Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen. i De gestolen Broche TËüTLLETOri EERSTE BLAD."" ,„NOORD-BRABAND" WOENSDAG 2 MEI 1922. 46« JAARGANG. NUMMER 38. iwm II m| - C 1 Uimatb: WAALWIJK8CHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN. Telefoon No. 88 Telegr,AdreaECHO. 2)it nummer bestaat uit Twee Bladen Beperking invoer schoenwerk in de Eerste Kamer. Eindverslag der Commissie van Rapporteurs over het ontwerp van wet tot tijdelijke beperking van den invoer van schoenwerk. Nadat het Voorloopig Verslag der Commissie aan de Regeering was medegedeeld, is van haar ontvangen de navolgende Memorie van Antwoord. Het was den ondergeteekende aan genaam te vernemen, dat het wets ontwerp door vele leden werd toege juicht. Gelijk reeds in de het ontwerp begeleidende Memorie van Toelichting en in de Memorie ter beantwoording van het Voorloopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer meer uitvoerig werd uiteengezet, stelt de ondergeteekende zich op het standpunt, dat de voor gestelde maatregel louter en alleen verband houdt met de zeer bijzondere omstandigheden, waarin de schoen nijverheid verkeert» omstandigheden, welke het naar zijne meening nood zakelijk maken, door een tijdelijk in grijpen van Overheidswege dezen tak van industrie voor den ondergang te behoeden. In den voorgestelden maat regel moet dan ook, het zij nogmaals herhaald, geenszins eene eerste schrede worden gezien, welke, anders dan bij uiterste noodzaak, voor overeenkoms tige uitzonderingsgevallen door verdere stappen in de richting van bescherming gevolgd zal worden. Zulks verklaart ook voldoende, waarom de Regeering gemeend heeft niet het initiatief te moeten nemen tot het verkrijgen eener algemeene machtiging, zij het slechts tot het treffen van voorloopige rege lingen, gelijk dit door de aan het woord zijnde leden wordt aanbevolen; een wetsvoorstel, gelijk het onderhavige, onderstreept het exceptioneel karakter van den te nemen maatregel en kan, indien met bekwamen spoed tot stand gebracht, evenzeer doeltreffend werken. De ondergeteekende kan geheel medegaan met de leden, die in het wetsvoorstel voldoende bescherming zien tegen schadelijke gevolgen Beter waarborg dan de mogelijkheid om, in geval eene invoerbeperking schadelijke gevolgen heeft, haar in te trekken en de wet dus buiten toepassing te laten, kan trouwens bezwaarlijk worden ver langd. Het is den ondergeteekende onver klaarbaar, waaruit sommige leden, die zich ten opzichte van het wetsvoorstel gematigd onverschillig verklaren, de meening putten, dat het de Regeering als het ware met den voorgestelden maatregel geen ernst zou wezen. De indruk, dat zij in het besef van in gebreke te zijn gebleven hare toevlucht zou hebben moeten nemen tot den voorgestelden maatregel, is volkomen onjuist. Vooropstellend, dat het hier een noodmaatregel betreft, welke slechts door den drang der omstandigheden werd geboden en overigens met het stelsel van handelspolitiek slechts zeer zijdelings verband houdt, mocht toch worden verwacht, dat de Regeering tot indiening van het onderhavige wetsontwerp niet overging dan na dat haar de uiterste noodzakelijkheid daarvan was gebleken Ondergeteeken de heeft dan ook niet toegegeven aan den drang van de zijde der schoenfabrikanten op hem uitgeoefend. Hij blijft van oordeel dat het wets ontwerp aiet te laat is gekomen om nuttig effect te hebben, al moge wor den toegegeven, dat de in het land aanwezige voorraden, welke ook sinds de indiening van het wetsvoorstel nog regelmatig niet bovenmatig zijn toegenomen voor de opleving der industrie eenigszins belemmerend zullen werken Van een partij kiezen, openlijk ot niet openlijk, voor bescherming als algemeen stelsel kan, gelijk in de voorbereidende stukken reeds een en andermaal werd betoogd, hier geen sprake