Provinciaal Mieuws
dommen zijn geraamd als een vorig
jaar en die van de ongebouwde en
personeele belasting evenals de 100
opcenten op de Rijksinkomstenbelasting
zijn f 200 lager geraamd. Op de be
grooting is een nieuwe post van ont
vangst gebracht en wel die van f 506.49,
zijnde een rijksbijdrage in de kosten
van het onderwijs.
De begrooting begint met een na-
deelig slot van f 524.26.
Tot leden van de commissievan
onderzoek van de begrooting worden
aangewezen de heeren Nieuwkoop
Treffers en Van Campen.
Voor de overige leden zal de be
grooting op de Secretarie ter inzage
worden nedergelegd.
4. Rekening Burgerlijk Armbestuur
1921.
De Voorzitter merkt op dat, naar
aanleiding van een in de vorige ver
gadering gestelde vraag, waar de centen
aan zijn uitgegeven, alle bescheiden
bij de rekening zijn overgelegd. De
inkomsten hebben bedragen f 4454.39
en de uitgaven f2660.75"/,, zoodat de
rekening sluit met een goed slot van
f 1793 631/2.
5. Begrooting Burgerlijk Armbestuur
1923.
De inkomsten, zoowel als de uit
gaven, zijn geraamd op f3473.50.
De Voorzitter stelt voor deze be
grooting in handen te stellen van de
commissie die belast is met het nazien
van de begrooting dezer gemeente.
Daartoe wordt met algemeene stem
men besloten.
6. Benoeming onderwijzeres vervolg
onderwijs.
De Voorzitter stelt voor de eenigste
onderwijzeres die hier is, daarvoor te
benoemen.
Daartoe wordt besloten.
7. Vaststelling Kohier straatbelasting.
De Voorzitter zegt dat de ontvangsten
daarvan zijn geraamd op f204.08.
De heer Nieuwkoop wil hierover,
alhoewel het wellicht niet op het juiste
oogenblik is, iets zeggen.
Altijd heeft bij hem de meening
voorgezeten dat deze belasting bedui
dend meer zou opbrengen en nu het
blijkt dat het zoo weinig opbrengt,
blijkt het hem hoe langer hoe meer,
dat heel deze belasting een groot on
ding is, een onding omdat ze zoo on
gelijkmatig drukt. In een plattelandsge
meente vooral als deze is, worden uit
sluitend de eigenaars getroffen en dit
kan scherpe contrasten veroorzaken.
Een ervan wil hij aanhalen. Stel voor,
zegt spr., dat iemand een groot en
ruim huis nuurd, dan wordt hij niet in
deze belasting aangeslaan, maar wel
een arme weduwe die in een klein
huisje woont dat haar eigendom is.
De eigendommen zijn te raar ver
deeld. Billijker had hij het daarom ge
vonden indien dit benoodigde bedrag
door middel van den Hoofd. Omslag
was verkregen.
De straatbelasting is voor de ver
lichting en hoevelen zijn er nu niet
die wel van deze verlichting profiteeren
en er niet voor betalen. Hij durft B e
W. daarom in overweging geven om
deze belasting eens te herzien en weer
terug te brengen daar waar ze is van
daan gekomen.
De Voorzitter zegt dat de heeren het
antwoord hierop van hem al wel zullen
hebben gelezen. In Genderen heeft men
dezelfde argumenten naar voren ge
bracht en daar heeft hij op de eerste
plaats gezegd dat voor de straatver
lichting iets moet worden betaald.
Door de menschen wordt altijd gezegd
dat ze maar belasting hebben te beta
len en ze niet weten waarvoor ze dit
moeten betalen. Hier nu krijgen ze een
belastingpapiertje thuis waarvan ze
wel weten waarom ze moeten betalen.
