Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen,
PASCHEN.
Binnenland.
EERSTE BLAD.
FEUILLETOh
„NOO&D-BRABAND"
NUMMER 32
ZATERDAG 19 APRIL 1924
UITGAVE
WAALWIJKSCHE STOOMDRUKKERIJ ANTQON TIELEN.
Telefoon No. 38. Telegr.-AdresECHO.
2)it nummer bestaat uit 2)rie
Bladen
Vexilla Regis prodeunt
Fulget Crucis Mysterium
Nu staat de Standaard des Konings
hoog "opgericht boven de pracht der
landen, glanzend in de lentezon, boven
de bosschen en zeeën en stroomen,
boven de steden en de torens. Nu
schittert de Standaard des Konings van
den verblindenden gloed der Opstan
ding van het Licht, dat stroomde uit
het graf, de aarde tot hare verste uit
einden overdekkende, zoodra de Engel
den steen had afgewenteld. En wij
gedenken nog even den Stoet, die uit
Jeruzalem trok naar Golgotha; dien
uitgeputten Man, een worm en geen
mensch; dien Man, in wien geen ge
daante meer was en geen schoonheid,
zoo leerend de verminking des men-
schen door de zonde, die den mensch
tot een misboorling maakt. En wij zien
die spottende Pharizecën en soldaten,
en Johannes en Maria star-oogend in
de allengs valer en geheimzinniger
duisternis naar het Bloedend Hout,
waaraan 't Heil der Wereld te sterven
reelen van duisternis en bloedregen:
het Licht der Opstanding glanst over
de wereld; en het Kruis schittert als
het schoonste juweel der menschheid
.Vexilla Regis prodeunt"
Het is goed, dat wij van het Kruis
vóór ons zien naar de Opstanding;
het is goed, dat wij uit het licht der
Opstanding nog eens terug blikken
naar het Kruis. Want aan het Kruis
scheen, bezien door de oogen der
wereld, de laatste flikkering en daarmee
uit met de leer van Christus. De
Leeraar stierfechter de Leer verklonk
in het .Mijn God, mijn God, waarom
hebt Gij Mij verlaten de Leerlingen
waren verstrooid en zij waren onge-
loovigen en tragen van hart
Dit alles scheen de waarheid, met
de oogen der wereld bezien. Doch op
ditzelfde oogenblik, waarop de wereld
meende, den naam van den Christus
wel te kunnen schrappen uit haar
geschiedboeken, omdat ook Zijn Voet
geen spoor zou achterlaten op de
aarde op ditzelfde oogenblik zagen
de Koren der Zalige Geesten in zoo
groote verbazing, dat de lofprijzing
rersiomde, hoe de macht van den
Vorst der Wereld verbrijzeld werd,
en voor altooshet Evangelie van
Zaterdag in de Passieweek verhaali
Nu geschiedt er een oordeel over
deze wereldnu zal de vorst dezer
wereld worden buitengeworpen"
Het is wederom als een beeid van
den tijd. Want ai vieren wij de Op
standing in onze zieihet is goed dat
bij de vreugde ook de deernis komt
met de ontelbaren, die ronddolen in
de, dikke duisternissen, die de aarde
overdekken. En in de vreugde van
dezen glanzenden dag weten wij ook,
dat de beproevingen nog niet alle
doorstreden zijndat wij nog den
spot hooren van de Pharizeeën en de
botte onverschilligheid zien der sol
daten dat wij nog ais gal en edik
de bitterheden moeten proeven eener
uiteengereten samenleving Zoo zien
wij van de Opstanding terug naar het
Kruis. hpt Kruis, vpnr-
uit naar de Opstanding, wanf ae
Opstanding, Die onze ziel verheft en
blijde maakt: zij zal komen voor heel
de menschheid; zij licht aan de kim
men na de stormen en tormenten.
