DE ECHO VAN «EI ZUIOtN De Witte Kapel. Backin Bakpoeder pijptabak is WAFELEN DrOehker's No. 102. Donderdag 24 Dec. '25. 48e Jrg. TWEEDE BLAD. „Europa wordt nu een groot gezin". Er vormt zich een nieuw Europa, wordt gezegd, 't Klinkt uit vele mon den, in verschillende talen. Als een blijde Kerstboodschap, vreugdevoller dan ooit, wordt het ons toegejub'eld, dat er een groote verandering is ge komen is de geestesgesteldheid der volkeren van het vasteland.' En verder nog dan Europa gaat de boodschap „Een nieuwe aera is aangebroken in de geschiedenis, die den moreelen weder-opbouw der wereld ten doel heeft". Aldus de Engelsche staatsman Balfour. Hoe gretig luisteren wij naar die klanken, want ons hart hunkert naar Vrede, en ons geestesoog ziet een toekomst vol van schoone beloften. Vrede. Vrede is de bede, Thans in ieders mond". Maar zal de eerste Dec. 1925, toen te Londen het Verdrag van Locarno werd 'onderteekend, werkelijk een historische dag van groote beteekenis worden, dan is zoo zei de Duitsche Rijkskanselier Dr. Luther terecht daartoe nog veel, zeer veel noodig. De onderteekening van het Verdrag is een zaak van groot gewicht, maar de w lseenheid van alle volkeren, waarop alleen het heil van de wereld kan worden gebouwd, kan eerst in de toekomst de volle bevestiging er van geven Onze wensc.hen gaan uit naar een vreedzame belangengemeen schap, naar een vreedzame regeling der geschillen. Maar als we dat wen- schen. dienen we ons te herinneren hetgeen de Engelsche oud minister Mac Donald eenige weken geleden te Brussel sprakEr moeten niet alleen pacten, verdragen zijn, taaar ook de wil om ze uit te voeren. Daarvoor is. behalve de verdragen, een geestesgesteldheid noodzakelijk, zonder welke er niets kan worden gedaan. Ontwapening zult ge niet verkrijgen door een phrase of door een paragraaf. Het is een langzame arbeid, die slechts vrucht zal dragen, wanneer niet alleen de lichamen, maar ook de geesten van de volken „ontwapend" zullen zijn". Ieder onzer kan hiertoe medewer ken, door „van goeden wille' te zijn. Weeft een kleed van liefde om Uw lgetrouwen heen; Om allen, die uw werkkring vullen of [omgeven. Dan schept ge u een Geloof, een levens- [doel meteen t Geloof aan 't Goede, en ook de lust [idaarnaar te leven Onze wereld zal steeds een onvol maakte blijven maar als onze idealen en onze beginselen ons een taak zijn, die God ons heeft gegeven om er aan te arbeiden, dan zullen wij mede be stijgen het pad naar die lichtende hoogten, waarvan Dante in zijn Mo- narchia den Heiligen Geest zeggen laat: „Ziet, hoe schoon en lieflijk is het, dat broeders in eendracht samen wonen 1" Dat zijn de hoogten, waarop „'t Vrede zij met UI" tot werkelijk heid geworden is. \,Zeg Mientje, vertel me nog eens hoe mooi de Kerstmis is, toe nou Mieneke!" Het was de vooravond van Kerstmis. De ouders van Pietje waren juist uit het veld teruggekeerd. De moederwas bezig de koeien te melken, terwijl de vader zijn werktuigen in de schuur ging opbergen. In afwachting dat het avondeten zou opgedischt worden ging Pietje in een hoek van den grooten haard zitten, recht tegenover zijn zus Mientje. Hij strekte zijn hand uit naar den laaien- den gloed en zijn bolrond gezichtje was vuurrood gekleurd en zijn haren vlamden goudblond. Mientje breide zeer naarstig aan een blauw-wollen sok. Op het groote blokkenvuur zoemde de ketel en het deksel liet een witten stoom ontsnappen, die een geur van kool door het vertrek verspreidde. „Vooruit nou Mientje, vertel eens noe mooi het is „O zeide Mientje, terwijl zij groote oogen opzette, „daar branden een me nigte kaarsen, zooveel dat men zich in het paradijs zou wanen. En dan zingt men er zoo'n mooie liederen, zoo hemelsch mooiEn verder is er het Kindje Jezus met schitterende kleederen aan, en het ligt op stroo uitgestrekt en Zijne Moeder draagt een blauw kleed, en de H Joseph houdt een groote schaaf in zijne han den, en dan zijn er herders met veel schaapjes, en de ezel en de os, en de H Driekoningen in soldatenkleederen met lange baarden die allerhande din gen voor het Kindeke |ezus meebren gen. En de herders schenken Hem worst en lekkernijen. En herders en Koningen en mijnheer Pastoor en de ezel en de os en de koorknapen en de schaapjes vragen aan het Kindje om Zijnen zegen, en bovendien zijn er nog engelen die fonkelende sterren komen brengen aan het Jezuskindje Verleden jaar was Mientje naar de Nachtmis geweest en misschien was