Verder wijst hij er op dat men hier
in Drongelen in de hoop en vaste
overtuiging leeft dat eer men een jaar
verder is, men vereeniging van ge
meenten krijgt van Drongelen, Gende
ren en Meeuwen. Dan zal zoo'n be
lasting wel moeten worden herzien,,
althans zonder zoo'n belasting zou
men niet kunnen zijn, want billijk zou
het niet zijn de verlichting van hier
door de bewoners van Doeveren en
Heesbeen mede te laten betalen en
dat zou het geval zijn wanneer de
verlichting geheel uit de Hoofd. Om
slag zou moeten worden betaald.
De heer Nieuwkoop is het eens dat bij
vereeniging van gemeenten, die zooals
de Voorzitter zegt eerstdaags kan komen,
de Voorzitter merkt op niet gezegd
te hebben eerdaags maar wanneer men
een jaar verder is al de verorde
ningen moeten worden herzien. Dan
kan een en ander een punt van be
spreking uitmaken. Hij meent dat men
in dergelijke zaken niet te veel naar
de steden moet kijken want in
plattelandsgemeenten heeft men te veel
bijzondere omstandigheden.
Van Campen. Het is jammer dat
deze som al vast is gesteld.
Voorzitter. Hoe bedoelt U dit?
Van Campen. Ik bedoel maar dat
het niet billijk is om juist alleen hen
te treffen die eigendommen hebben.
Dat is eene onregelmatigheid welke
veel ontstemming heeft gebracht en
dat moet worden voorkomen. Ieder
moet naar draagkracht bijbetalen en
niet de een veel en de ander weinig,
dat is tegen de goede verstandhouding
De Voorzitter zegt dat men ook
hierover reeds in de courant heeft
kunnen lezen hoe hij hierover denkt.
Volgens zijne meening kan hier van
onbillijkheid geen sprake zijn. De
achterlijken in het geheele Land van
Heusden en Altena spreken zoo alleen.
Men vergeet hier dat door een dergelijke
belasting alleen de eigenaars van de
huizen kunnen worden getroffen, de
wet geeft alleen aan dat de eigenaars
van de gebouwde eigendommen kunnen
worden aangeslaan. Men moet zich
overal weten aan te passen en niet
gaan zitten brommen en knorren. In
andere plaatsen heeft men zich ook
aangepast. Daar hebben de huis
eigenaars behalve electrisch licht ook
gas- en waterleiding aangelegd, maar
met zijn verhuurprijs houdt hij met al
deze aangelegenheden rekening. De
verhuurder verhaalt de straatbelasting
wel weer op den huurder en dit zal
men hier ook wel spoedig weten te
doen. Bovendien is het niet de moeite
waard er een boom over op te zetten.
Er zijn menschen aangeslaan voor 93
cent, f 1.20, f2.20, 99 cent enz.
De heer van Campen zegt als de
menschen die zoo redeneeren achterlijk
zijn, er dan veel achterlijk zijn,
De Voorzitter noemt hen achterlijk
die, als er iets nieuws komt, direct
gelooven dat ze dan onbillijk worden
behandeld. Men zit in een moeras en
weet er niet uit te komen. Wat wil
het nu zeggen wanneer men door een
contract dit geringe bedrag het eerste
of tweede jaar niet kan verhalen.
De heer Nieuwkoop spijt het dat
deze uitdrukking is gebruikt.
De Voorzitter zegt daarmede niet
persoonlijk te zijn geweest, hij heeft
daarmede alleen willen aantoonen dat
er hier in de streek menschen worden
gevonden die zich aan alles wat
vroeger was, blijven vasthouden en
tegen elke verandering opzien.
De heer Nieuwkoop kan dan aan
toonen dat Burg en Weth. daar dan
ook niet van zijn vrij te pleiten, want
toen in de woning van het hoofd der
school eene electrische installatie was
aangebracht heeft hij voorgesteld om
de huur een beetje te verhoogen. Burg.
en Weth. waren daar tegen omdat de
huur altijd zoo was geweest, dus die
zijn dan volgens de opvatting van den
Voorzitter achterlijk.