Want nu geschiedt een oordeel over
dit Haceldama, dezen bloedakker, deze
legraafplaats van vreemdelingen, die
de ontkenning en de tuchteloosheid
en de zwijmelgeest van deze wereld
lebben gemaakt En nu ook zal de
vorst der wereld worden buitenge
worpen
32)
licht Uwer nieuwe'Verheerlijkinghet
eerste morgenlicht, dat in wonderen
tweestrijd de duisternis overwinnen
zal, gelijk gij voor ons allen den Dood
overwonnen heb, tredend uit uw graf
in de Zonnevreugde van den Paasch
morgen. M.
farrrp)^V/AA LW U K
O, Meester, wij danken u, omdat
wij mogen zijn als de eerstellingen,
die met onze moede armen omhoog
heffen den Standaard des Konings,
jlanzend reeds in het eerste morgen-
a» tl ft
Den llden April j.l. heeft de Tweede
Kamer een belangrijke beslissing geno
men. In het Bezoldiginsbebluit voor de
Rijksambtenaren kwam tot voor enkele
dagen een artikel 40 voor van den
volgenden inhoud
j,Voor de op 1 Juli 1922 in dienst
zijnde ambtenaren blijven de op dat
tijdstip door hen genoten wedden
gewaarborgd, behoudens in geval en
voor zoover die wedden ingevolge de
op dezen genoemden datum bestaande
bepalingen en van dit besluit vermin
dering moeien ondergaan."
Dit artikel bracht de ambtenaren,
in dienst op 1 Juli 1922, natuurlijk in
de meening, dat hun wedden nooit
zouden worden verlaagd
Op 1 April j.l werd art. 40 inge-
DOOR ERVARING STERK.
trokken. De Regeering erkende eerlijk
dat het nooit had moeten worden opge
nomen. De ambtenaren immers meenden
er een recht aan te kunnen ontleenen.
dat zij nooit kunnen hebben, daar de
Overheid altijd de bevoegdheid moet
lebben de salarissen harer ambtenaren
te regelen, dus ook deze salarissen
te verminderen, mits zij niet dalen tot
beneden het rechtvaardig minimum.
De meerderheid der Tweede Kamer
alleen Communisten. Sociaal-Demo
craten deden er niet aan mee
heeft nadrukkelijk verklaard zich met
die intrekking te kunnen vereenigen.
Zij deed dit door haar goedkeuring te
hechten aan de wetsontwerpen tot
vermindering van de salarissen der
leden van de Algemeene Rekenkamer,
den Raad van State en de Rechterlijke
Macht, wier salarissen niet bij het
Bezoldigingsbesluit zijn geregeld, doch
bij de Wet en dus ook slechts bij de
Wet gewijzigd kunnen worden. De
^egeenng had medegedeeld voorne
mens te zijn bij aanneming dezer sala
risvermindenng een gelijke verlaging
toe te passen op de bezoldigingen der
overige Rijksambtenaren. De vermin
dering gaat 1 Mei 1924 in. Zij zal
bedragen 5 pCt. voor gehuwden en
kostwinners en 10 pCt. voor de ove
rige ambtenaren. Op 1 October 1924
wordt ook voor gehuwden en kostwin
ners de vermindering 10 pCt Tegen
zaC„e£G..esiie£U)J£W>ve salaris-
Niemand zal wel gelooven, dat de
Regeering gaarne hiertoe overging en
dat de Kamer geestdriftig met de
plannen instemde. Het tegendeel is
waar. De maatregel is hard, voor som
migen wellicht pijnlijk.
Maar het offer moet worden gevraagd
in het algemeen belang. Er is overmacht
in het spel. Zoowel de Minister van
Justitie ats de Minister van Financiën
hebben het met grooten nadruk ver
klaard. Overmacht en overmacht alléén
dwong de Regeering te handeien gelijk
zij deed. Diezelfde overmacht verbood
de Kamer een andere beslissing te
nemen en zal ook de ambtenaren, als
zij het algemeen belang begrijpen, doen
berusten.
Met onaanvechtbare gegevens is
aangetoond, dat zonder salarisvermin
dering de begrooting niet sluitend is
te maken. En zouden de Staatsuitgaven
de ontvangsten blijven overtreffen, het
is al honderdmaal gezegd, dan ging
ons land donkere tijden tegemoet,
waarin zij, die van een beperkt inko
men moeten leven, de eerste slacht
offers zouden zijn.
Tot het afwenden van die ramp voor
land en volk heeft de Kamer 11 April
j.l. krachtig medegewerkt.
Dr. L. DECKERS.
de
de
- Verschenen is het overzicht van
opbrengst der Rijksmiddelen over
maand Maart. De totaal-opbrengst
bedraagt f 31.234.109 tegen f 33.324.737
het vorig jaar. Sedert 1 Januari 1924
bedraagt de oporengst t 101.077.480
tegen t 106.897.982 in 1923, dus een
acnteruitgaing reeds van 15.800.000.
