Als U er geld voor
over hebt om dure schoentjes
te koopen, gebruik dan voor
het onderhoud een goede
schoencrême: Behandel ze in
het vervolg geregeld met
ERDAL, dan blijven ze lang
nieuw en ge voorkomt
het barsten.
Rheumetiek
Laat Aet zoover
niet komen met Uw
Gebruik dus tijdig
Kloosterbalsem
aardige drukke vrouwtje was er niet
meer. Eene dikke, meer bejaarde vrouw
stond in hare plaats. Hij trad nader
en onmiddelijk vroeg zij gedienstig:
Wel meneer, ook appels?... Van
allerlei soort, mooi en niet duur
Zoo goed als bij Wilhelm Schnidders
komt u nergens terecht.
Geef mij nog een dozijn van deze
soort hier. Als proefje.
Dat denk ik welDie vindt u ner
gens. Ook al bij ons gekocht?
Jawel, antwoordde hij haastig,
straks, bij die jonge vrouw.
Bij die jonge vrouw, natuurlijk!
Bij haar koopt iedereen graag, 't Is 'n
proper wijfje, en properheid trekt een
ieder aan. Daar kunnen wij niet tegen
op. En daarom heeft Willem haar ook
genomen. Een geluk voor 't meisje.
Een schobbejak van een kei 4 had haar
hoofd op hol gebracht, en toen hij ze
plotseling den bons gaf, verloor 't arme
schepsel haar bezinning en liep ze zon
der te weten wat ze deed het water in
En als Willem haar niet dadelijk
uit het water had gehaald en in zijne
kajuit had gebracht... en onmiddelijk
wat warms gegeven om te drinken
en haar niet had gewreven... en droge
kleeren voor haar had gehaald... en al
zoo meer, dan had ze nu niet hier ge
staan als zijne vrouw
Hij betaalde het geld, dat hij met
groote moeite had bijeen gezocht, met
zulk een vreemde uitdrukking op het
gelaat, dat zij hem verbaasd aanzag.
'tKomt toch uit? vraagt zij.
Zeker vrouwtje, antwoordde hij.
Nu durfde hq biechten... zijn gemoed
uitstorten
Mile ontving hem in tevreden stem
ming, toen zij zag wat hij had meege
bracht.
Dus toch? riep zij. Nu, je hebt
goed opgepast!
Ja, hier heb je je kerstappels!
riep hij met een van vreugde stralend
gezicht. Mile, wat gelukkig dat je me
dat hebt opgedragen!
En hij omhelsde en kuste haar storm
achtig, terwijl de appels over den grond
rolden.
M.C.
DE MAN MET DE LANTAARN.
Het was prachtig mooi Kerstweer.
Het vroor niet te hard, de lucht was
helder en het maantje goot zijn zilve
ren licht over de aarde uit.
Er lag op de wegen en velden geen
sneeuw zooals anders zoo vaak in de
Kerstweek het geval is.
Heel in de verte hoorde men het ge
trappel van paarden en het rollen van
wielen over den harden bodem. Wan
neer de voertuigen achter een boschje
kwamen hield het geluid plotseling op
om dan even later weer hoorbaar te
worden.
Dien avond reden er veel karren
langs de wegen. Ook gingen er tal van
groepen druk pratende mneschen.
Vrouwen met haar shawls dicht over
heur hoofden getrokken, mannen,
wier gelaat was bedekt met dikke wol
len bouffantes en kinderen, die zoo
warm waren ingepakt, dat slechts het
puntje van hun neuzen, paarsrood van
koude, te zien was, liepen met vluggen
pas. Al deze menschen waren onder
weg naar de Kerstfeestviering in het
kasteel Aulues.
Dit „kasteel" had bitter weinig van
een kasteel. Maar het landvolk was ge
woon het gebouw met dezen weidschen
naam aan te duiden. Feitelijk was „het
kasteel" alleen maar een flink groot
woonhuis. Het was groot en vierkant
van vorm. Een hoog bordes lag voor
de deur. Er naast stond een duiventil.