zijn. De Regeering wenscht in de gevolgde handelspolitiek geen verandering te brengen. De ondergeteekende kan het niet eens zijn met die tegenstanders van het wetsvoorstel, die van oordeel zijn, dat men zich in het geval van eene crisis in de industrie van bemoeiing moet onthouden. Alles hangt hierbij af van den aard der crisis, en van de mogelijkheid, eenigen maatregel tot tijdelijken steun te treffen. Indien er uitzicht is, dat de industrie zich zonder hulp zal kunnen herstellen, bestaat tegen een laten uitzieken wellicht geen bezwaaranders staat de zaak, indien, zooals in het onderhavige geval, van het uitblijven van hulp het ten gronde gaan van een industrie is te vreezen. Zulks geldt in het bijzonder, wanneer het een tak van nijverheid betreft, waarvan, omdat hij sterk gelocaliseerd is, de ondergang algeheele verarming eener bepaalde streek met zich zou medebrengen. Dat voor een land als het onze de nadeden, aan bescherming in alge meenen zin verbonden, belangrijk boven de daarvan te verwachten voordeelen uitgaan, kan gereedeiijk worden toe gegeven. Zulks is ook het standpunt (jwrrp) W A A LW U K DOOR ERVARING STERK. der Regeering. Dit neemt evenwel nie1 weg dat in een enkel geval inabnor malen tijd ten behoeve eener bepaalde industrie tijdelijke bescherming nood zakelijk kan zijn. Wat de mogelijkheid van represaille maatregelen betreft, hieromtrent heeft de ondergeteekende zich in de reeds gepubliceerde Memorie van Antwoord uitgesproken. De opmerking, dat prijsstijging van schoenwerk kan worden verwacht, zou wellicht juist kunnen zijn. voor zoover men daarmede bedoelt te zeggen, dat de gemiddelde verkoopprijs in den kleinhandel eenigermate zou kunnen stijgen, als gevolg van het feit dat een deel van het goedkoope schoenwerk, j dat na het in werking treden der wet niet meer zal kunnen worden ingevoerd, door iniandsch fabrikaat zal worden vervangen. Hierbij moet echter worden bedacht, dat zulks zal kunnen worden gecompenseerd door de onderlinge concurrentie, welke vooral bij verhoog de productie scherper tot uiting zal komen en welke des te meer prijs- drukkend zal vermogen te werken, naarmate grootere productie verlaging van productiekosten tot gevolg heeft. Bovenmatige prijsstijging kan echter steeds worden tegengegaan door ver ruiming van de mogelijkheid van in voer' De meening, dat wel de fabrikanten niet echter de werkloozen door de wet zouden zijn gebaat, schijnt onjuist, evenals die, dat de wet slechts aan de jezitters van voorraden zou ten goede komen. De leden, die deze meening zijn toegedaan, zien over het hoofd, dat een artikel als schoenwerk niet met een eenvoudig stapelartikel is te vergelijken, waarvoor de vereischten van soort en deugdelijkheid steeds dezelfde blijven. Schoenwerk is zeer aan verandering van mode onderhevig, zoodat steeds voor vervaardiging van de nieuwste modellen en soorten zal moeten worden zorg gedragen. Het ligt verder in de bedoeling aan het verkrijgen eener vergunning voor invoer van schoenwerk, dat hier te lande in voldoende hoeveelheid en qualiteit wordt vervaardigd, de voorwaarde te verbinden, dat bij de aanvraag daartoe een bewijs wordt overgelegd dat een quantum schoenen van een binnen- landschen fabrikant werd betrokken. Voor zoover de fabrikanten niet in het bezit van voorraden zijn, zullen dezen zich dus reeds aanstonds op het uit voeren van dergelijke bestellingen hebben toe te leggen. De vraag, hoe groot de hier te lande aanwezige voorraden van schoenwerk zijn, vermag de ondergeteekende ook thans nog niet te beantwoorden. Daar- gelaten, dat een dergelijk onderzoek I zeer omvangrijk zou zijn, kunnen, naar hem van deskundige zijde gebleken is, geen voldoende betrouwbare gegevens ter zake worden verkregen. Uit het in de vorige alinea betoogde zal intusschen blijken, dat de hoegrootheid