Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
f
De Portierster
van Alfortville
""eerste blad.
Gemeenteraad.
FEÜILLETOfi
„NOO&D-BRABAND"
NUM MER 10
WOENSDAG 24 JANUARI 1923
46e JAARGANG.
WAALWIJKSCHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN.
Telefoon No. 38. Telegr.-Adres: ECHO.
2)it nummer bestaat uit ^vvee
Bladen
KAATSHEUVEL.
(Vervolg).
Bij art. 11, rioolbelasting, zegt de
heer Rijken dat daarover in de com
missie opmerkingen zijn gemaakt.
Voorzitter. De commissie stelt voor
het bedrag van de opbrengst te laten
als is geweest en Burg en Weth.
stellen voor het te verhoogen.
De heer van den Wildenberg merkt
op dat vroeger voor een walkvat f 5
moest worden belaald en het voorstel
is daarvoor nu f 20 te laten betalen,
Waar de bedrijven toch reeds zooveel
moeten betalen is het z. i. absoluut
niet noodig deze belasting nog eens
te gaan verzwaren. Zoo betaalt de
firma Verschure alleen al aan straat
belasting f 80 en zijne firma f 70 en
bij deze bedragen zou dan nog een
f 100 aan rioolbelasting moeten ko
men. Spreker acht dit voor de be
drijven veel te bezwaarlijk en derhalve
heeft hij in de Commissie voorgesteld
de heffing te laten als is geweest.
Verder zijn in de Commissie-verga
dering geen opmerkingen gemaakt.
Snaphaan. Welke reden hebben B.
en W. gehad om deze belasting te
verhoogen
Voorzitter. Geen enkel ander motief,
dan om wat meer inkomsten te krijgen.
Snaphaan. Ik dacht dat het soms
was om den wegwerker er van te
kunnen betalen, omdat deze het vuil
altijd uit de slooten moet halen en
daar dan een vergoeding voor kreeg
Die sloten mogen daar althans wel
eens goed worden nagezièn
Voorzitter. Alhoewel de afloozing
van dat water veel werk veroorzaakt
voor den wegwerker, heeft het toch bij
Burg. en Weth. niet voorgezeten
om daarvoor de belasting te verhoogen.
De heer van den Wildenberg is toe
vallig eens langs den waterloop geroo-
pen en heeft toen gezien dat er heel
187).
wat vuil in geworpen wordt. Tegen
van Lier heeft hij nog gezegd dat den
looiers wel eens de schuld wordt ge
geven, doch dat de boeren het vuil er
in gooien. Geen drie minuten van de
Moer had een boer een heg geknipt
en al het hout daarvan afkomstig, in
den loop geworpen. Dat wordt nog
wel eens meer gedaan om zoo ge
naamd het water te houden. Bij de
oude steenbakkerij heeft spreker het
dezer dagen ook nog gezien, dat de
loop finaal verstopt was geraakt door
het hout
Verschure. Ik ben het al tegen Hoes-
sen wezen zeggen dat hij het overal
moest gaan opruimen.
De heer de Wijs zou het goed vin
den indien de menschen nog eens ern
stig worden gewaarschuwd dat het ten
strengste verboden is om in de water
loopen vuil te gooien.
Van den Wildenberg acht het goed
dat Hoessen, als er misbruik van
wordt gemaakt, de politie daarvan in
kennis stelt.
Rijken. Bij de wet is het vastgesteld
datj men niets in waterloopen mag
gooien,
Met algemeene stemmen wordt hier
na besloten de rioolbelasting niet te
verhoogen.
Van Lier. Ik zou wel eens willen
vragen, de gemeentelijke inkomsten
belasting is- wel met f 10 000 vermin
derd en gebracht op f 85 000. maar
wat denkt men, zou een dergelijk be
drag nog binnen te krijgen zijn. Waar
moet het vandaan komen?
Voorzitter. }a, het is alles op het
papier gebracht, maar waar het van
daan moet komen, weet ik ook niet.
Fabrikanten hebben niets verdiend, de
arbeiders zijn al maanden, ja, al een
jaar werkloos, middenstanders en boe
ren, hun uitgaven zijn grooter dan
hun inkomsten, zoodat er maar enkele
overschieten waar wat op is te verhalen.
Hoe het moet en zal gaan, ik weet
het niet, afwachten is het beste.