De Voorzitter wijst er nogmaals op,
dat hij niet persoonlijk is geweest. De
heer Nieuwkoop heeft op heel andere
gronden gepleit tegen de straatbelasting
en zijn gezegde heeft dan ook niet
het minst betrekking op wat door den
heer Nieuwkoop is gezegd. Alleen heeft
hij willen doen uitkomen dat het on
billijk is van de huiseigenaars om te
mopperen nu ze niet goed weten hoe
ze er mee zitten.
Later zullen ze dat wel weten en
als ze het dan verhalen, zullen ze het
wel zoo afronden dat ze daar absoluut
geen schade aan hebben, als ze dan
voor een woning fl.straatbelasting
moeten betalen, zullen er wel zijn die
de huur met 10 cent per week ver
hoogen.
De heer Nieuwkoop wil in dit ver
band gaarne de uitdrukking vergeven.
Het geheele volk in Europa slaat aan
het mopperen wanneerheteen belasting
biljet thuis krijgt en kan daarom
nog niet achterlijk worden genoemd.
Spr. vraagt of het bedrag van de
belasting is bepaald naar de geschatte
waarde van het huis.
De Voorzitter zegt dat alles precies
geschat is aan de hand van het kadaster.
Bij de rondvraag vraagt de heer
van Campen of er reeds door Burg.
en Weth. aan is gedacht om maatregelen
te nemen dat voortaan aanteekening
wordt gehouden waar de menschen op
het kerkhof worden begraven.
De Voorzitter erkent gaarne dat deze
aangelegenheid tot heden nog aan zijn
aandacht is ontsnapt. Bij de behande
ling van de begrooting is het een
onderwerp dat dan goed kan worden
besproken.
De heer Nieuwkoop meent dat, nu
de grafdelver ontslag heeft aangevraagd,
het zaak is om uit te zien bij de be
noeming dat de nieuwe functionaris
dit werk kan bijhouden.
Daarna gaat de raad over in geheim
Comité.
Waalwijk, 5 December 1922.
Invoerverbod.
In aansluiting; op ons uitvoerig
bericht in het no. van 1.1. Zaterdag
betreffende de actie inzake „Invoer
verbod" kunnen wij mededeelen. dat
de Commissie 1.1. Vrijdagmiddag een
angdurig onderhoud heeft gehad met
den Minister van Arbeid, die overtuigd
zijnde van den noodtoestand onzer
ndustrieën, bereid was te helpen, wan
neer daartoe den wensch uit de Kamer
e kennen werd gegeven en ook de
Minister van Financiën in denzelfden
geest over deze aangelegenheid dacht.
Te dien einde gaat nu de commissie
a s. Donderdag bij dezen laatsten
bewindsman op audiëntie, om Z.Ex
van de noodzakelijkheid van den ge-
vraagden maatregel te overtuigen.
In „De Volkskrant" lezen we het
navolgende hoofdartikeltje, dat wij met
volkomen instemming overnemen
Merkwaardig is wel, dat de N. R.
Ct., na pas de heilzame werking van
een invoerverbod van schoenen in
Zwitserland te hebben erkend, met
groote felheid zich tegen alle invoer
verboden in ons land keert.
Met name noemt zij het invoerver
bod van schoenen.
En zij wil er niet van weten, ook al
zou een invoerverbod geen invloed op
den prijs der schoenen hebben (men
weet, dat in Zwitserland prijsverhoo-
ging is voorkomen, doordat de regee
ring de schoenhandelaars had ver
plicht, de verkoopprijzen niet te ver
hoogen).
De N. R. Ct. zegt deze redeneering
opöf de prijzen der buitenlandsche
schoenen zijn lager dan de prijzen, die
de binnenlandsche producent rekenen
moet en dan werkt het invoerverbod
prijsverhoogendóf de prijzen der
buitenlandsche schoenen zijn niet lager
dan die der binnenlandsche productie,
en dan is er in het geheel geen aan
nemelijke reden tot uitvaardiging van
een invoerverbod.
Ook in het eerste geval zouden wij
niet altijd en niet zonder meer tegen
een invoerverbod zijn.
Om allerlei redenen.