Bijzonder mooi was de uitgestrekte
tuin, welke het bouwwerk omringde.
Dezen Kerstavond namen de boomen,
welke wiegelende door den wind en
overstraald door het zilverige maan
licht, in den tuin stonden, allerlei fan
tastische vormen aan.
In de verte weerklonk het geluid van
het klotsen der golven van de zee,
want de zee was vrij dichtbij.
Na geruimen tijd te hebben leeg ge
staan had het kasteel ongeveer tien
jaar voor den aanvang van ons verhaal
een kooper gevonden, een zekeren
Méréval, een schatrijk, geleerd oud
heertje, dat zich met zijn vrouw en zijn
personeel er had gevestigd.
De oude heer liep heelemaal voor
over gebogen, net alsof hij een zwaren
last had te dragen en de diepe rimpels
in zijn voorhoofd verrieden veel inge
houden smart.
De bleeke wangen, de fletse oogen
en het te vroeg vergrijsde haar van me
vrouw Méréval deden zien, dat zij ook
inwendig leed.
Wat was de oorzaak van dit alles?
Niemand wist het. Sommigen be
weerden, dat de Mérévals hun beide
kinderen hadden verloren; de dochter
moest vergiftigd zijn, hun zoon ver
moord ergens in Amerika.
Wat er ook van waar mocht zijn, de
boeren uit den omtrek hielden veel
van het bejaarde echtpaar.
Vooral mevrouw was door haar
groote hulpvaardigheid zeer bemind.
De armen en de zieken kenden haar
en wisten haar te waardeeren. Zij, die
kinderen hadden konden nog veel
meer goeds van die lieve oude dame
vertellen.
Ter gelegenheid van het Kerstfeest
werd er elk jaar op het kasteel een kin
derpartij georganiseerd.
Alle kinderen uit den omtrek kwa
men dan naar het kasteel, waar in de
groote huiskamer een reusachtige,
mooi versierde, door honderden kaars
jes verlichte kerstboom hen wachtte.
Wat was die boom toch mooi!
Het heele jaar sprak men er over.
Dit jaar zou den kinderen nog iets
bijzonders te beurt vallen. Naast den
boom was nog iets anders ingericht om
ze bezig te houden.
Een paar dagen voor het feest had
een kleine wagen, getrokken door een
ezel, halt gehouden voor den ingang
van het kasteel. In den wagen woon
den een man en zijn vrouw. De vrouw
was een mooie verschijning, ze had
donker haar en op een aardige manier
had ze gevraagd, mevrouw Méréval te
spreken.
Haar verzoek werd ingewilligd.
Ze vertelde aan den heer en me
vrouw Méréval, dat zij en haar man
voornemens waren in die streek kin
dervoorstellingen te geven.
De voornaamste attracties waren een
poppenkast en een tooverlantaarn.
Mevrouw Méréval vond het prachtig
en engageerde het reizende echtpaar
maar in eens voor de Kerstfeestvie
ring.
In de ruime huiskamer van het kas
teel werd vlug een en ander in gereed
heid gebracht en alles was nog voor
Kerstmis gereed.
Eindelijk was de veelbesproken, lang
verwachte avond aangebroken.
Rond den Kerstboom zaten de vele
kleuters met wijd opengesperde oogen.
Druk praatten ze met elkaar en ze stel
den buitengewoon veel belang in het
kleine tooneel, dat achter in de kamer
was ingericht.
Mijnheer Méréval zat naast zijn
vrouw en keek vergenoegd van zijn
leunstoel over de vroolijke kinderen.
De voorstelling begon.
Te midden van luid gelach en uit
roepen van bewondering ving de pop
penkast vertooning aan.
De avonturen van Jan Klaassen val
len altijd in den smaak van kinderen!
Met aandacht werd het vroolijke spel
gevolgd.
En nu, zeide, toen de voorstelling
afgeloopen was, het' aardige jonge
vrouwtje, nu zullen we de lichten uit
draaien en dan zal mijn man de toover
lantaarn vertoonen.
