten, die zooals de Voorzitter zegt eerstdaags kan komen, de Voorzitter merkt op niet gezegd te hebben eerdaags maar wanneer men een jaar verder is al de verorde ningen moeten worden herzien. Dan kan een en ander een punt van be spreking uitmaken. Hij meent dat men in dergelijke zaken niet te veel naar de steden moet kijken want in plattelandsgemeenten heeft men te veel bijzondere omstandigheden. Van Campen. Het is jammer dat deze som al vast is gesteld. Voorzitter. Hoe bedoelt U dit? Van Campen. Ik bedoel maar dat het niet billijk is om juist alleen hen te treffen die eigendommen hebben. Dat is eene onregelmatigheid welke veel ontstemming heeft gebracht en dat moet worden voorkomen. Ieder moet naar draagkracht bijbetalen en niet de een veel en de ander weinig, dat is tegen de goede verstandhouding De Voorzitter zegt dat men ook hierover reeds in de courant heeft kunnen lezen hoe hij hierover denkt. Volgens zijne meening kan hier van onbillijkheid geen sprake zijn. De achterlijken in het geheele Land van Heusden en Altena spreken zoo alleen. Men vergeet hier dat door een dergelijke belasting alleen de eigenaars van de huizen kunnen worden getroffen, de wet geeft alleen aan dat de eigenaars van de gebouwde eigendommen kunnen worden aangeslaan. Men moet zich overal weten aan te passen en niet gaan zitten brommen en knorren. In andere plaatsen heeft men zich ook aangepast. Daar hebben de huis eigenaars behalve electrisch licht ook gas- en waterleiding aangelegd, maar met zijn verhuurprijs houdt hij met al deze aangelegenheden rekening. De verhuurder verhaalt de straatbelasting wel weer op den huurder en dit zal men hier ook wel spoedig weten te doen. Bovendien is het niet de moeite waard er een boom over op te zetten. Er zijn menschen aangeslaan voor 93 cent, f 1.20, f2.20, 99 cent enz. De heer van Campen zegt als de menschen die zoo redeneeren achterlijk zijn, er dan veel achterlijk zijn, De Voorzitter noemt hen achterlijk die, als er iets nieuws komt, direct gelooven dat ze dan onbillijk worden behandeld. Men zit in een moeras en weet er niet uit te komen. Wat wil het nu zeggen wanneer men door een contract dit geringe bedrag het eerste of tweede jaar niet kan verhalen. De heer Nieuwkoop spijt het dat deze uitdrukking is gebruikt. De Voorzitter zegt daarmede niet persoonlijk te zijn geweest, hij heeft daarmede alleen willen aantoonen dat er hier in de streek menschen worden gevonden die zich aan alles wat vroeger was, blijven vasthouden en tegen elke verandering opzien. De heer Nieuwkoop kan dan aan toonen dat Burg en Weth. daar dan ook niet van zijn vrij te pleiten, want toen in de woning van het hoofd der school eene electrische installatie was aangebracht heeft hij voorgesteld om de huur een beetje te verhoogen. Burg. en Weth. waren daar tegen omdat de huur altijd zoo was geweest, dus die zijn dan volgens de opvatting van den Voorzitter achterlijk. De Voorzitter wijst er nogmaals op, dat hij niet persoonlijk is geweest. De heer Nieuwkoop heeft op heel andere gronden gepleit tegen de straatbelasting en zijn gezegde heeft dan ook niet het minst betrekking op wat door den heer Nieuwkoop is gezegd. Alleen heeft hij willen doen uitkomen dat het on billijk is van de huiseigenaars om te mopperen nu ze niet goed weten hoe ze er mee zitten. Later zullen ze dat wel weten en als ze het dan verhalen, zullen ze het wel zoo afronden dat ze daar absoluut geen schade aan hebben, als ze dan voor een woning fl.straatbelasting moeten betalen, zullen er wel zijn die de huur met 10 cent per week ver hoogen. De heer Nieuwkoop wil in dit ver band gaarne de uitdrukking vergeven. Het geheele volk in Europa slaat aan het mopperen wanneerheteen belasting biljet thuis krijgt en kan daarom nog niet achterlijk worden genoemd. Spr. vraagt of het bedrag van de belasting is bepaald naar de geschatte waarde van het huis. De Voorzitter zegt dat alles precies geschat is aan de hand van het