dier voor- raden op de nieuw te vormen productie slechts gedeeltetijk van invloed zal kunnen zijn. Zoolang de commissie, bedoeld in art, 2 van het ontwerp, nog niet is benoemd en deze hem ter zake nog geen advies heeft uitgebracht, kan de ondergeteekende uiteraard geen posi tieve mededeelingen doen omtrent het geen als normale invoer zal worden aangenomen. Van de laatste 10 jaar is het jaar 1913 feitelijk alsheteenige normale jaar te beschouwen, Het is evenwel duidelijk, dat de omtrent dat jaar bekende cijfers bezwaarlijk als eenige maatstaf kunnen gelden. Er zal dus een regeling moeten worden ge troffen, welke, rekening houdend met den invoer in latere jaren, dezen be perkt tot een bedrag, dat in billijke verhouding staat tot een bedrag van invoer in 1913. Gelijk reeds in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer werd medegedeeld, kan een juiste opgave van de door de fabrikanten in de gunstige jaren ge maakte winsten in een kort tijdsverloop niet worden verstrekt. Het is trouwens de vraag in hoeverre kennis dier ge gevens bij de beoordeeling, of bij den huidigen toestand der schoenindustrie hulp moet worden geboden, van ge wicht zou kunnen zijn. Gevolg gevend aan het door som- NOVELLE VAN reinhold ortmann. 19) I DëEcho van het Zuiden Waalwpscbe ugstraatsehe Courant 1 ll,~' Pril* der Advertent! Dit blad venchljat WOENSDAG EN ZATERDAG. Abonnementsprijs per 8 maanden 1.2Ö. iTi'ineo per poBt door het gebeele rijk 1.40. Brieven, Ingezonden stokken, gelden en»., franco te «enden aan den Uitgever. PrfJ» der AdvertenüBn 20 cent per regel; mlnlmnm 1-60. Reclame* 40 cent per regel. BU contract flink rabat AdvertentlCn moeten Woensdag en Vrijdag des morgen» om elteriljk 9 aar ln ons bent rijn. van „De Echo van het Zuiden". I MAATSCHAPPIJ VAN VERZEKERING OP HET LEVER VRIJ NAAR HET DUITSGH. dat kou ti Keer goed kunnen, maar ik geloof er niet veel van, dat u dat ernstig gemeend is." „Zeer Keker," Kei hij ernstig en plechtig. Wat mtjn geweten mij .veroorlooft, /.al ik zonder bedenken en met vreugde voor u doen. Is het dan een bepaalde wensch, waar van u de vervulling van mij verwacht „Ach, ik weet het Kelf bijna niet. Ik weet alleen maar, dat ik heel ongelukkig ben en vol van ontzettende angst. Mijn vader is vanmorgen bij u geweest, en er moet iets zeer ernstigs tusschen u en hem zijn voor gevallen. want ik heb hem nog nooit zoo somber gezien als vandaag. Zegt u mij, wat er gebeurd is, of waarmee u hem gedreigd hebt, dat er plotseling zulk een verandering met hem heeft plaats gegrepen. „Daartoe heb ik het recht niet. U moet hein zelf daarnaar vragen, niet mij." „Ziet u wel, hoe weinig ik op uw verkla ringen kan vertrouwen. Maar ik heb een duister voorgevoel, waarom het gaat. Het Is vanwege die afschuwelijke geschiedenis met die vlinderbroche, en ik alleen ben daar van de eenige schuldige." ,Neen, u hebt geen reden om u verwij ten te maken. Indien u tenslotte iets ver keerds deed, dan deed u het toch zonder dat u zich daarvan bewust was." „Het is zeer vriendelijk van u om het zoo voor te stellen, maar u verlicht daar mee mijn hart niet. Kunt u dan niets heelemaal niets doen om mijn vader te hel pen? Daar u hem in deze wanhopige stem ming hebt gebracht, bezit u tocb zeker ook een middel om hem daarvan weder te be vrijden." „Ik vreesde wel, dat het juist het onmo gelijke zou zijn, dat u van mij verlangt. Nu zult u mij waarschijnlijk niet gelooven, in dien ik u bezweer, dat Ik het middel daar toe niet bezit, en dat ik niet de bewerker ben van hetgeen u zoo treurig stemt, hoe sterk de schijn ook tegen mij is. Ik ben niets anders dan het willoos werktuig van een hoogere macht, in wier gebod wij ons allen moeten schikken, u en uw vader en ik. Ik zou mijn leven voor u kunnen geven, want dat behoort mij toe; maar ik kan zelfs om