Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
I
Gemeenteraad.
FEUILLETON
„NOORD-BRABAND"
(O" 'TTPVW A A LW U K. f (c^\y<p~
53)
DOOR ERVARING STERK.
De Mo van het Zuiden,
Waalwijksche en Unsstraatsrhe Courant
Dit blad verschijnt
WOENSDAG EN ZATERDAG.
Abonnementsprijs per 3 maanden 1.25.
Franco per post door het geheele rijk 1.40.
Brieven, Ingezonden stukken, gelden enz.
franco te zenden aan den Uitgever.
UITGAVE:
WAALWIJKSGHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN.
Telefoon No. 38. Telegr.-AdresECHO.
Prijs der Advertentiën:
20 cent per regel; minimum 1.50
Reclames 40 cent per regel.
Bij contract flink rabat.
Advertentiën moeten Woensdag en Vrijdag
des morgens om uiterlijk 9 uur in ons bezit
zijn.
DIT NUMMER BESTAAT UIT
TWEE BLADEïf.
WAALWIJK.
Openbare vergadering van den raad
dezer gemeente op Vrijdag 27 Juni des
namiddags kwart voor 7.
Voorzitter de Edelachtb. Heer Moo-
nen. Aanwezig alle leden.
Denotulen der vorige vergadering
worden onveranderd goedgekeurd en
vastgesteld.
AAN DE ORDE:
1. Ingekomen stukken.
Schrijven van Ged. Staten houdende
mededeeling van het Koninkl. Besluit
waarbij wordt goedgekeurd dat voor
de berekening der jaarwedde van den
burgemeester de jaren door hem in 's
rijksdienst doorgebracht worden in
aanmerking genomen, waardoor hij
voor het maximum in aanmerking
komt.
Rapport betreffende de verificatie
der administratie van den gemeente
ontvanger over het 4e kwartaal 1923
en het 1ste kwartaal 1924 door het
Centr. Bur. der Vereen, van Nederl.
Gemeenten.
Goedkeuring door Ged. Staten van
de rekeningen over 1921 van de voor
malige gemeenten Waalwijk, Baard
wijk en Besoijen.
Goedkeuringen van Ged. Staten van
verschillende genomen raadsbesluiten
o.a. wijziging der verordening op de
plaatselijke Inkomstenbelasting; tot
verhuring van een woning in de Mr. v.
Coothstraat aan J. Ex; tot aankoop
van een terreintje op den hoek van de
eerste Zeine van F. Pennings en\tot
wijziging der verordening op de hef
fing van schoolgeld.
Verder is van Ged. Staten ingeko
men een nota van aanmerkingen op de
gemeente-begrooting 1924. Bij het
hoofdstuk „salarissen" wordt door
Ged. Staten opgemerkt, dat zij getrof
fen zijn door de slotzinsnede uit het
raadsverslag betreffende dit onder
werp welke luidt:„Door een der
„leden wordt met instemming van
„eenige andere te kennen gegeven dat
„het hem thans minder ging om de sa
„larisregeling, die hij als afgedaan
„beschouwde dan wel om het vrije be
schikkingsrecht van den raad over
„eene interne aangelegenheid".
Een vitaal belang van het personeel
als dat hunner salarisregeling, (aldus
Ged. Staten) wordt mitsdien als inzet
gebruikt om eene uitspraak te verkrij
gen over het vrije beschikkingsrecht
van den raad!