De heer Rijken merkt op dat de
commissie geen bezwaar heeft dat op
de begrooting een post is gebracht
kleeding en uitrusting der politiedie
naars en veldwachters van f 1350,
doch ze zouden B. en W willen ver
zoeken deze kleeding hier te willen
besteden. De commissie meent dat de
kleermakers wel zoo onderlegd zijn,
dat ze die pakken kunnen maken.
De Voorzitter wil hierover gaarne
met den inspecteur spreken.
De heer Snaphaan acht een uitgave
van f 16000 voor de politie alhier zeer
hoog en zou daarom eene bezuiniging
willen zien aangebracht. Aan de sala
rissen wil hij niet tornen, maar naar
zijn meening. mag op de toelage wel
worden bezuinigd. Dat de kleeding
hier ter plaatse wordt gemaakt, daar
is veel voor te zeggen, doch daar zal
niet veel mee zijn uit te sparen en
daarom zou hij liever zien dat de
politie zich, als het eenigszins mogelijk
is, dit jaar eens behelpt.
Ook zou hij de toelage voor de
woningen, geraamd op f 1050, voor
dit jaar eens intrekken. Wordt dat ge
daan, dan zijn deloonen nog zeer goed.
De Voorzitter wijst er op dat de
salarissen hier nog achter staan bij die
van Waalwijk en Dongen. Hij meent
(prpT^WAA LW UK^r^Try
DOOR ERVARING STERK.
dat bezuiniging in de toekomst meer
moet worden gezocht bij eene even-
tueele vacature. De bevolking zelf moet
er voor zorgen dat zoo weinig mogelijk
politie noodig is. Als het goed was,
moest er geen politie behoeven te zijn.
De heer Snaphaan zegt dat het
salaris, als alle toelagen, als kleeding,
huishuur, dokter, apotheker enz. mede
wordt gerekend, zeer mooi is te noemen.
Van Amelsfoort. In die richting zou
het eens voor een jaar zijn te pro-
beeren.
De heer Rijken zou daar niet zoo
spoedig toe over willen gaan, want
eenige jaren terug zijn hun allemaal
gouden bergen beloofd en om dan
nu al in te gaan trekken, acht hij niet
goed vooral omdat ze nu zelf de pensi
oensbijdragen moeten betaien. Boven
dien is hij de meening toegedaan dat
Ged. Staten er ook niet voor zullen
zijn te vinden. Rechten die ze eenmaal
gekregen hebben, zou hij in geen geval
zoo spoedig willen ontnemen. Voor
de betrokken personen is dat niet zoo
prettig.
j Snaphaan. Als ge het salaris en al
wat er bijkomt eens nagaat, dan zal
men moeten erkennen, dat dit nog zoo
slecht niet is.
Rijken. Dat beweer ik niet. Ik zeg
alleen maar dat ze rechten hebben
gekregen
Snaphaan Ik zou het voorloopig
maar voor een jaar doen en ik geloof,
dat, als men de toestand van de ge
meente eens nagaat, het niet zoo heel
onbillijk is als wel wordt voorgesteld.
Van Amelsfoort. Alle middelen moe
ten toch te baat worden genomen om
bezuiniging door te voeren
De heer Snaphaan zou toch wel eens
willen zien of Ged. Staten in deze nog
geen gewijzigd standpunt hebben in
genomen.
De Voorzitter zegt dat kleeding
alleen dan wordt gegeven als blijkt dat
de agenten ze hoog noodig hebben
Vroeger kregen ze het geld daarvoor
doch tegenwoordig is dat niet meer,
nu kijkt de inspecteur of ze werkelijk
de kleeding noodig hebben en deze
is er nogal zuinig mee. Als het er
even mee door kan, dan laat hij ze er
nog een jaar mee loopen. Bovendien,
al staat dit bedrag op de begrooting,
dan is het nog altijd niet zeker dat
het wordt uitgegeven.
Snaphaan, Een vorig jaar heeft het
zelfde bedrag op de begrooting ge
staan en nu mag ik toch aannemen
dat het geheel is verbruikt, want
anders had men het, nu men zuinig
moet zijn, niet op de begrooting ge
bracht.
De heer Roestenberg zou den in
specteur willen verzoeken dat zoo
zuinig mogelijk met de kleeding wordt
omgesprongen en als het kan, dat van
deze post dan bijna niets wordt uit
gegeven.
De heer Snaphaan meent dat daar
niet veel mee zal worden bereikt. En
dan de vergoeding die ze krijgen voor
woninghuur.