kadaster. Bij de rondvraag vraagt de heer van Campen of er reeds door Burg. en Weth. aan is gedacht om maatregelen te nemen dat voortaan aanteekening wordt gehouden waar de menschen op het kerkhof worden begraven. De Voorzitter erkent gaarne dat deze aangelegenheid tot heden nog aan zijn aandacht is ontsnapt. Bij de behande ling van de begrooting is het een onderwerp dat dan goed kan worden besproken. De heer Nieuwkoop meent dat, nu de grafdelver ontslag heeft aangevraagd, het zaak is om uit te zien bij de be noeming dat de nieuwe functionaris dit werk kan bijhouden. Daarna gaat de raad over in geheim Comité. Waalwijk, 5 December 1922. Invoerverbod. In aansluiting; op ons uitvoerig bericht in het no. van 1.1. Zaterdag betreffende de actie inzake „Invoer verbod" kunnen wij mededeelen. dat de Commissie 1.1. Vrijdagmiddag een angdurig onderhoud heeft gehad met den Minister van Arbeid, die overtuigd zijnde van den noodtoestand onzer ndustrieën, bereid was te helpen, wan neer daartoe den wensch uit de Kamer e kennen werd gegeven en ook de Minister van Financiën in denzelfden geest over deze aangelegenheid dacht. Te dien einde gaat nu de commissie a s. Donderdag bij dezen laatsten bewindsman op audiëntie, om Z.Ex van de noodzakelijkheid van den ge- vraagden maatregel te overtuigen. In „De Volkskrant" lezen we het navolgende hoofdartikeltje, dat wij met volkomen instemming overnemen Merkwaardig is wel, dat de N. R. Ct., na pas de heilzame werking van een invoerverbod van schoenen in Zwitserland te hebben erkend, met groote felheid zich tegen alle invoer verboden in ons land keert. Met name noemt zij het invoerver bod van schoenen. En zij wil er niet van weten, ook al zou een invoerverbod geen invloed op den prijs der schoenen hebben (men weet, dat in Zwitserland prijsverhoo- ging is voorkomen, doordat de regee ring de schoenhandelaars had ver plicht, de verkoopprijzen niet te ver hoogen). De N. R. Ct. zegt deze redeneering opöf de prijzen der buitenlandsche schoenen zijn lager dan de prijzen, die de binnenlandsche producent rekenen moet en dan werkt het invoerverbod prijsverhoogendóf de prijzen der buitenlandsche schoenen zijn niet lager dan die der binnenlandsche productie, en dan is er in het geheel geen aan nemelijke reden tot uitvaardiging van een invoerverbod. Ook in het eerste geval zouden wij niet altijd en niet zonder meer tegen een invoerverbod zijn. Om allerlei redenen. Omdat werkloozen geld kosten en wij het nuttiger achten, hen bij een prijsverhooging den kost te laten ver dienen, dan hen uit de openbare kas te onderhouden. Omdat werkloosheid de menschen niet alleen financieel achteruitzet, maar hun ook geestelijk en zedelijk nadeel toebrengt. Ziet de N. R. Ct. in hef tweede ge val, bij gelijken prijs, geen enkele reden om een uitvoerverbod uit te vaardigen, wij zien deze reden, dat we bij gelijkheid van prijs gehouden zijn. de nationale boven de vreemde industrie te bevoordeelen. Het is ons niet onverschillig, of ver schillende takken van industrie door de buitenlandsche concurrentie een voudig worden afgemaakt. Kan de N. R. Ct. het koelbloedig aanzien, dat onze fabrieksschoorsteenen worden gedoofd, de werkplaatsen verlaten zijn, onze werklieden bij tienduizenden ledig loopen denkt zij met haar alternatief elke poging om onze kwijnende nijverheid te hulp te komen te kunnen wegredeneeren wij meenen, dat de overheid niet verantwoord is als zij de middelen niet aanvaardt die binnen haar bereik zijn, om de industrie voor instorting en vernietiging, de arbeiders voor werkloosheid te behoeden En indien het invoerverbod in Zwit serland, naar het getuigenis van vrij handelaars zelf, de schoenindustrie voor verderen ondergang heeft be waard, daar werk heeft bezorgd in vol bedrijf zonder arbeidstijdverkorting moeten en mogen wij dan een invoer verbod afwijzen aan de hand van een redeneering. die uit louter doctrinarisme onze geheele nijverheid zou laten ver moorden