De heer Timmermans meent dat het
door hem destijds gesprokene de aan
leiding zal zijn geweest voor Ged. Sta
ten om een dergelijk schrijven aan den
raad te richten. Spr. meent in dit
schrijven een tamelijk sarcastischen
toon te bespeuren en hij kan niet be
grijpen hoe Ged. Staten een dusdanige,
niet ter zake dienende tirade in hun
antwoord hebben kunnen opnemen,
noch wat een dergelijke ontboezeming
voor de afdoening der kwestie zelf
voor doel kan hebben. Door spr. werd
juist duidelijk vooropgesteld, dat het
onderwerp salarisregeling niets te
maken had met zijne in het algemeen
gestelde opmerking dat er van het be
schikkingsrecht van den raad niet veel
meer overblijft als Ged. Staten een
raadsbesluit met 10 tegen 3 stemmen
genomen, niet goedkeuren. Spr. protes
teert tegen deze ingelaschte zinsnede
van Ged. Staten en verzoekt Burg. en
Wethouders in hun antwoord naar
voren te laten komen dat Ged. Staten
deze kwestie hebben verward, daar hij
nimmer anders heeft gewenscht dan
het beschikkingsrecht te laten zooals
het is.
Voorzitter. Wij zullen met hetgeen
u heeft medegedeeld bij ons antwoord
rekening houden.
Verzoek van de Wed. H. van Es om
vergunning voor het oprichten van een
houten bergplaats.
Door B. en W. wordt voorgesteld de
gevraagde vergunning te verleenen.
Aldus wordt besloten.
Verslag van hetgeen met betrekking
tot verbetering van de volkshuisves
ting gedurende het jaar 1923 is ver
richt alsmede 't gemeenteverslag over
1923.
Roggeveen. In het verslag heb ik ge
lezen dat die weg in den Binnenpolder
van het station naar de Besoijensche
Steeg in goeden toestand is, maar dat
is een opvatting die slechts weinigen
deelen zullen.
Voorzitter. Dat geef ik gaarne toe,
echter het onderhoud berust bij den
Binnenpolder. Er stond aanvankelijk:
in „goeden" staat hetgeen ik nog ver
anderd heb in „voldoenden".
Smolders. Zouden die twee berede
neerde verslagen niet langer ter visie
gelegd kunnen worden; 2 maal 24 uur
is nogal kort, want het vordert heel
wat tijd om ze goed in te zien.
Voorzitter. Dan zullen wij ze nog 14
dagen ter visie leggen. Wil de heer
Roggeveen dat „voldoende" in „onvol-
van „De Echo van het Zuiden".
doende" veranderd hebben
Roggeveen. Er is al eens getracht om
den Binnenpolder op te heffen. De ge
meente zou dan ook de opbrengsten
ontvangen en voor het onderhoud der
wegen zorgen. Ik heb er nog maar een
paar maal iets van gezien dat de Bin
nenpolder er iets aan laat doen. Ged.
Staten willen echter niet tot opheffing
overgaan.
Voorzitter; We zullen ons nog eens
met den Binnenpolder in verbinding
stellen.
Verzoek van den heer P. Bierlaagh
om een betere woning voor het gezin
J. de Peffer.
De voorzitter doet mededeeling van
de pogingen die zijn aangewend om
bedoeld gezin onder te brengen, welke
pogingen spoedig tot resultaat zullen
leiden.
2. Verzoek van de Onderwijzers bij
het Openb. Lager Onderwijs om een
vergoeding voor extra diensten (on
derwijs in de vakken nuttige handwer
ken en beginselen der Fransche taal
buiten de schooluren) bewezen in '20
'21 en het eerste kwartaal 1922.
In hun praeadvies gaan B. en W.
uitvoerig na de jaarwedderegeling der
onderwijzers onder de verschillende
onderwijswetten om ten slotte als
volgt te adviseeren:
Waar de destijds getroffen regeling
buiten ons toedoen is komen te ver
vallen, de regeling der jaarwedden van
het onderwijzend personeel met in-
MAATSCHAPPIJ VAN VERZEKERING OP HET LEVEH
Mijn huis is de plaats van het vermaak
geworden, met menschen waarvan ik een
afschuw heb. Ik ben hier niet meer dan een
vreemdeling, die niemand hindert en waarop
niemand let, die zich schuil houdt in een
afgelegen hoek van het huis. Ik ben met
alles tevreden, ik tien slechts in naam het
hoofd van het gezin en mijn eenige levens
doel is geld verschaffen, altijd geld en altijd
meer geld, om te voldoen aan de grillen van
Mevrouw De Prabert, om haar schitterende
toiletten en kostbare juweelen te doen dra
gen, om oom Daniël met een glimlach op het
gelaat duizenden aan de speeltafel te doen
verliezen, om mijn zoon te doen blinken als
een held onder de Parijsche losbollen en
nietsdoeners, om vermaak te geven aan hon
derden menschen, die ik niet eens ken en
ook niet verlang te kennen, en om door een
leger van bedienden straffeloos te worden
geplukt en bestolen!