De kinderen klapten van blijdschap
in de handen.
Het dienstpersoneel deed de lampen
uit en weldra was het in de kamer stik
donker.
Op eens verscheen er op het doek
een groote helverlichte cirkel.
Weldra gleden allerlei gekleurde en
niet gekleurde platen over het verlich
te projectiedoek. Ook werden er een
aantal Bijbelsche tafereelen vertoond.
De jonge vrouw vertelde tijdens de
vertooning op aardige wijze toepasse
lijke verhalen.
De gelijkenis van den verloren
zoon, kondigde zij tenslotte aan.
Dit is het laatste nummer van het
programma, vervolgde ze en mijn man
zal het verhaal vertellen.
Zou er iets aan haar schelen? Hoe
kwam het dat haar stem trilde en ze
haar aandoening niet kon verbergen?
De man nam echter het woord en be
gon zijn verhaal.
Hij vertelde hoe de zoon zijns vaders
huis verliet om naar een groote stad
te gaan, waar hij weinig anders deed
dan veel geld uitgeven. Hij kwam van
kwaad tot erger en leidde een lieder
lijk leven. Het gevolg hiervan was, dat
zijn vader hem onterfde. Weliswaar
kwam de zoon toen tot inkeer, doch,
het was te laat. Overal scheen zijns
vaders vloek hem te achtervolgen. De
zoon trouwde, nit zijn echt werden een
paar lieve kinderen geboren, maar ze
stierven weldra. De zoon ging toen
naar Amerika, waar hij door hard te
werken er in slaagde wat geld bij el
kaar te krijgen. Op zijn terugreis naar
het moederland leed hij schipbreuk en
verloor alles wat hij met zooveel moei
te had bijeen weten te brengen.
De zoon zou zich de ellendigste van
alle menschen hebben gevoeld, wan
neer de hemel hem niet een troostenden
i engel had gezonden, die hem in tijden
van droefheid moed insprak, in dagen
van ziekte verzorgde en hem, kortom,
steeds ter zijde stond met raad en
daad. Deze engel was niemand anders
dan de vrouw met wie hij was gehuwd,
al had juist dat huwelijk hem den
vloek des vaders op den hals gehaald.
Zoodra de man was begonnen te
spreken, werd de oude heer Méréval
onrustig. Hij haalde hoorbaar adem
en het scheen alsof een hevige ontroe
ring zich van hem had meester ge
maakt. Mevrouw Méréval zat schijn
baar rustig in haar armstoel, maar
dikke tranen biggelden langzaam over
haar wangen. Haar hand zocht in de
1 duisternis die van haar echtgenoot.
Toen, vervolgde de man met de
tooverlantaren, daar de verloren zoon
wist, dat zijn vader, hoewel hij steeds
had geweigerd hem te willen terug
zien, een goede lieve man was, die
geen andere kinderen had, bedacht de
verloren zoon een truc om in het huis
van zijn vader te komen, waar hq te
gen zijn vader zeide:
Mijn vader, ik heb gezondigd tegen
den Hemel en tegen u. Vergeef mij!...
Toen herkende de vader zijn zoon
en...
Kom hier mijn jongen! Mijn zoon,
riep de oude heer Méréval, terwql hij
van zijn stoel opstond en zijn zoon aan
zijn hart drukte.
Een half uur later zat de kleine Jan,
een zoontje van een der bedienden met
een mondvol koek te praten met zijn
zusje
- Het mooiste vond ik het verhaal
van den Verloren Zoon. Ik begreep het
niet heelemaal, maar ik vond het einde
prachtig.
R.N.
KERSTNACHT IN DEN OORLOG.
Op Kerstnacht van het oorlogsjaar,
toen het beleg van Parijs reeds drie
maanden lang al de ellende, al de rouw,
al den haat, die den oorlog vergezellen,
aan het licht had gebracht, lag ik met
mijn compagnie aan de uiterste gren
zen onzer voorposten. Mijn manschap
pen waren allen Parijzenaars, aardig,
prettig volk; en als het op moed op
aankwam, tot alles in staat, maar al
leen niet bijzonder vertrouwd met de
discipline.