Door de R. K. Kiesvereeniging alhier is het navolgende adres aan Zijne Excellentie den Minister van Arbeid verzonder^: Waalwijk, 29 Nov. 1922 Aan Zijne Excellentie den Minister van Arbeid te 's GRA VENHAGE. Met de grootste belangstelling heeft ons Bestuur de actie gevolgd die door de werkgevers- en werknemersorgani- satiën in de schoen- en ledernijverheid, door de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Langstraat, door het Gemeentebestuur van Waalwijk met de Besturen van een zestal Noord-Brabant- sche gemeenten wordt gevoerd om te verkrijgen dat door invoerbelemmering van leder en schoeisel een totale ver nietiging van de schoen- en leder nijverheid wordt afgewend. Ten hoogste verontrust door het steeds uitblijven van eenige toezegging om den gevraag- den steun te verleenen en gedrongen door den noodtoestand is door de algemeene vergadering onzer vereeni ging, gehouden op 24 dezer, met alge meene stemmen besloten ons Bestuur opdracht te geven dat ook van deze zijde de aandacht der Regeering wordt gevestigd op den uitersten nood, waarin onze plaatselijke nijverheid is komen te verkeeren, opdat toch eindelijk, vóór het te laat is, de helpende hand zal worden gereikt. Wij achten ons ontslagen van den plicht nog eens aan te toonen, dat inderdaad de nood tot het uiterste is gestegen. Door de hiervoor genoemde organisatiën en lichamen is de toestand zoo breedvoerig geschetst en met zoo sterk sprekende cijfers toegelicht, dat wij daaraan niets hebben toe te voegen. Het zij ons alleen vergund nog even de aandacht te vestigen op de ont stellende becijfering door de Kamer van Koophandel voor de Langstraat gemaakt, waarmede wordt aangetoond, dat bij gelijken import van schoeisel over het 2e halfjaar van 1922 als over het le halfjaar, de import dan zou beloopen het tienvoudige van dien in 1913, gelijk staande met een waarde van f 16.000.000.bij een productie vermogen van de vaderlandsche schoen nijverheid van f25.000.000.En nog steeds blijft de importstroom van schoeisel uit landen met gedeprecieerde valuta met ongebroken kracht aan houden en zal die stroom, zoo hij niet allerspoedigst wordt gestuit, voor onze gemeente de grootste ellende veroor zaken. De werkeloosheid is nog steeds toe nemende. In een tijdsbestek van nog geen vijf maanden heeft de gemeente Waalwijk met een bevolking van 9000 inwoners reeds f 50.000.— moeten uit geven als aandeelin wachtgeld en steunregelingen. Het aantal werkeloozen is momenteel te schatten op 1200, daaronder begrepen de geheel en ge deeltelijk werkeloozen, die onder eene wachtgeldregeling vallen, terwijl het totaal aantal arbeiders in de beide industriën volgens de telling einde 1921 bedroeg 1878. Wanneer dat aldus eeni- gen tijd moet doorgaan zal dat onver mijdelijk moeten uitloopen op een debacle van de financiën der gemeente. Dezerzijds wordt zij gedwongen ont zettende offers te brengen tot bestrijding der werkeloosheid, terwijl anderzijds de bronnen opdrogen die haar de middelen moeten verschaffen om de uitgaven, die de werkeloosheid vordert, te dekken. Men bedenke toch dat de schoen- en ledernijverheid voor de ingezetenen onzer gemeente zoo goed als de eenige bron van bestaan oplevert, zoodat bij bestendiging van den huidigen toestand het onmogelijk zal blijken eene belasting te heffen, toereikend om evenwicht te brengen tusschen ontvangsten en uit gaven der gemeentehuishouding, te minder omdat de uitgaven toch reeds sterk worden gedrukt door de lasten van crisisuitgaven en de door de tijds omstandigheden enorm gestegen huis houdelijke kosten. In hooge mate werden wij teleur gesteld door het Regeeringsantwoord op het Voorloopig Verslag op de be grooting 1923 voor het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, waar de kwestie van de handelspolitiek wordt aangeroerd. En toch, wanneer de consequentie wordt aanvaard van het daarbij medegedeelde, zal tot invoerbelemmering van schoeisel en leder spoedig moeten