Daarvoor, Robert, daarvoor hebben in
mijn fabrieken en in mijn bosschen twee
duizend arbeiders gedurende dertig jaren
gewerkt en gezwoegd in het zweet huns
aanschijn». Is dat niet onwaardig, niet mis
dadig, niet monsterachtig? En dat alles heb
ik gedaan, en voor dat alles ben ik reken
schap verschuldigd aan den eeuwigen Rech
ter, maar, geduld, geduld
Hij stond op, in zijn doffe oogen schitter
de thans een levendige gloed, zijn anders
zoo bleek gelaat, was hoogrood gekleurd.
Robert vatte zijn beide handen en drukte
hem met zachten dwang op zijn stoel terug.
Hjj trachtte hem te overtuigen dat zijn
zelfverwijt overdreven was, dat hij te streng
was voor zichzelf en dat hij de dingen uit
een verkeerd oogpunt bekeek.
Bernard schudde liet hoofd.
Blijkbaar werd hij beheerscht door een
denkbeeld, dat hem geen rust liet en dat
diep in zijn hart had wortel geschoten.
Robert zag er dan ook van af, hem tot
andere gedachten te brengen en voerde het
gesprek op herinneringen uit hun kinder
jaren zij spraken over hun zuster Blanche
en natuurlijk ook over het meisje, wier
stiefmoeder zij een korten tijd was geweest
Marguérite De Briais, de pupil van Bernard
De Prabert.
Omtrent haar, en zonder de ware drijf
veer van zijn levendige belangstelling te
verraden, liet Robert zich de nauwkeurig
ste inlichtingen gevenhet betrof immers
de aanstaande vrouw van Filip Dormelles,
zijn schoondochter dus.
De woorden die Bernard over Marguérite
De Briais sprak, schonken Robert de over
tuiging, dat zij een voortreffelijk meisje
was, even goed als schoon, edel en open
hartig en dat Filip in haar een trouwe, lief
hebbende levensgezellin zou hebben. Het
huweljjk ondervond eenige tegenwerking
van de zijde van Mevrouw De Prabert, maar-
dank zij de vastberadenheid der verloofden
en de wilskracht die Bernard in deze aan
gelegenheid had getoond, zou de echtver
bintenis toch plaats hebben en binnen zeer
korten tijd, de datum was reeds bepaald.
Robert Duhesme loosde een zucht van
verlichting, hij was nu volmaakt gerustge-
j steld omtrent de toekomst van zijn zoon.
j Het sloeg elf uur op de eikenhouten klok,
die tusschen de plans en teekeningen aan
den wand hing.
Meer dan twee uren waren de beide broe
ders in gesprek. Wat al herinneringen wa
ren er al niet opgewekt, meest droevige,
maar waarvoor de troost niet was uitge
bleven.
1 Robert stond op.
I Broer, zeide hij, wij zijn te oud en te
vermoeid van het leven om nu nog te trach
ten het verleden ongedaan te maken, wij
moeten ons buigen voor den wil van het
noodlot.
Bernard schudde het hoofd, ten teeken
dat hij daarmede niet kon instemmen.