Voorzitter. Het zal niet gemakkelijk
gaan om daaraan te tornen want Ged.
Staten voelen daar niet veel voor en
zeggen als door den heer Rijken is
opgemerkt, dat het verkregen rechten
zijn. Iets anders is het als er bij een
vacature een plaats moet worden aan
gevuld, dan zou lager loon kunnen
worden gegeven.
Snaphaan. Ik geloof niet dat de
veldwachters voor een dergeliik loon
gaan loopen, want elders krijj. ax het
niet zoo gemakkelijk meer.
Voorzitter. Ik heb toch nogal eens
een verzoek om informatie van den
een en ander gekregen.
De heer Ro stenberg blijft er bij dat
bij den inspecteur moet worden aan
gedrongen op zuinigheid bij de klee
ding. Vanzelf spreekt het dat, als er
een nieuwe broek noodig is, deze
moet worden gegeven.
Van Amelsfoort. Men kan op deze
post al f tOOO besparen dan blijft er
nog f 350 over voor het aankoopen
van broeken, dus dat kan nog al.
De heer Snaphaan gelooft niet dat
dit veel zal helpen. Als een post op
de begrooting wordt gebracht, dan zal
er het meeste wel van worden ver
bruikt.
De heer Roestenberg kan er zijn
stem niet aan geven om de post ge
heel van de begrooting te brengen.
De Echo van het Zuiden,
Waalwpsche en Langstraatsrtf Courant
Dit blad verschijnt
WOENSDAG EN ZATERDAG.
Abonnementsprijs per 8 maanden 1.25.
Franco per post door het geheele rijk 1.40.
Brieven, Ingezonden stukken, geiden enz.,
franco te zenden aan den Uitgever.
UlTGATO
Prijs der Advertentlën
20 cent per regelmin tin nm 1.50.
Reclames 40 cent per regel.
BjJ contract flink rabat.
Advertentlën moeten Woensdag en Vrijdag
des morgens om uiterlijk 9 uur ln ons bezit
zijn.
van „De Echo van het Zuiden".
En met bevende handen en lippen voegde
h(j er bjj„Mijn God, zou dat? Mijn God!"
Op luiden toon, door ontroering over
stelpt, las hij
„Innig geliefde Jeanne!
„Gisteren spiegelde ik u in de naaste toe
komst de fortuin voor oogen, uw geluk en
dat uwer kinderen. Dat alles kan ik u thans
reeds onmiddellijk verschaffen.
Morgen zal ik rijk zijn of althans de mid
delen in de hand hebben om mij spoedig een
groote fortuin te verzekeren. Ik zal over.
eene uitvinding beschikken, die onbereken
bare verdiensten zal afwerpen en over eene
som van nagenoeg 200.000 franken om de
uitvinding te exploiteeren.
Koester geen valsehe schaamte, Jeanne.
Denk aan uwe kinderen, die de mijne zullen
wordendeze gedachte zal u moed geven.
Heden-avond om elf uur wacht ik u met
den kleinen Georges bij de brug van Charen-
ton en zal u in eene veilige schuilplaats
brengen, vanwaar wij morgen naar het bui
tenland zullen vertrekken om te zamen rijk
en gelukkig te zijn.
Verlaat dit huis zonder eenigen spijt, de
patroon jaagt u weg. Kom tot hem, die u
bemint en steeds als een verdediger, als een
liefhebbend echtgenoot aan uwe zjjde zal
staan.
En mocht gij niet komen, Jeanne, dan
weet ik waarachtig niet wat de wanhoop
mij zal ingeven. Doch gij zult komen, niet
waar Jeanne
„JaQues Gérard".
7 Sept. 1861,
„Mijn Godriep de schilder uit, zoodra
lip dien brief gelezen had. „Dat is het schrij
ven, dat Jeanne vernietigd, verbrand achtte
Van dit bewijs harer onsehuid heeft zij zoo
vak gesproken. En het was zoo dichtbij
„Arme vrouw, wat had zij onschuldig te
lijden. Jacques Gérard spreekt van een som
van twee honderd duizend francs en een be
drag van honderd vijf en negentig duizend
francs werd aan Jules Labroue ontstolen.
Hij spreekt van eene uitvinding, waarvan
de gevolgen onberekenbaar moeten zijn. Dat
is de uitvinding door Lucien's vader gedaan.