worden over gegaan, omdat het treurige feit is te constateeren dat zoowel de schoen- als de ledernijverheid in den uitersten nood verkeeren. Wij ontkennen dat die invoerbelem mering zal zijn een stap in de richting van bescherming. Met nadruk is immers van de zijde der belanghebbende orga nisaties betoogd, dat zij het vraagstuk protectie of vrijhandel onaangeroerd laten, doch dat zij en ook wij tijdelijk maatregelen vragen alleen tegen valuta- concurrentie. Wij begrijpen volkomen, dat ook invoerbelemmering zijn bezwaren met zich zal brengen, doch wij kunnen niet inzien dat die ook maar eenigszins zullen opwegen tegen de funeste ge volgen, die de ongebreidelde invoer van schoeisel en leder voor onze gemeente veroorzaakt. De winter staat voor de deur. De ellende der werkelooze bevolking neemt toe. Niet alleen dat de uitkeeringen krachtens steunregelingen nauwelijks toereikend zijn om de meest nood zakelijke levensmiddelen te koopen, doch de moreele gevolgen van ge dwongen nietsdoen zijn van niet te onderschatten beteekenis. De bedrijfs- vaardigheid der arbeiders vermindert. Kostbare fabrieksinstallatiën staan rente loos. Bedrijfskapitaal en arbeidskrach ten zijn inproductief, terwijl daarnaast geweldige geldelijke offers moeten worden gebracht om althans de meest harde gevolgen van de werkloosheid voor de arbeidersbevolking te bestrij den. De gemeente wordt een drukkende finantieele last opgelegd die zij niet kan dragen, omdat de belastingbron opdroogt. Waar de schoen- en lederindustrie, zooals gezegd zoo goed als de eenige bestaansbron is, welke zoowel de werk gevers als de werknemers in staat stelde hun aandeel in de gemeentelijke lasten te dragen, doodbloedt, en de Regeering niet het middel toepast dat beide industrieën zal steunen, daar moet onvoorwaardelijk de gemeente het kind van de rekening worden en zijn de meest ernstige gevolgen voor hare financiën niet af te wenden. Wij hebben gemeend de vrijheid te mogen nemen het bovenstaande onder Uwe aandacht te brengen, dat, naar wij vertrouwen, zal klinken als een noodkreet en dat moge bevestigen wat U van andere zijde reeds zoo her haaldelijk en zoo overtuigend is aan getoond, dat de nood in de schoen en lederindustrie in het algemeen en in onze gemeente in het bijzonder tot het hoogste is gestegen, opdat aanlei ding zal worden gevonden tot het doen van voorstellen aan de Staten Generaal, waardoor het mogelijk zal worden gemaakt den rechtmatig gevraagden steun aan onze plaatselijke industrie te verleenen. Het Bestuur der R.K. Kiesvereen. E. W. KLIJBERG, Voorzitter. H. A. W. SURIG, Secretaris. Het is gegaan zooals wij hebben voorspeld. Zeer velen zijn 11. Zondag opgegaan naar 't oude Kerkgebouw om het laatste orgelspel en zang daar bij te wonen. Meer dan 800 kaarten waren uitgegeven. Zulks verwondert ons geenszins, het prachtige program ma, de namen der uitvoerders, maar niet hel minst het afscheid aan onze oude kerk, die getuige was van zooveel lief en leed van 't huidig geslacht en waaraan zoovele herinneringen ver bonden zijn, zal zeer vele geloovigen hebben aangezet een laatste maal op te gaan naar het, al was het reeds ontmeubeld, bedehuis, dat straks gaat vallen onder de hand van den slooper. Wat het orgelspel en den zang zelve betreft, iedereen zal genoten hebben van hetgeen dezen morgen door het trio Van Leeuwen, Verschuuren en Lejeune ons werd geboden. Onder de kunstenaarshand van den heer jan van Leeuwen rolden de heerlijke tonen van ons prachtig orgel door het kerkgebouw en konden wij z'n spel bewonderen in Sonata op 11, Pastorale en Taccata, maar niet minder in 't Allegro uit 't concert van Handel. De heer Verschuuren, dien wij het genoegen hadden reeds vroeger in Waalwijk te hooren, is o.i. in elk op zicht zeer vooruitgegaan, zoowel wat z'n geluid als z'n zingen betreft. Hij heeft de aanwezigen zeer doen genieten in „Das Gebet*' van Wagner en „Le Cid" van Massenet. Niet minder voldeed de heer