Omdat werkloozen geld kosten en
wij het nuttiger achten, hen bij een
prijsverhooging den kost te laten ver
dienen, dan hen uit de openbare kas
te onderhouden.
Omdat werkloosheid de menschen
niet alleen financieel achteruitzet, maar
hun ook geestelijk en zedelijk nadeel
toebrengt.
Ziet de N. R. Ct. in hef tweede ge
val, bij gelijken prijs, geen enkele
reden om een uitvoerverbod uit te
vaardigen, wij zien deze reden, dat
we bij gelijkheid van prijs gehouden
zijn. de nationale boven de vreemde
industrie te bevoordeelen.
Het is ons niet onverschillig, of ver
schillende takken van industrie door
de buitenlandsche concurrentie een
voudig worden afgemaakt.
Kan de N. R. Ct. het koelbloedig
aanzien, dat onze fabrieksschoorsteenen
worden gedoofd, de werkplaatsen
verlaten zijn, onze werklieden bij
tienduizenden ledig loopen denkt zij
met haar alternatief elke poging om
onze kwijnende nijverheid te hulp te
komen te kunnen wegredeneeren
wij meenen, dat de overheid niet
verantwoord is als zij de middelen
niet aanvaardt die binnen haar bereik
zijn, om de industrie voor instorting
en vernietiging, de arbeiders voor
werkloosheid te behoeden
En indien het invoerverbod in Zwit
serland, naar het getuigenis van vrij
handelaars zelf, de schoenindustrie
voor verderen ondergang heeft be
waard, daar werk heeft bezorgd in vol
bedrijf zonder arbeidstijdverkorting
moeten en mogen wij dan een invoer
verbod afwijzen aan de hand van een
redeneering. die uit louter doctrinarisme
onze geheele nijverheid zou laten ver
moorden
Door de R. K. Kiesvereeniging
alhier is het navolgende adres aan
Zijne Excellentie den Minister van
Arbeid verzonder^:
Waalwijk, 29 Nov. 1922
Aan
Zijne Excellentie den Minister van Arbeid
te 's GRA VENHAGE.
Met de grootste belangstelling heeft
ons Bestuur de actie gevolgd die door
de werkgevers- en werknemersorgani-
satiën in de schoen- en ledernijverheid,
door de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor de Langstraat, door het
Gemeentebestuur van Waalwijk met de
Besturen van een zestal Noord-Brabant-
sche gemeenten wordt gevoerd om te
verkrijgen dat door invoerbelemmering
van leder en schoeisel een totale ver
nietiging van de schoen- en leder
nijverheid wordt afgewend. Ten hoogste
verontrust door het steeds uitblijven
van eenige toezegging om den gevraag-
den steun te verleenen en gedrongen
door den noodtoestand is door de
algemeene vergadering onzer vereeni
ging, gehouden op 24 dezer, met alge
meene stemmen besloten ons Bestuur
opdracht te geven dat ook van deze
zijde de aandacht der Regeering wordt
gevestigd op den uitersten nood, waarin
onze plaatselijke nijverheid is komen
te verkeeren, opdat toch eindelijk, vóór
het te laat is, de helpende hand zal
worden gereikt.
Wij achten ons ontslagen van den
plicht nog eens aan te toonen, dat
inderdaad de nood tot het uiterste is
gestegen. Door de hiervoor genoemde
organisatiën en lichamen is de toestand
zoo breedvoerig geschetst en met zoo
sterk sprekende cijfers toegelicht, dat
wij daaraan niets hebben toe te voegen.
Het zij ons alleen vergund nog even
de aandacht te vestigen op de ont
stellende becijfering door de Kamer
van Koophandel voor de Langstraat
gemaakt, waarmede wordt aangetoond,
dat bij gelijken import van schoeisel
over het 2e halfjaar van 1922 als over
het le halfjaar, de import dan zou
beloopen het tienvoudige van dien in
1913, gelijk staande met een waarde
van f 16.000.000.bij een productie
vermogen van de vaderlandsche schoen
nijverheid van f25.000.000.En nog
steeds blijft de importstroom van
schoeisel uit landen met gedeprecieerde
valuta met ongebroken kracht aan
houden en zal die stroom, zoo hij niet
allerspoedigst wordt gestuit, voor onze
gemeente de grootste ellende veroor
zaken.