O, de goede God, die mij op het oogenblik
dezen brief heeft doen vinden, is de God
der gerechtigheid, der eeuwige goedheidBij
het vernemen, dat hij Jeanne's zoon is, zal
Georges tevens leeren, dat hij zijne moeder
rechtvaardigheid kan doen wedervaren en
voortaan zal Lucien niets meer weerhouden
zijn naam aan 't jonge meisje te schenken,
dat hij bemint en hem waardig is."
Eensklaps onderbrak zich Stephaan in
deze alleenspraak.
„Ja," hernam hij dan weer na enkele
oogenblikken, „maar zoo Jacques Gérard
niet meer bestaat, zoo Paul Harmant niet
de persoon is, dien ik vermeen,... zoo Ovidius
Soliveau nu Raoul DUchemin eens vermoord
heeft!... Neen, neen, dat kan niet zijn! God
kan dat niet toelatenJeanne Fortier is on
schuldig en het bewijs daarvan heb ik in
handen!... O, O, had ik eens enkele regelen
van Paul Harmant's schrift!..."
Op dit oogenblik werd er aan de deur ge
klopt.
„Binnenriep Stephaan.
EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
De deur werd geopend en Raoul Duche-
min met den schouder tegen den muur leu
nend stond voor den schilder.
„Zfjt gij dan eindelijk daar!" riep de
schilder uit, den jonge man tegemoet loo
pend en hem eensklaps bjj de hand nemend.
Verplicht sneller te loopen dan hij kon,
stiet Raoul een smartkreet uit.
„Wat is er?" vroeg Oastel verwonderd en
ongerust.
„Ik ben gewond," antwoordde de jonge
man.
MAATSCHAPPIJ VAN VERZEKERING OP HET LEVEN
„Gewond!... Waar?... Hoe?...
„Ik heb den énkel verstuikt."
„O, dat zal spoedig weer genezen zijn!...
Wat nieuws?" j
„Goed nieuws!"
„Ovidius Soliveau is gearresteerd
„Gearresteerdherbaalde de schilder.
„Is 't mogelijk?"
„Ja, dank zij Amanda's behendigheid... Ik
zal u dat dadelijk in zijne bijzonderheden
verhalen... Doch eerst zullen wij ons met
de voornaamste zaken bezig houden... Duld
dat ik plaats neme."
Stephaan schoof haastig een fauteuil toe,
waarop Raoul zich met een zucht van ver
lichting liet nedervallen.
„Spreek! Spreek spoedig!" hernam hij
dan. „Weet gij iets van Paul Harmant?"
„Paul Harmant is dood
„Is Mary's vader dood?" riep Stephaan
verbaasd uit.
,,'t Is niet van Mary's vader dat ik spreek,"
hernam Duchemin, „maar van den man,
wiens naam deze ellendeling heeft aangeno
men... De ware Paul Harmant is reeds vijf
en twintig jaar dood, overleden te Genève
in een hospitaal en de constructeur van
Courbevoie, de millionnair door iedereen
geëerd heeft dien naam aangenomen om den
zijne te verbergen
Stephaan beefde van ontroering.
„En hebt gij het bewijs daarvan?" vroeg
de schilder.
Ja".
„Welk bewijs?"
„Een onbetwistbaar bewijs. Ziehier."
En Duchemin reikte Stephaan de overlij
densakte over, die Ovidius, toen hij te New-
York woonde, zooals de lezer zich nog wel
herinneren zal, uit Genève had ontboden.
De gewezen voogd van Georges las het
stuk met alle aandacht na.
„Er is geen twijfel meer mogelijk," zeide
hij dan. „Mijn instinct heeft mij goed ge
leidIk raadde de gansche waarheid
„En," ging Raoul voort twee bundels pa
pieren uit de zakken halend, „hier zijn nog
stukken, die ik den tijd niet gehad heb na
te zien. Ook deze zijn misschien van eenige
waarde."
„Wat hebben wjj met die papieren te ma
ken?" zeide de schilder, wiens gelaat van
vreugd# straalde. „Ik heb thans alles wat
ik verlangen kan, al het overige kan mij
weinig schelen. O, Jacques Gérard, eindelijk
krijg ik u in mijne macht."
Stephaan schelde. De kamerdienaar ver
scheen.
„Hebt gij een rijtuig beneden?" vroeg
Stephaan aan Raoul.
„Ja, mijnheer."