Lejeune met z'n heerlijk, vol baryton geluid. „Est is genug" van Mendelsohn en „Ecce Panis" van Van Leeuwen waren de nummers, waardoor hij de toehoor ders in verrukking bracht. De beide zangers hadden zeer zeker een groot deel in 't succes van dezen kunstmorgen, die in elk opzicht bij zonder geslaagd is. Daarvoor den artisten, die vrijwel geheel belangloos zich voor deze zeer bijzondere uit voering beschikbaar stelden een harte lijk woord van lof en dank. Niet minder aan de heeren van het initiatief de heeren Notaris Jansen en Norb. Gragtmans, voor hun vele moeiten, kosten enz. aan deze mooie zaak besteed, temeer nog waar alle baten waren bestemd voor zoo'n goed doel als het „Wit-Gele-Kruis", dat dezen heeren niet minder dankbaar zal zijn voor dit aardige douceurtje. In verband met dit laatste orgel concert, verzoekt ons de heer A. Vergeest opname van 't volgende 'n Afscheid. Daar is altoos iets weemoedigs bij iets, dat je eenige oogenblikken doet verstommeniets, dat alles om je heen in een geheimzinnigen nevel hult, iets, dat je aan >vroeger" herinnert; och, ik kan het niet goed zeggeniets vreemds, dat je roert, dan plotseling doet.... glimlachen. Zoo was 't ook Zondag in onze oude kerk van St. Jan Baptist. „Hier, op deze plek" en'n Mijnheer wijst mij naar een duinig zandhoopje, „Hier heb ik vijftien jaar gezeten 1" Ik glimlach, hij voelt nu pas, hoe hij gehecht was aan z'n bank. 'n Oud, gerimpeld vrouwke staart naar het altaar. Beelden uit haar kinderjaren volgen elkaar op als 'n droom in een droom, als 'n film in een film Haar eerste H. Communie 1 Daarja, de derde plaats van rechts is de mijne geweest op de Communie-bank Haar trouwdagDoor dÊze aeur zijn we binnengekomenO, wat speelde het orgel plechtig 1 Langzaam schreden we door den middengang. Dèar zijn we getrouwd. Hier stond mijn stoel. De zijneze ziet het niet meer. Tranen wellen haar in d'r oogen. Zachtkens prevelt ze „Heer, geef zijne ziel Plotseling zet het orgel in 1 Ieder zet zich tot luisteren, tot genieten. Rap reppen zich de toonen in alle mogelijke intervallen't is alsof ka bouters door het orgel zweven en op de pijpjes blazendan vóór, dan achter; nu boven, dan beneden; nu eens scherp, dan gedemptsoms zwak, soms sterk; dan ijl, dan brom- mend-zwaar: de bazuin in het pedaal, die het oude instrument doet sidderen onder de vingers van den bespeler. De roerfluithoe zuiver uw lieven, doffen toonde hobo'k zie voor me de herdersknaap z'n liedje fluitend in „Tannhauser"de Goede Herder z'n verdwaalde schaapjes bijeendeunend in Eugen d'Albert's schitterende opera. De vox humana Nu hoor ik geen orgel meer: 't is de „menschelijke stem", die biddend vraagt en dank zegt. Smeekend klinkt mij nu in d' ooren het „Kyrie eleison", Heer. ontferm U onzer, uit de Mis van Bartholomeus wat zou dit nü de gemoederen bewogen hebben 1 Heeren Zangers van het St. Janskoor, waar bleeft ge Wij verlangden naar Uw zang, begeleid door Uw organist 1 Waar bleeft ge Wij hebben U gemist! Zeker, dank aan de Tilburg- sche musici voor het geschonkene. Doch aan U Zangkoor van St. Jan, moest uit piëteit en dankbaarheid de laatste uitvoering zijn opgedragen Dat gevoel is me bijgebleven, den ganschen tijd doornoch orgel, noch zang vermocht mij zoo te pakken als Uw „Kyrië", Uw „Hossanna" die boven alles uit mij in de ooren bleven klinken. En bij 't slot Ik wachtte ik hoopte gij blèèft zwijgen. Maar mij dreunden als laatste akkoorden donderend toe „Salvum fac Reginam nostram." Toen heb ik nog eens naar boven gezien. Een der groote orgelpijpen stond verbogen naast zijn makkers; hij moest zeker 't woord doen „Vaar wel", „Tot weerziens!" eindigde hij. Toen ben ik gegaan niet tevreden niet voldaanik had wat gemist 1 A. VERGEEST. Waalwijk. Zaterdag en Zondag hebben de padvinders uit Eindhoven en Tilburg, in vereeniging met de Waalwijksche padvinders, alhier in de heide aan den

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1922 | | pagina 2