De werkeloosheid is nog steeds toe
nemende. In een tijdsbestek van nog
geen vijf maanden heeft de gemeente
Waalwijk met een bevolking van 9000
inwoners reeds f 50.000.— moeten uit
geven als aandeelin wachtgeld en
steunregelingen. Het aantal werkeloozen
is momenteel te schatten op 1200,
daaronder begrepen de geheel en ge
deeltelijk werkeloozen, die onder eene
wachtgeldregeling vallen, terwijl het
totaal aantal arbeiders in de beide
industriën volgens de telling einde 1921
bedroeg 1878. Wanneer dat aldus eeni-
gen tijd moet doorgaan zal dat onver
mijdelijk moeten uitloopen op een
debacle van de financiën der gemeente.
Dezerzijds wordt zij gedwongen ont
zettende offers te brengen tot bestrijding
der werkeloosheid, terwijl anderzijds de
bronnen opdrogen die haar de middelen
moeten verschaffen om de uitgaven, die
de werkeloosheid vordert, te dekken.
Men bedenke toch dat de schoen- en
ledernijverheid voor de ingezetenen
onzer gemeente zoo goed als de eenige
bron van bestaan oplevert, zoodat bij
bestendiging van den huidigen toestand
het onmogelijk zal blijken eene belasting
te heffen, toereikend om evenwicht te
brengen tusschen ontvangsten en uit
gaven der gemeentehuishouding, te
minder omdat de uitgaven toch reeds
sterk worden gedrukt door de lasten
van crisisuitgaven en de door de tijds
omstandigheden enorm gestegen huis
houdelijke kosten.
In hooge mate werden wij teleur
gesteld door het Regeeringsantwoord
op het Voorloopig Verslag op de be
grooting 1923 voor het Departement
van Landbouw, Nijverheid en Handel,
waar de kwestie van de handelspolitiek
wordt aangeroerd. En toch, wanneer
de consequentie wordt aanvaard van
het daarbij medegedeelde, zal tot
invoerbelemmering van schoeisel en
leder spoedig moeten worden over
gegaan, omdat het treurige feit is te
constateeren dat zoowel de schoen- als
de ledernijverheid in den uitersten nood
verkeeren.
Wij ontkennen dat die invoerbelem
mering zal zijn een stap in de richting
van bescherming. Met nadruk is immers
van de zijde der belanghebbende orga
nisaties betoogd, dat zij het vraagstuk
protectie of vrijhandel onaangeroerd
laten, doch dat zij en ook wij tijdelijk
maatregelen vragen alleen tegen valuta-
concurrentie.
Wij begrijpen volkomen, dat ook
invoerbelemmering zijn bezwaren met
zich zal brengen, doch wij kunnen
niet inzien dat die ook maar eenigszins
zullen opwegen tegen de funeste ge
volgen, die de ongebreidelde invoer
van schoeisel en leder voor onze
gemeente veroorzaakt.
De winter staat voor de deur. De
ellende der werkelooze bevolking neemt
toe. Niet alleen dat de uitkeeringen
krachtens steunregelingen nauwelijks
toereikend zijn om de meest nood
zakelijke levensmiddelen te koopen,
doch de moreele gevolgen van ge
dwongen nietsdoen zijn van niet te
onderschatten beteekenis. De bedrijfs-
vaardigheid der arbeiders vermindert.
Kostbare fabrieksinstallatiën staan rente
loos. Bedrijfskapitaal en arbeidskrach
ten zijn inproductief, terwijl daarnaast
geweldige geldelijke offers moeten
worden gebracht om althans de meest
harde gevolgen van de werkloosheid
voor de arbeidersbevolking te bestrij
den. De gemeente wordt een drukkende
finantieele last opgelegd die zij niet
kan dragen, omdat de belastingbron
opdroogt.