Ik ben gelukkig dat ik u heb weerge
zien, nu heb ik niets meer van dit leven te
gang van 1 Januari 1920 rijkszaak is
geworden en de jaarwedden op een
behoorlijk peil zijn gebracht, kunnen
wij thans geen vrijheid meer vinden U
voor te stellen, om verzoekers over de
jaren 1919, 1920 en 1921 en het eerste
kwartaal 1922 alsnog de gevraagde ver
goeding toe te kennen. Nog te meer
kunnen wij U niet tot toekenning van
de gevraagde vergoeding adviseeren,
omdat, wanneer U gebruik maakt van
de U toegekende bevoegdheid tot toe
kenning van de gevraagde toelagen
aan het openbaar onderwijzend perso
neel, de gemeente gehouden is volgens
art. 19 der Wet van 5 Mei 1923, Staats
blad 190, tot toekenning van een ge
lijke toelage aan 't onderwijzend per
soneel der in deze gemeente gevestigde
bijzondere lagere scholen.
Wij stellen U daarom voor, de in den
aanhef dezes vermelde verzoeken af te
wijzen.
Van Driel. Het komt mij voor dat
deze zaak voorkomen had kunnen wor
den. Ik meen toch dat de lesrooster in
overleg met B. en W. wordt opge
maakt of tenminste aan de goedkeu
ring van B. en W. onderworpen wordt.
Wanneer nu die lessen waren gegeven
onder de gewone lesuren, dan was er
geen aanleiding geweest om dit ver
zoek in te dienen. Echter dat is nu een
maal zoo gebeurd en ik kan thans wat
B. en W. verder zeggen wel onder
schrijven.
Voorzitter. Ik betwijfel of deze les
sen wel onder de gewone lesuren mo
gen worden, gegeven. Ik weet o.a. van
een paar andere scholen waar het ook
niet in de gewone lesuren onderwezen
wordt.
Van Driel. Ik meende van wel, al
thans zeker van nuttige handwerken.
Smolders. Burg. en Weth. stellen
voor op dit verzoek niet in te gaan. Ik
zou de vraag willen stellen, of zij wel
grondige motieven hebben om dit af te
wijzen. De onderwijzers die niet met
dit onderwijs belast waren zijn dan in
een aanmerkelijk gunstiger conditie
geweest dan zij die daarvoor wel aan
gewezen waren. Wat B. en W. aan het
slot van hun praeadvies zeggen n.l.
dat dan mogelijk ook de andere onder
wijzers van de bijzondere scholen om
vergoeding zouden kunnen komen, is
geen motief. Als het toch recht is dan
mogen dergelijke motieven niet gelden
In 1919 schijnt de raad van oordeel
te zijn geweest dat het billijk was hier
voor iets te vergoeden, waarom thans
niet meer.
Voorzitter. U spreekt van een recht
doch het is geen recht; de raad heeft
el de bevoegdheid gekregen. Er zou
een soort onbillijkheid in kunnen zit
ten ten opzichte van de onderwijzers
die niet met dat onderwijs belast wa
ren. B. en W. zijn echter van oordeel
geweest, dat de salarissen der onder
wijzers bij de laatste wetswijziging be
langrijk verbeterd zijn en dat de pres
tatie van een onderwijzer niet zoo
groot is dat hij er nog niets bij zou
kunnen doen.
Smolders. Waar ik gesproken heb
van recht, dat moet zijn „de raad kan
verleenen". Ik heb er echter alleen op
willen wijzen dat het geen motief is
wat door B. en W. aan het slot wordt
aangehaald n.l. dat ook de onderwij
zers der bijzondere scholen zouden
kunnen komen.
Voorzitter. Men moet altijd prac-
tisch blijven. Als het nu over een klein
bedrag ging zou men er gemakkelijker
toe overgaan.
Smolders. In die bijzondere scholen
zal het niet zooveel voorkomen.
De Voorzitter meent juist van wel.
Verschillende bijzondere scholen ga
ven onderricht in de Fransche taal of
nuttige handwerken.