zij er rotsvast van overtuigd dit alles klaar en duidelijk gezien te hebben. Pietje luisterde vol verrukking entoen zijne zus uitverteld was, zei hij „Ik wil ook naar de nachtmis gaan „Je bent nog 4e klein" zei de moe der die juist binnenkwam „Wanneer je groot bent, gelijk Mientje, mag je mee gaan." „Ik wildreinde Piet:e, terwijl hij de wenkbrauwen fronste." „Maar ventje, de kerk is zooveren het sneeuwt buiten. Als je braaf bent en wanneer je zoet slaapt zult ge de nachtmis mogen bijwonen zonder uit je bedje te stappen, in de witte kapel. „Ik wil!" herhaalde Pietje pruilend terwijl hij zijn vuistjes balde en met zijn voetjes op den grond stampte. „Wie zegt daar van ik wil gromde plots een zware basstem. Het was vader. Pietje drong niet verder aan. Hij was een zoet kind dat begreep dat het beter is te gehoor zamen wanneer het niet anders kan. Men ging aan tafel. Pietje at zonder eenigen eetlust, hij sprak geen woord en droomde „Mientje, breng broertje naar bed 1" sprak moeder. Mientje nam Pietje mee naar de kamer met roode plavuizen belegd waarin een hooge, zware lin nenkast stond en zelfs een buffet met marmeren bladaan den muur hing in een lijst een handwerk van een klein meisje, een raam van stijf linnen waarop Mientje met rood en blauw garen de vier en twintig letters van het alphabet had geborduurd, verder een bloempot, een klokketoren en een kat. Aan den voet van het bed der ouders lag een gebloemd kleed, leliën voorstellende die tegelijkertijd op pi oenrozen en koolplanten geleken. Daartegenover stonden de twee ledi- kantjes van broer en zus met helder witte, geplooide gordijnen. Toen het ventje in zijn bedje lagen warmpjes was toegedekt, trok Mientje de gordijnen dicht, aan het oor van Pietje fluisterendGe zult eens zien, Pietje, hoe mooi de nachtmis is in de witte kapel." Pietje gaf echter geen antwoord Hij sliep niet in. Hij wilde trouwens niet slapen en bleef met wijd geopende oogen wak ker liggen. Hij luisterde naar het heen en weer getrippel zijner moeder, naar het zwaar geklos van de klompen zijns vaders, naar de scherpe stem van Mientje die in een ouden almanak de misdaden van Schinderhannes, van de Meerssener Bende, van de Bokkenrij ders luidop zat te lezen. Een oogen- blik scheen het hem toe,x alsof men gebraden kastanjes aan het eten was en een brok schoot hem als 't ware in zijn keel. Een weinig daarna trad zijn moeder de kamer binnen, sloeg eventjes de gordijnen opzij en boog zich over den kleinen heen doch hij sloot de oogen en hield zich rustig Eindelijk hoorde hij dat men het huis verliet en de deur sloot. Daarna werd alles stil. Met een wip sprong Pietje uit zijn bedje. In de duisternis zoekt hij naar zijn kleeren. Het was een heel werk. Hij vond zijn broekje en zijn buisje maar niet zijn gebreid vestjehij kleedde zich zoo goed en zoo kwaad als het ging, trok zijn jasje verkeerd aan en hoewel zijn vingertjes hun best deden was geen enkele knoop in de knoopsgaten. Hij vond slechts een zijner kousen, en geleund tegen den muur schoot hij er verkeerd in zoodat de hiel bultte op zijnen wreef. Zoo doende kon zijn voetje slechts halfin een zijner beukenhouten klompjes dringen terwijl zijn bloot voetje te veel speling had in het andere klompje. Op den tast, hinkend en klotsend, vond hij de deur van de kamer, liep door de keuken, verlicht door het. koude schijnsel van den sneeuwnacht dat door de kale vensters drong. Pietje was slim genoeg om niet naar de voordeur te loopen die op den straatweg uitkwam en die hij op slot wist. Maar hij opende met gemak de deur die van de keuken naar den stal voerde en die slechts met een gewone klink was gesloten Eene koe bewoog zich log op haar stroodek, eene geit stond op, trok aan haar koord en kwam de handen van Pietje likken terwijl zij op klagenden, zachten toon blaatte. Zij scheen hem te willen zeg gen„Blijf bij ons, hier is het lekker warm. Wat gaat ge toch beginnen, kleintje, in zoo'n sneeuw?" Bij het zwakke licht van een stal- Een geweldige angst schroefde hem de keel dicht. Hij begon te schreien en tusschen zijn tranen door riep hij schor: „Mama! Mamal" De sneeuw hield op te vallen. Pietje keek om zich heen. zag den spitsen toren en de vensters van de kerk, vlammend in den donkeren nacht. En het weldadig visioen van straks keerde weder en met dit visioen daal den vrede en kracht en moed in het hart van het arme knaapje. Daar was het, het innig verlangde wonder, het verrukkelijke