't Was dien nacht vinnig koud, de
hemel flonkerend van sterren en met
een smal wassend maantje, verlichte
een vlakte, die zich tot het oneindige
uitstrekte en met sneeuw bedekt was.
De linie der Duitschers was zoo dicht
bij de onze, dat wij hun „Werda"-roe-
pen en het neerzetten hunner geweren
op den hard bevroren grond konden
hooren, evenals zij waarschijnlijk het
Qui vive onzer schildwachten moesten
vernemen.
Het was zoo wat middernacht en ik
liep met snellen pas heen en weer om
te trachten er wat warmte in te hou
den, toen een stevige baas, met een fijn
besneden gezicht en intellegenten, ener
gieken oogopslag, op mij afkwam en
mij de dwaze vraag doet:
Kapitein, zoudt u mij willen toe
staan een oogenblik de loopgraaf te
verlaten?
Van z'n leven niet, zeg ik. Ben je
nou heelemaal gek? Doe me het plezier
om te draaien. Denk je dat ik het min
der koud heb dan jullie? Wacht maar
wat, als we aan het vechten gaan, zal
het wel warmer worden.
De ander bewoog zich niet en zeide,
altijd met de hand aan het kepi:
Kapitein, ik verzoek u er vrien
delijk om. Sta mij toe, wat ik vraag,
't Is maar om een paar oogenblikken
te doen. Ik verzeker u, dat het u later
niet zal spqten.
Maarwie ben je, en wat wil
je dan uitvoeren?
Ik heet... en hij noemde een naam
die op dat oogenblik in de letterkun
dige wereld zeer bekend was maar
wat ik wil uitvoeren, ja kapitein, dat
zou ik wel graag geheim willen hou
den.
Kom, laat me met rust. Het gaat
niet. De vraag is te dwaas. Het spijt
me, ja waarachtig, het spqt me; maar
zoo ik vannacht een van jullie naar
Parijs laat gaan, is er geen reden om
je er allemaal niet heen te zenden.
- O, maar dien kant wil ik niet uit.
Neen, daarheen wil ik, en hij wees
de Duitsche linie aan. Ik vraag u maar
een paar minuten.
Zijn houding, zijn taal maakte mij
nieuwsgierig. Ik wilde toch wel eens
weten wat hij voor had. En ik gaf hem
het gevraagde verlof, niet zonder op te
merken dat hq zijn leven waagde. Met
één sprong was hij buiten de loopgra
ven. Hij deed vijf pas in de richting
van zijn vijand. In de stilte van den
nacht, en bij het ademloos stilzwijgen
der manschappen hoorden wij de
sneeuw onder zijn voeten kraken en
volgden onze oogen zijn zwarte silhou
ette reusachtig verlengd door den scha
duw. Eindelijk, de afstand was zoo
groot niet, maar hij scheen ons gewel
dig toe bleef hq staan, bracht den
tt
vijand den militairen groet, en hij hief
met volle, diepe stem aan
Minuit Chrétienc'est l'heure
solemnelle
Ou l'Homme Dieu descendit
jusqu' nous.
Uit Adam's heerlijke „Noël".
Dat was zoo onverwacht, dat ging
zoo aangrijpend op zich zelf, ontleen
de aan de omgeving, aan den nacht,
aan de omstandigheden zulk een diep
te, zulk een schoonheid, dat wij allen,
dat de Parqzenaars met hun onver
schilligheid voor alles wat godsdienst
was, tot tranen geroerd aan zijn lippen
hingen. En bij de Duitschers ging het
zeker net zoo. Meer dan een dacht
zeker aan de Heimath, aan de familie
leden, geschaard om de porceleinen
kachel, aan de vroolqke kinderen, jui
chend om den verlichten kerstboom,
want men hoorde zoolang het lied
duurde, geen enkel geluid, noch van
voeten noch van wapenen.