Van Driel. We moeten in aanmer
king nemen dat die scholen dan vroe
ger dubbel belast zijn geweest en het
zou dus niet billijk zijn het hen nu te
onthouden. Ik zou er ook voor zijn
om in het vervolg die bijzondere scho
len niet meer als boeman te gebrui
ken.
Voorzitter. Ik geloof toch niet dat de
bijzondere scholen hier als boeman ge
bruikt worden. Zooals ik reeds zei, als
het over een klein bedrag ging zou
men er gemakkelijker toe overgaan,
doch waar het over zooveel gaat kun
nen B. en 'W. niet adviseeren tot een
dergelijke aderlating voor de gemeen
tekas, temeer waar de salarissen der
onderwijzers op een behoorlijk peil
zijn gebracht. In de Maasbode las ik
kort geleden nog een artikel hierover
waarin hetzelfde werd betoogd.
Smolders. Waarom gelden die be
weegredenen die in 1919 golden om
wel vergoeding te geven thans niet
meer?
Voorzitter. Omdat hij de laatste wets
wijziging hunne salarissen belangrijk
verbeterd zijn.
Smolders. Dan blijft toch nog het
verschil bestaan dat zij die voor dat
onderwijs waren aangewezen ten ach
ter stonden bij de andere onderwijzers.
Voorzitter. Ik meen dat we deze
vorderen. Geef niij voor liet laatst de liand
en vaarwel.
Vaarwel, helaas, zeide Bernard, ter
wijl hij de hand van zijn broeder lang in de
zijne hield. Dus kan niets u terug houden?
Neen.
Gij vertrekt?
Ik vertrek.
Bernard liet eensklaps zijn hand los.
Maar hóe zult gij vertrekken.
Robert keek zijn broeder aan, verwonderd
over de opgewondenheid, die zich plotseling
op diens gelaat afteekende.
Wel, zooals ik gekomen ben, antwoord
de hij. Maak u niet bezorgd, ik zal mijn weg
wel terugvinden en ongehinderd weer buiten
komen.
Dus langs den dienstbodentrap, door den
tuin over het hek.
Wat doet er dat toe? Daar straks in
den vooravond heeft niemand mij gezien,
des te minder gevaar loop ik nu het bijna
nacht ia
Bernard leunde met bevende hand op den
schouder van Robert en zeide
Zie mij aan,
Nu ja, gij zjjt koortsachtig, opgewon
den
Het is nu niet langer de schuldige, de
lafaard, dien ge voor u hebt, Robert, maar
een geheel anderen man, een man die zijn
plichten kent en die ook zal volbrengen.
Wat bedoelt gé? j op dit antwoord zou worden opgenomen en
Het is met opgeheven hoofd en door de 1 wat verder gebeuren zou.
groote deur, leunend op den arm van zijn Mevrouw laat zeggen aan mijnheer, dat
broeder, dat Robert Duhesme dit huis ver- zij zeer vermoeid is en juist op het punt
laten zal, maar vooraf zal ik de vestibule stond zich naar haar kamer te begeven. In-
van mijn huis schoonvegen, die, naar ge mij dien mijnheer haar spreken moet en zoo er
hebt gezegd, door politiebeambten wordt haast bij is, wordt mijnheer verzocht in het
kunnen zjjn, wanneer die
Bernard liet hem niet aan het woord en
riep
Ik wil het 1
Zijn broeder begreep dat hij zich vruch
teloos tegen deze wilskracht zou verzetten
die als uit een langdurige verdooving ont
waakte; hij zweeg en boog het hoofd ten
teeken van onderwerping.
Bernard werd ongeduldig dat de bedien
de nog niet kwam, liij keerde naar de elec
trische bel terug en drukte een minuut ach
tereen met alle kracht op den knop.
Een bediende snelde toe en bleef met hoog
rood gelaat, en verwonderden blik op den
drempel staan. Bernard de Prabert zag hem
zoo bevelend aan, dat hij er geheel van ont
steld was en bijna niet binnen durfde ko
men.