In Maart hebben de Rijksmiddelen
2.090.000 minder opgebracht dan in
Maart 1923, heigeen in hootdzaak is
te wijten aan de sterke daling van den
eneveraccijns en de inkomstenbelasting.
Blijkens mededeehngen in de
Staatscourant bedroeg ue oporengst der
,Josteii]en, Telegrafie en Tcietonie over
de maand Maart 1924 resp. t 3 433.400;
1550.577; t l197.358. Totaal 15.181 633.
UxfJjd^iUdt maand van het vorige jaar
1 44b.385; 1 932.552. Totaal 1 4.758 750.
In genoemde maand was de opbrengst
dus meer 1422.885.
De raming over de drie maanden
van 1924 bedroeg totaal t 16.778,925.
De opbrengst over de drie maanden
van 1924 bedroeg totaal f 19 133.426,
terwijl de opbtengst over dezeltde
maanden van het vorige jaar bedroeg
een totaal bedrag van t 17.661.288.
De opbrengst der eerste drie maanden
van 1924 bedroeg dusf 1 472.138 meer
dan die van het eerste kwartaal in 1923.
Naar wij van oificieele zijde ver
nemen, is de tentoonstelling te Tilburg
bij besluit van 11 April 1924, van
Staatswege erkend, in den zin van
artikel 8 der üctrooiwet 1910 (Staats^
blad No. 313).
47e JAARGANG
Waalwnkschc en
Courant,
Dit blad verschijnt
WOENSDAG EN ZATERDAG.
Abonnementsprijs per 3 maanden 1.25.
Franco per post door het geheele rijk 1.40.
Brieven, Ingezonden stukken, gelden enz.
franco te zenden aan den Uitgever.
hangt En dan Hi. train
van „De Eeho van het Suidm".
Het huwelijk zou dus te Parijs plaats heb
ben met al de plechtigheid, met al de weelde,
die Félicienne gewoon was ten toon te sprei
den. Filip Dormelles, wiens werk in liet ge
bergte nu geëindigd was zou drie dagen
naar zijn garnizoen, Grenoble, vertrekken,
daar het noodige verlof aanvragen en ter
stond naar zijn verloofde terugkeeren. Nu
werden allerlei kleinigheden besproken, zeer
belangrijk voor Marguérite en mevrouw De
Prabert, doch waarnaar de heeren slechts
met een half oor luisterden.
Tegen vier uur nam de jonge officier af
scheid van de familie.
In den gang van het kasteel stond Marti
neau op hem te wachten.
Luitenant, zeide hjj, wanneer ge nu een
hartig woordje met oom Daniël wilt spreken,
dan zal ik u naar zijn kamer brengen, ik
weet nu waar die schavuit zich ophoudt.
Spoedig dan.
Er staat echter een groote lakei voor
zijn deur, dien moet ik eerst verwijderen
want hij heeft van oom Daniël strenge
orders gekregen, niemand toe te laten.
Parbleu, dat is lastig, want ik wil- zelfs
niet dat iemand mij bij oom Daniël zal zien
binnentreden.
Dat is geen bezwaar, luitenant, ik zal
dien mosterdjongen wel meetronen.
Hebt ge nog iets naders vernomen, Marti
neau?
Jawel, luitenant. Die oom Daniël is een
leepe vos. Niemand heeft hem zien uitgaan
of thuiskomen, noch van nacht, noch van
morgen Dit drommelsche kasteel, geheel
naar de middeleeuwsche methode gebouwd
moet bepaald verscheidene geheim uitgangen
hebben. Het zon dus nog verduiveld laetig
PrtJs der Advertentlën
20 cent per regel; minimum 1.50
Reclames 40 cent per regel.
Bij contract flink rabat.
Advertentlën moeten Woensdag en Vrijdag
des morgens om uiterlijk 9 uur ia ons bedt
zijn.
MAATSCHAPPIJ VAN VERZEKERING OP HET LEVEN
zijn het bewijs te leveren, dat hij de twee
moordaanslagen heeft gepleegd, al zjjn wij
daar ook nog zoo vast van overtuigd
Dat bewijs hebben wij voorloopig ook
niet noodig en als wij er een wiiden hebben
dan zou het horloge nog van dienst kunnen
zijn.