Waar de schoen- en lederindustrie,
zooals gezegd zoo goed als de eenige
bestaansbron is, welke zoowel de werk
gevers als de werknemers in staat
stelde hun aandeel in de gemeentelijke
lasten te dragen, doodbloedt, en de
Regeering niet het middel toepast dat
beide industrieën zal steunen, daar
moet onvoorwaardelijk de gemeente
het kind van de rekening worden en
zijn de meest ernstige gevolgen voor
hare financiën niet af te wenden.
Wij hebben gemeend de vrijheid te
mogen nemen het bovenstaande onder
Uwe aandacht te brengen, dat, naar
wij vertrouwen, zal klinken als een
noodkreet en dat moge bevestigen wat
U van andere zijde reeds zoo her
haaldelijk en zoo overtuigend is aan
getoond, dat de nood in de schoen
en lederindustrie in het algemeen en
in onze gemeente in het bijzonder tot
het hoogste is gestegen, opdat aanlei
ding zal worden gevonden tot het doen
van voorstellen aan de Staten Generaal,
waardoor het mogelijk zal worden
gemaakt den rechtmatig gevraagden
steun aan onze plaatselijke industrie
te verleenen.
Het Bestuur der R.K. Kiesvereen.
E. W. KLIJBERG, Voorzitter.
H. A. W. SURIG, Secretaris.
Het is gegaan zooals wij hebben
voorspeld. Zeer velen zijn 11. Zondag
opgegaan naar 't oude Kerkgebouw
om het laatste orgelspel en zang daar
bij te wonen. Meer dan 800 kaarten
waren uitgegeven. Zulks verwondert
ons geenszins, het prachtige program
ma, de namen der uitvoerders, maar
niet hel minst het afscheid aan onze
oude kerk, die getuige was van zooveel
lief en leed van 't huidig geslacht en
waaraan zoovele herinneringen ver
bonden zijn, zal zeer vele geloovigen
hebben aangezet een laatste maal op
te gaan naar het, al was het reeds
ontmeubeld, bedehuis, dat straks gaat
vallen onder de hand van den slooper.
Wat het orgelspel en den zang zelve
betreft, iedereen zal genoten hebben
van hetgeen dezen morgen door het
trio Van Leeuwen, Verschuuren en
Lejeune ons werd geboden. Onder
de kunstenaarshand van den heer jan
van Leeuwen rolden de heerlijke
tonen van ons prachtig orgel door het
kerkgebouw en konden wij z'n spel
bewonderen in Sonata op 11, Pastorale
en Taccata, maar niet minder in 't
Allegro uit 't concert van Handel.
De heer Verschuuren, dien wij het
genoegen hadden reeds vroeger in
Waalwijk te hooren, is o.i. in elk op
zicht zeer vooruitgegaan, zoowel wat
z'n geluid als z'n zingen betreft.
Hij heeft de aanwezigen zeer doen
genieten in „Das Gebet*' van Wagner
en „Le Cid" van Massenet.
Niet minder voldeed de heer Lejeune
met z'n heerlijk, vol baryton geluid.
„Est is genug" van Mendelsohn en
„Ecce Panis" van Van Leeuwen waren
de nummers, waardoor hij de toehoor
ders in verrukking bracht.
De beide zangers hadden zeer zeker
een groot deel in 't succes van dezen
kunstmorgen, die in elk opzicht bij
zonder geslaagd is. Daarvoor den
artisten, die vrijwel geheel belangloos
zich voor deze zeer bijzondere uit
voering beschikbaar stelden een harte
lijk woord van lof en dank. Niet
minder aan de heeren van het initiatief
de heeren Notaris Jansen en Norb.
Gragtmans, voor hun vele moeiten,
kosten enz. aan deze mooie zaak
besteed, temeer nog waar alle baten
waren bestemd voor zoo'n goed doel
als het „Wit-Gele-Kruis", dat dezen
heeren niet minder dankbaar zal zijn
voor dit aardige douceurtje.