Zeg aan mevrouw De Prabert dat ik
haar moet spreken, ik wacht haar hier.
De bediende boog en verwijderde zich
snel, terwijl zijn gelaat en zijn houding- de
hoogste verbazing uitdrukten. Dit was een
ommekeer in alle gewoonten van het huis,
bijna een omwenteling. Mijnheer Bernard
altijd zoo zachtzinnig, zoo gemoedelijk, zoo
meegaande, gaf bevelen en nog wel op zuil
een toon
Hij kwam weldra terug, eenigszins verle
gen met het antwoord dat hij bracht, maar
tegelijk nieuwsgierig naar de wijze, waar-
bewaakt.
Hij drukte krachtig op den knop van een
electrische bel.
Waartoe? zeide Robert.
Bernard luisterde niet naar hem, maar
boudoir van mevrouw te komen.
Bernard strekte de armen uit, greep den
knecht aan beide schouders, schudde hem
heftig en herhaalde met een stem die beef
de van toorn
liep met groote stappen de kamer op en i Zeg aan mevrouw De Prabert, dat i!-
neer, terwijl hij het grijze hoofd schudde
en eenige onverstaanbare klanken mompel
de.
Robert herhaalde:
Waartoe? Alle ophelderingen omtrent
mij zijn onnoodig, want ik vertrek en tus
schen ons is alles reeds volkomen opgehel
derd. Bovendien zou het voor mij gevaarlijk
haar spreken wil, onmiddelijk, hier:
Tegelijkertijd ontving de knecht een stoot
dat hij de deur uittuimelde. Hij snelde weg,
geheel ontsteld door deze ruwe bejegening
en mompelde terwijl -hij de trap afging
Groote hemel, wat is er toch aan de
hand?
Gedurende de vijf minuten die op het
heengaan van den bediende volgden, werd
er geen woord tusschen de twee broeders
gewisseldBernard liep weder met groote
stappen de kamer op en neer, Robert zat bij
de tafel en sloeg zijn bewegingen met be
zorgden blik gade.
Het ruischen van een zijden japon werd
in de gang gehoord, de deur werd door een
zenuwachtige hand geopend en mevrouw
De Prabert trad binnen.
Wat beteekent dat, Bernard? riep Fé-
licienne reeds op den drempel uit. De be
diende heeft ons geheel doen ontstellen door
ons mee te deelen in welk een staat van op
gewondenheid gij verkeert. Gevoelt ge u niet
wel? Wat is er gebeurd? Ik bid u, zeg het
mij,
Bernard naderde zijn vrouw en plaatste
zich recht voor haar, terwijl hij haar strak
aanzag.
-Er gebeuren hier ernstige dingen, me
vrouw, antwoordde hij op dreigenden toon.
Ik heb u een opheldering te vragen.
Mijn hemel', op welk een toon zegt ge
dat
Eensklaps voegde zij er bij
Maar gij zijt niet alleen.
Deze woorden werden uitgelokt door een
beweging, die Robert Duhesme had ge
maakt.
Bij het binnentreden van mevrouw De
Prabert had hij eensklaps een geweldige
ontroering in zich voelen opkomen. De stem
van de vrouw zijns broeders deed hem sid
deren en hij staarde onafgewend naar het
gelaat en de blonde haren der schoone Fé-
licienne, die nog altijd jong was, zij het
dan ook een kunstmatige jeugd, doch dit
was niet met een oogopslag te zien, want
op eenigen afstand en in het kunstlicht zag
zij er nog evenzoo uit als in haar beste ja
ren.
Robert deed eenige schreden naar voren
om haar beter te kunnen zien en dit had
eerst de aandacht der dame op hem geves
tigd.
Bernard antwoordde
Neen, ik ben niet alleen, mijn broeder
is hier, mijn broeder Robert Duhesme, en
over hem wilde ik u spreken.
(Wordt vervolgd.)