Jawel, jawel, dat is waar, luitenant,
maar toch
Wat bedoelt ge, Martineauï
Dat ik eigenlijk lang niet op mijn ge
mak ben, luitenant, nu ik zie dat wij met
zulk een uitgerekenden schelm te doen heb
ben
Och kom, we zullen hem wel onschade
lijk maken, zeide Filip op onverschilligen
toon.
Hij was zoo gelukkig, zoo vol vertrouwen
in de toekomst, dat hij aan niets wilde ge-
looven dan aan zijn geluk en al het overige
even luchthartig opnam.
't ls goed, luitenant, maar laten we
toch vooral de voorzichtigheid niet uit het
oog verliezen, hernam Martineau. Ik stel me-
niet veel goeds voor van het bezoek, dat gij
oom Daniël wilt brengen. e
Waarom niet?
Nu ik weet het niet, luitenant, maar gij
zijt driftig en hij een schurk die voor niets
terugdeinst
Wees maar niet bang, mijn jongen, het
is niets dan een toeleefheidsbezoek.
Een beleefdheidsbezoek?
Wel zeker, hij behoort tot het gezin van
mijnheer de Prabert en ik dien hem toch wel
kennis te geven van mijn verloving met me
juffrouw De Brias, die ook tot het gezin
behoort
Zou het toch maar niet beter zijn als
wij terugkeerden, luitenant? vroeg Marti
neau.
Neen, zeker niet
Nu, zooala ge wilt luitenant. Wees dan
zoo goed hier even te wachten, dan zal ik
den toegang tot zijn kamer vrij maken.
Martineau ging een zijgang in, terwijl
Filip achterbleef. Weldra ontmoette de sol
daat een lakei, die daar op post stond en
zich vreeselijk verveelde. Martineau zette
een onnoozel gezicht, sloeg de hand aan zijn
kepi en vertelde den knecht, dat hij tn de
gangen van het kasteel verdwaald was ge
raakt, Kerst wilde de bediend# hem de» weg
beschrijven dien hij gaan moest, maar Mar
tineau hield zich of hij er niets van begreep
en verzocht den lakei even met hem mee te
gaan.
Breng mij maar naar mijnheer August
den bottelier, met wien ik zooeven heb ken
nis gemaakt, zeide Martineau, en die mij een
glas wijn heeft ingeschonken, zoo lekker als
ik het in mijn leven nog niet geproefd heb.
Mijnheer August beeft nog bijna een volle
flesch en wanneer ik een goed woordje bij
hem doe, dan zal hij die zeker voor ons
drieën wel uitsclienken.
De lakei gestreeld door het vooruitzicht
van een extra glas wijn en zonder vermoe
den dat Martineau met zijn domme gezicht
hem om den tuin ieidde, stemde in het ver
zoek toe.
Maar een paar minuten, mijn goede
heer, zeide Martineau.
Och wel vijf als ge wilt, zeide de be
diende onverschillig, ik sta hier toch maar
voor niets.
Zij gingen heen en Martineau putte zich
uit in dankbetuigingen en had geen woor
den genoeg om zijn bewondering uit te druk
ken over de uitgestrektheid van Saint-Co-
lomban.
Filip zag hem heengaan en snelde toe.
In een paar seconden was hij aan de deur,
die de bediende zooeven had verlaten, hij
trad binnen ging door een antichambre en
bereikte zoo de kamer van oom Daniël.
Deze lag te bed.
Toen hij den jongen officier zoo onver
wacht zag binnenkomen, sprong hij ver
schrikt overeind, zjjn gelaat werd doods
bleek, hij sloeg de oogen neer en sidderde
van angst.
Zjjn lippen bewogen zich, maar hjj kon
geen woord uiten.
Filip plaatste zich voor zjjn bed, zag hem
doordringend aan en zeide met gedempte
stem
Ellendeling, ik weet wat ge vannacht
en van morgen gedaan hebt. Ik zou het
recht hebben u neer te schieten als een dol
len hond, maar onthoud goed wat ik u zeg
gen zal. Wanneer ge ooit, verstaat ge, wan
neer ge ooit weer iets onderneemt óf een val
strik wilt spannen tegen mejuffrouw Mar
guérite De Briais of tegen mij, dan zal ik
uw owarte aiel naar d#n duivel zenden, ik
zelf, hier met deze hand, hebt ge dat begre
pen, Daniël Hilson? Op mijn eer als officier,
zweer ik u, dat ik u zou dooden zonder
eenige spijt of wroeging, neem u dus in acht.