En zich dan tot zijn kamerdienaar wen
dend, hernam de schilder:
„Neem het rijtuig van den lieer Duchemin
en ga naar Courbevoie, naar de fabriek van
Paul Harmant. Laat daar aan Lucien La
broue weten, dat gij hem van mijnentwege
komt roepen in eene zeer dringende aange
legenheid. Zoo hij u iets vraagt, zeg dan,
dat ik hem over allerbelangrijkste zaken
onmiddellijk moet spreken."
„Goed, mijnheer."
De kamerdienaar verliet het atelier.
„O, beste Raoul," riep Stephaan uit, met
warmte de hand van den vroegeren stad-
huisbeambte van Joigny drukkend, „thans
hebt gij op een prachtige wijze de fout her
steld, eenmaal op het stadhuis te Joigny
begaan. Ik heb nu groote zaken te verrich
ten en daarvan zult gij getuigen zijn."
Raoul weende van vreugde.
„Maar," hernam de schilder wij moeten
ook het noodzakelijke niet vergeten. Laat
ons gaan ontbijten, want op het oogenblik
dat Lucien Labroue komt, moeten wij ver
trekken. Ik laat u enkele oogenblikken hier
alleen om bevelen te geven aan mijne keu
kenmeid... Aan 't ontbijt zult gij mij alles
vertellen wat gij weet."
Stephaan verliet zijn gast en keerde na
tien minuten terug, gereed om uit te gaan.
De keukenmeid berichtte op hetzelfde
oogenblik dat het ontbijt was opgediend.
Raoul leunde op den arm van den schil
der en beiden gingen aan tafel.
„Laat ons nu eens praten," zeide Castel.
„Ik zal naar uwe woorden luisteren met
eene belangstelling, waarvan gij geen ge
dacht kunt vormen."
Tot in de geringste bijzonderheden deelde
Raoul mede, wat er in den voorgaanden
nacht gebeurd was.
Daar Ovidius gearresteerd is, riep de
schilder na een tijd lang te hebben toege
luisterd uit, „en de ellendeling den naam
van zjjn medeplichtige in tegenwoordigheid
der agenten genoemd heeft, zal men thans
het huis van Paul Harmant gaan bewaken.
Maar wat geeft dat? Ik zal tot hem gaan
voor hij gerresteerd is, want met een mil-
lionair, zoo geacht als hij, zullen nog al vor
men in acht worden genomen. Met Jeanne
Fortier zullen wij ons bezig houden, zoodra
ik met Jacques Gérard gereed ben."
Op dat oogenblik trad de kamerdienaar
binnen. Ook Lucien Labroue was medege-
komen.
„Beste vriend," zeide de laatste, „gij ziet
het, ik kom zeer ontroerd tot u. Het schijnt
dat gij rnjj zeer belangrijke zaken hebt mede
te deelen.
„Ja, zeker," bevestigde Stephaan Castel.
„Spreek dan spoedig."
„Ik ken den moordenaar uws vaders."
Lucien werd doodsbleek.
Zijne lippen bewogen zicb, doch hij kon
geen enkel woord uitbrengen. De ontroering
benam hem het woord.
„Ik ken hem," ging Stephaan voort, „en
aan dien heer," zeide hij, op Raoul wijzend,
,is het te danken dat die ellendeling ontmas
kerd is."
Lucien kreeg thans weer al zijn zelfbe-
heersching terug. „Hoe is de naam van den
moordenaar?" vroeg hij.
„Dat zult gij vernemen zoodra de tijd
aangebroken is," antwoordde Stephaan.
„Hebt gij den moed, mijnheer Raoul, ons
te vergezellen? Op onze schouders kunt gij
rusten."
„Zeker, mijnheer."
„Welaan dan kom."
„Waar gaan wfl heen?" vroeg Lucien.
„Naar uw vriend Georges Darier."
Stephaan kreeg zijn hoed en de drie per
sonen stegen in het rijtuig dat op straat
wachttee, om zich naar de Bonapartestraat
tebegeven.
Lucia Fortier had den ganschen avond op
mama Llson gewacht, eerst zeer ongeduldig,
maar later toen het tien uur geslagen was,
met eene ongerustheid, waarvan men zich
geen denkbeeld vormen kan.
„Waarom keert de vrouw niet terug, die
steeds zoo regelmatig was in al hare ge
woonten?" vroeg zij zich af.
„Wat mag er wel gebeurd zijn?"
(Wordt vervolgd).