uwentwille niets nalaten van datgene, wat plicht en eer mij gebieden te doen." Hij hield plotseling op, want. hij meende in zijn onmiddellijke nabijheid een geluid gehooid te hebben als van schreden, die zich snel verwijderden. En een oogenblik kwam bet hem ook voor, alsof hij tusschen de boomstammen, die zich als donkere scha duwen spookachtig uit den nevel verhieven, oen zwarte gestalte snel zag wegsluipen. „Hoorde u niets?" vroeg hij. „Zou er iemand in onze nabijheid zijn geweest en ons afgeluisterd hebben?" Lilt schudde liet hoofd. „Neen, hier is niemand anders dan wij beiden." En na een korte pauze voegde zij erbij „U hebt er mij slecht voor beloond, mijnheel Im- berg, dat ik u 't geheim van mijn „Sprook- jesslot" heb verraden. En indien ik een slecht hart bad, weet u wel, wat ik dan op dit oogenblik zou denken?" „U zoudt denken, dat het beter geweest zou zijn, mij op den avond van onze eerste ontmoeting in den een of anderen afgrond te laten vallen, inplaats van mij met levensge vaar op een veiligen weg te leiden. Een lichte beweging van haar hoofd zeide hem, dat hij goed had geraden. Daar na stond zij lang stom en bewegingloos ais een standbeeld, steeds maar langs hem heen in den grauwen nevel starend. Plotseling echter sloeg zij beide handen voor het gelaat en begon hevig te weenen. j( „Ach, als ik u toch maar kon haten, snikte zij, „uit het diepst van mijn ziel kon haten! Waarom heeft u zich op mijn weg vertoond, omdat u toch. maar alleen de be doeling had, mij nameloos leed en ellende te berokkenen?" Haar slanke gestalte beefde door overma tige opwinding als door koorts aangegrepen Radeloos stond Rudolf naast haar, want wat zou hij haar nu nog hebben kunnen zeg gen, om haar te troosten! Zij verwachtte ook wel geen troost meer van hem, want met steeds stijgende harts tocht stiet zij eenige onsamenhangende woorden met moeite uit: „U hebt <mij bedin gen, toen u mij zeide, dat u altijd aan mij dacht, dat u er zoo ontzettend naar ver langde mij weer te zienIk was dwaas, dat ik dit van u geloofde. Ach, als ik het toch toentertijd maar vermoed had als ik het vermoed zou hebben". Zij keerde zich plotseling weer naar hem toe en hij keek ontsteld in haar krampach tig trillend, met tranen overstroomd gelaat. .Ik zal u zeggn, wat ik gdaan zou heb ben, als ik op dien bewusten avond zoo ver standig geweest was als nu? Ik zou u niet ellendig hebben laten omkomen als een ver dwaald wild, maar onder den overhangen den rotswand, daar waar wfj band in liand op liet smalle pad langs den afgrond voor uitgingen, daar zou ik mij met u in de diep te liebben gestort!" In haar oogen stond het geschreven, dat l het haar werkelijke overtuiging was, wat zij daar uitriep. Maar ook nog iets anders was erin te lezen, iets, dat Rudolf in een I duizeling van verrukking zou liebben ge bracht, Indien hij dat vroeger daarin had ontdekt. Nu echter was het te laat -- te laat niet alleen ter wille van het onafwendbaar noodlot, dat zich sinds gisteren tusschen haar en hem had gedrongen, maar te laat vooral, omdat hij met een zekere schrik plotseling zich ervan bewust werd, dat dit noodlot de oplaaiende vlammen van zijn hartstocht tot op het laatste vonkje nitge- doofd had. De schoonheid van ditvbekoorltjke meisje, naar wie hij stellig zelfs nu nog slechts de hand had behoeven uit te strekken, 0111 haar in zijn armen te nemen, kon wel het smar telijke medelijden nog vergrooten, dat hij voor haar gevoelde, maar zij beteekende voor hem thans geen verlokkende verleiding meer zooals vroeger. Hem zelf kwam deze plotseling tot bewustzijn gekomen Innerlijke ommekeer raadselachtig en vreemd voor maar het was een voldongen feit. dat hij nietl anget' kon ontkennen, niet langer kon ontkennen, lach uit, nadat zij eenige oogenblikkeu op zijn antwoord had gewacht. „Is het