Fiip Dormeiles keerde zich om en verliet
weder het vertrek, terwijl oom Daniël, half
dood van angst, zich onder de dekens ver
borg en bet klamme zweet afdroogde, dat
liem op het voorhoofd stond.
Op liet vooprlein van het kasteel gekomen
moest Filip even wachten op zjjn getrouwen
Martineau, die zich in een der bediendeloka
len met den bottelier en den lakei te goed
deed aan den wijn van Saint-O^lomban.
Zoodra Martineau evenwel zijn luitenant
zag, liet bij de wijuflesch en zijn nieuwe
vrienden in den steek en snelde naar buiten,
Wij kunnen vertrekken, Martineau
zeide Filip, toen de soldaat buitenkwam, ik
ben gereed.
Goed, luitenant.
Martineau bad in een oogeublik het paard
weer voor het tentwagentje gespannen eu zij
verlieten het kasteel Saint-Colomban.
Filip Dormelles straalde van geluk, alles
was hoven zijn verwachting afgeloopen.
Bij een kromming van den weg viel er
eensklaps een roos in het rijtuig, voor de
voeten van Filip en toen deze naar boven
keek, zag hij Marguérite op den top van een
twintig meter hooge rots staan, die eenigs-
zins over den weg helde.
Hij raapte de roos op en drukte ze aan zijn
lippen, terwijl het meisje hem glimlachend
met de hand toewuifde.
Oriep hij uit, terwijl hij de roos in
zijn knoopsgat stak, wat beu ik gelukkig,
deze dag is de schoonste mijns levens.
Martineau glimlachte, ook liij verheugde
zich in het geluk van zijn luitenant, maar
daarbij kon hij echter oom Daniël en zijn
verraderlijke aanslagen niet vergeten
Jawel, luitenant, jawel, zeide hij, alles
is goed gegaan, zoo goed, dat ik bijna be
vreesd ben.
Bevreesd, waarvoor
Dat de bordjes nog eens verhangen zul
len worden
Loop heen, goede domkop
TWEEDE DEEL.
Ongeveer drie weken later kwam Auréllen
De Prabert tegen 10 uur 's avonds aan het
station van Lyon te Parijs, gekleed in een
lange, grijze overjas, met een reisdeken op
den arm, en vroeg een kaartje eerste klas
naar Issoire. Men waarschuwde hem, dat de
trein op het punt stond van te vertrekken eu
hij snelde in alle liaast naar het perron.
ïoen hij daar kwam, wilde de hoofdcon
ducteur juist het sein van vertrek geven,
men opende nog spoedig een portier voor
liem, hij stapte in en tegelijk zette de trein
zich in beweging.
Aurélien trok een ontevreden gezicht, toen
hij bemerkte, dat hij niet alleen zat in zijn
coupé.
Aan het tegenovergestelde portier zat een
forsch gebouwd, breedgeschouderd man, be
haaglijk in den hoek geleund, met de beeneu
op de bank tegenover hem.
De man scheen het koud te hebben, want
hij had den rand van zijn reismuts over zijn
gelaat getrokken, zoodat alleen zijn oogen
eu zijn mond onbedekt gebleven waren en de
eenige waarneming, die Aurélien omtrent
zijn reisgenoot, kon doen, was, dat deze een
vrij langen, grijzen kinbaard en een glad
geschoren bovenlip had.
Hij was al even ontevreden met zjjn reis
genoot als Aurélien De Prabert dat was.
De duivel hale die indringers, mompel
de liij, die altijd op het laatste oogenblik
komen en die men niet kan ontwijken.
Aurélien mompelde van zijn kant:
Een vervelend werk, dat men nooit
eens een coupé alleen kan hebben! Die kerel
zit daar zoo in een hoek gedoken, dat men
hem niet zien kan, voordat men in den wa
gon is.
Hij zette zich aan het portier waar hij
ingestapt was, schoof in den hoek en legde
zfju beenen op de bank, in dezelfde houding
als zjjn medereiziger.
De trein stoomde reeds in volle vaart.
(Wordt vervolgd)