In verband met dit laatste orgel
concert, verzoekt ons de heer A.
Vergeest opname van 't volgende
'n Afscheid.
Daar is altoos iets weemoedigs bij
iets, dat je eenige oogenblikken doet
verstommeniets, dat alles om je
heen in een geheimzinnigen nevel hult,
iets, dat je aan >vroeger" herinnert;
och, ik kan het niet goed zeggeniets
vreemds, dat je roert, dan plotseling
doet.... glimlachen.
Zoo was 't ook Zondag in onze
oude kerk van St. Jan Baptist.
„Hier, op deze plek" en'n Mijnheer
wijst mij naar een duinig zandhoopje,
„Hier heb ik vijftien jaar gezeten 1"
Ik glimlach, hij voelt nu pas, hoe
hij gehecht was aan z'n bank.
'n Oud, gerimpeld vrouwke staart
naar het altaar. Beelden uit haar
kinderjaren volgen elkaar op als 'n
droom in een droom, als 'n film in
een film
Haar eerste H. Communie 1 Daarja,
de derde plaats van rechts is de mijne
geweest op de Communie-bank
Haar trouwdagDoor dÊze aeur
zijn we binnengekomenO, wat
speelde het orgel plechtig 1 Langzaam
schreden we door den middengang.
Dèar zijn we getrouwd. Hier stond
mijn stoel. De zijneze ziet het
niet meer. Tranen wellen haar in d'r
oogen. Zachtkens prevelt ze „Heer,
geef zijne ziel
Plotseling zet het orgel in 1
Ieder zet zich tot luisteren, tot
genieten.
Rap reppen zich de toonen in alle
mogelijke intervallen't is alsof ka
bouters door het orgel zweven en op
de pijpjes blazendan vóór, dan
achter; nu boven, dan beneden; nu
eens scherp, dan gedemptsoms
zwak, soms sterk; dan ijl, dan brom-
mend-zwaar: de bazuin in het pedaal,
die het oude instrument doet sidderen
onder de vingers van den bespeler.
De roerfluithoe zuiver uw lieven,
doffen toonde hobo'k zie voor
me de herdersknaap z'n liedje fluitend
in „Tannhauser"de Goede Herder
z'n verdwaalde schaapjes bijeendeunend
in Eugen d'Albert's schitterende opera.
De vox humana Nu hoor ik geen
orgel meer: 't is de „menschelijke
stem", die biddend vraagt en dank
zegt. Smeekend klinkt mij nu in d' ooren
het „Kyrie eleison", Heer. ontferm U
onzer, uit de Mis van Bartholomeus
wat zou dit nü de gemoederen bewogen
hebben 1
Heeren Zangers van het St. Janskoor,
waar bleeft ge Wij verlangden naar
Uw zang, begeleid door Uw organist 1
Waar bleeft ge Wij hebben U
gemist! Zeker, dank aan de Tilburg-
sche musici voor het geschonkene.
Doch aan U Zangkoor van St. Jan,
moest uit piëteit en dankbaarheid de
laatste uitvoering zijn opgedragen
Dat gevoel is me bijgebleven, den
ganschen tijd doornoch orgel, noch
zang vermocht mij zoo te pakken als
Uw „Kyrië", Uw „Hossanna" die boven
alles uit mij in de ooren bleven klinken.
En bij 't slot Ik wachtte ik
hoopte gij blèèft zwijgen. Maar
mij dreunden als laatste akkoorden
donderend toe
„Salvum fac Reginam nostram."
Toen heb ik nog eens naar boven
gezien. Een der groote orgelpijpen
stond verbogen naast zijn makkers;
hij moest zeker 't woord doen „Vaar
wel", „Tot weerziens!" eindigde hij.
Toen ben ik gegaan niet tevreden
niet voldaanik had wat gemist 1
A. VERGEEST.
Waalwijk.
Zaterdag en Zondag hebben de
padvinders uit Eindhoven en Tilburg,
in vereeniging met de Waalwijksche
padvinders, alhier in de heide aan den