nog de angst over het gevaar, waarin u zich toen bijna had bevonden, dat u doet. zwijgen? Ot hebt 11 mij werkelijk niets in t geheel niets meer te zeggen?" „Stellig, juffrouw van Ranten, Ik zou u nog heel veel willen zeggen, maar ik wil het liever niet doen, alvorens u eenigszins gekalmeerd bont. In deze opgewonden stem ming zoudt u waarschijnlijk toch aan mijn woorden een verkeerden uitleg geven eu zoudt u voor onverschilligheid of harteloos heid houden, wat..." Zij had 11a haar onomwonden bekentenis, die zij hem zoo juist met haar oogen en mond had gedaan, iets geheel anders ver wacht en het vernederende bewustzijn, dat zij zich vergist, had, deed haar ineenkrim pen als onder een zweepslag. ..Neen, ik wil niets liooren," viel zij hem heftig in de rede, „niets niets niets Ga heen laat mij alleenIk haat u het is mij onverdraaglijk u nog langer te zien." Hij trachtte tevergeefs haar te kalmee- ren en toen hij er op stond, dat zij thans met hem den terugtocht zou aanvaarden liep zij plotseling weg. Het, volgende oogenblik reeds was zij in de mist verdwenen en Ru- dolf wist niet eens, welke richting zij was Ingeslagen 0111 haar te volgen. Hij zocht nog wel een tijdlang de heele omgeving af en riep telkens haar naam, maar hij wist van te voren, dat het een nutteloos werk was. Zonder twijfel had zij zich vast voorgeno men, zich niet door hem te laten vinden. Zoo bleef hem dan tenslotte niets anders over dan alleen de thuisreis te aanvaarden, gekweld door bitter berouw, dat hij zijn eerste ingeving ontrouw was geworden en aan raar uitnoodiging toch gevolg had ge geven. Het afdalen was nog vermoeiender en gevaarlijker dan het omhoog klauteren en bijna overal, waar hij den voet op de naakte rotssteenen zette, bestond gevaar van uit te glijden. Maar bij kreeg toch langzamerhand oen bepaalde zekerheid en kwam gelukkig bij het bruggetje over den stellen afgrond van de adelaarsrots. Daar sprong eensklaps vlak achter hem een donkere menschengedaante te voorschijn, de gestalte van een grooten, mageren man, uit oen verborgen plekje onder een over hangend rotsblok, waar de man zich zoo lang schuil had gehouden. Zonder eenig ge luid. met onhoorbare schreden, gleed de kerel op Rudolf toe en plotseling de niets vermoedende bevond zich juist op de plaats van de leuning, die het smalle brugje naar den kant van den vreeseljjken afgrond beschermde wierp hij zich met de volle kracht van zijn lichaamsgewicht tegen den jongen rechtsgeleerde. Rudolf slaakte 'n kreet van verrassing en schrik en draalde zich met een bliksem snelle, half werktuigelijke beweging om naar zijn lafhartigen aanvaller. Het gelukte hem ook werkelijk hem beet te pakken, maar het gewicht van den onverwaeliten aanval had de jonge man toch niet kunnen weer staan. Zij rolden beiden 111 hun volle zwaar te hevig tegen de leuning. En de beide kruis gewijze over elkander gespijkerde paaltjes, waaruit de leuning bestond, boden geen red denden weerstand. Of het de langzaam ver woestende invloed der natuurelementen, dan wel een misdadige hand geweest was, die den weerstand der leuning had gebro ken in ieder geval gaf de leuning direct mee en stortte tegelijk met de beide, zich thans in hun val stevig omknelde lichamen in de afschuwelijke diepte. XI. Ademloos, zoo bleek als een geest en met door angst verwrongen gelaat, was Lili van Ranten tegen negen uur ln het huis geko men waar Rudolf Imberg logeerde. Toen men haar op haar haastige vraag zeide, dat de jonge advocaat om zes uur was uitge gaan en tot op dit oogenblik nog niet was teruggekeerd, toonde zij aan de gastvrouw, met, wie zij sprak, een mannenhoed, die zjj s-teeds achter haar rug verborgen bad ge houden. „Herkent u dezen hoed?" vroeg zij met bijna toonlooze stem. (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1923 | | pagina 1