Toen de zanger bedaard, met echt
mannelijke stem, zijn Noël had uitge
zongen, bracht hij nog eens de hand
ten groet aan zijn kepi, en, op zijn hie
len ronddraaiende, ging hij, zonder zich
te haasten, naar de loopgraaf terug.
Welnu, kapitein, zeide hij, heeft
u spijt van het gegeven verlof?
'k Had geen tijd te antwoorden, want
daar ginds boven de Duitsche linie,
verscheen de gestalte van een grooten
huzaar. Evenals de ander gedaan had,
deed hij vijf pas vooruit, bleef toen
staan, salueerde zonder een spier op
zijn gelaat te vertrekken, en begon in
de stilte van dezen kouden winternacht
en te midden van al die gewapende
mannen, die sedert maanden maar één
wensch hadden, elkander te vernieti
gen, uit volle borst een dier mooie
Duitsche kerstliederen te zingen, een
hymne van dankbaarheid en geloof ter
eere van 't Goddelijk Kind, dat op aar
de was gekomen, om de liefde te bren
gen aan de menschen, nu achttien eeu
wen geleden, en naar hetwelk de men
schen sedert zoo slecht hebben geluis
terd.
Ik had terstond bevel gegeven om
hem te laten begaan, om niet op hem
te schieten, zooals m'n manschappen
dan ook verwachtten. Hij zong zijn
lied tot het einde toe, maar bij het re
frein steeg van de Duitsche linie één
groote, steeds herhaalde kreet op
Weihnachten! Weihnachten!
En de onzen beantwoordden als 'n
echo: Noël! Noël!
Gedurende eenige oogenblikken wa
ren de twee vq andelij ke troepen ver
bonden met éénzelfde gedachte.
Daarna ging de huzaar weer naar
de Duitsche linie terug en verdween.
Middernacht, Christenen; dit is
het plechtige uur waarop de God-
mensch tot ons afdaalde.
D. v. N.
Wacht toch niet totdat Uw handen
▼oor goed krom en misvormd
zijn.Wachttoch niet totdatgeals een
stumper door de kamer strompelt.
Rheumatiek wordt veroorzaakt
door ziektestoffen, die zich op de
pijnlijke plaatsen gaan vastzet
ten. Wrijven met Akker's Kloos-
t er balsem voorkomt dat gevaar.
TOT EEN NIEUW LEVEN.
(Eene Kerstvertelling.)
Hij was dien avond in een van zqn
knorrige, wrevelige buien, toen hij het
gewone bezoek zou brengen langs de
kribben der stumperds, voor wie Kerst
mis niet veel vreugde zou brengen.
En de zuster bemerkte het dadelqk
toen de dokter de plaats overkwam,
naar de deur gaande van de groote
ziekenzaal. Strak en koel was zijn ge
laat. Dof, stug, stroef was de uitdruk
king van zijn oogen.
En de lqnen van zijn neus hadden
dat norsche, hetwelk voor haar een tee-
ken was, dat dokter geen lust had in
veel gepraat.
Kort, zakelijk, bondig, snel-afloopend
moesten dan de inlichtingen zijn. En
zuster had altqd tact genoeg om zoo'n
stemming te ontzien.
Hij had den kraag van zijn jas op
geslagen en liep met harde, wat drif
tige passen. Hq dacht aan zijn huis en
aan twee zachte, blauwe oogen, die zoo
teleurgesteld hem hadden aangezien,
toen hij had geschokschouderd bij het
spreken over het mooie Kertboompje
met een Kribbetje erbij, waar de kin
deren zoo naar verlangden. En of hij
nu vanavond wat vroeger thuis kwam.
En bij hen zou blijven. Toe nu.
Toen had hij iets gemompeld van:
„Mooie tijden voor het Vrede op aar
de".
„Hq had wel wat anders te doen".
Zij wist ook niet van al die ellende,
die geleden werd. „FeestvierenKerst
lichtjes En hij had schamper gelach
en, terwijl hij zijn dikke overjas aan
trok. Maar zij had hem verschrikt en
zoo treurig aangezien, dat er tranen
blonken in die mooie, lieve blauwe