schouwspel van het paradijs Hij wachtte niet totdat hij den draai van den weg bereikt had, maar hij liep rechtuit in de richting van de kerk. Hij rolde in een sloot, botste tegen een boomstronk en verloor een anderen klomp. Door de velden, hinkend en half kreupel, strompelde het kind voort, de oogen onafgewend op den lichtschijn gevestigd. De kerk werd grooter en grooter, naderde meer en meer. Stemmen be reikten Pietje's ooren: „Kom, langverbeide Messias!" De hand uitgestrekt, de oogen wijd opengesperd door de extase, alleen ondersteund door. de schoonheid van zijnen droom, betrad hij het kerkhof dat het Godshuis omringde. Het groote boogvenster schitterde boven de deur. Daar, dichtbij voltrok zich iets onzeg baars. De stemmen zongen „De Herderkenslagen bij nachte!" Pietje sleepte zich voort met al de energie die overbleef in zijn uitgeput lichaam, naar deze glorie en deze hemelsche gezangen. Plotseling viel hij neder aan den voet van een treuresch met sneeuw overkapthij was neer gestort, de oogen gesloten, plotseling ingeslapen, glimlachend bij den enge lenzang „Een Kindeke is ons geboren!"... Óp hetzelfde oogenbllk begonnen de witte vlokken weer te dwarrelen. Sneeuw bedekte het kleine lichaam met haar donzig kleed dat allengskens dichter zich uitspreidde En zoo woonde Pietje de Nachtmis bij in de Witte Kapel. HEERENBAAI Vanaf 26 cent per ons. venster waarover spinnen haar webben hadden geweven, kon hij, zich op de toppen zijner klompjes verheffende, den bovensten grendel van de staldeur wegschuiven en opeens stond hij buiten in de oneindige, ijzige wilheid. Het huis van de ouders van Pietje lag terzijde van den straatweg op een kilometer afstand van de kerk. Eerst volgde men een pad omzoomd met hooge populieren, daarna sloeg men rechts af en men bevond zich voor den toren. Zonder een oogenblik te aarzelen begaf Pietje zich op weg. Alles was wit van sneeuw het voet pad, de struiken, de boomen, de hei ningen, alles. En d£ vlokken warrelden in de lucht gelijk het lichte dat op stuift van den wanmolen. Pifetje zakte tol over de enkels in de mulle sneeuw. Zijn klompjes wer den met sneeuw bezwaard die korsten vormden onder de zolen, sneeuw poeierde zijn haren en zijn schouders Maar hij voelde niets want aan het einde van zijne reis zag hij te midden van een groot licht het Kindeko Jezus en Zijne Moeder en de Drie Wijzen uit het Oosten en de Engelen met sterren in hunne handen. Hij liep steeds door als onweerstaanbaar aan getrokken door het overheerlijke visioen. Maar zijn tred werd langzamer en langzamerde sneeuw verblindde zijne oogen, zij vulde met haar watten vlokken den ganschen hemel. Het ventje herkende niets, hij wist niet meer waar hij zich bevond. Nu wogen zijn voetjes zwaar als lood; zijn handen, zijn neus, zijn ooren deden hem pijn; de sneeuw drong in zijn hals door en zijn buisje tot zelfs zijn hemd waren doorweekt. Hij struikelde over eenen steen een zijner klompjes ontglipte aan zijn voetje. Hij zocht lang, heel lang. met zijn verkleumde handen, knielend in de sneeuw. Nu zag hij niets meer: het Kindje Jezus, noch Zijne Moeder, noch de Drie Koningen, noch de Engelen die sterren aandroegen. Hij was bang voor de stilte, bang voor de boomen met hun witte sluiers, hier en daar zich verheffend te midden van het onmetelijk sneeuwtapijt en die niet meer op' boomen geleken, maar op spookgestalten. 't Is November, een prachtige herfst dig. Eenige kinderen vermaakten zich voor een klein huisje. Eene in het zwart gekleede dame zal voor het raam, met een somber gelaat naar die spelende kinderen te zien. „Hè wat een zuur gezicht heeft die juffrouw", riepen een paar meisjes. „Br. een echte isegrlm en lachend stoof de kinderschaar uiteen. De eenzame figuur aan het venster had alles verstaan. „Een zuur gezicht! Zie ik er dan wezelijk zóó somber uit?" zei ze en keek in den spiegel, ze verschrok er van. Ja die kinderen hebben gelijk en toch was ik eenmaal mooi. nog niet lang geleden Ze zette zich neer voor het raam en dacht peinzend aan vroegere Kerstdagen, toen was ze ook vroolijk geweest, toen had ze ook ge jubeld en gelachen rondom een he verlichten Kerstboom. O hoe lang scheen haar dien tijd, en toch was het nog geen 6 jaar geleden. Wat sombere, treurige tijd Ze had sindsdien geen levensvreugde meer gekend, ze was oud voor haar tijd, en ze was toch pas 26 jaar! En nu zag ze zich vroolijk en levendig het zonnetje in huis zooals haar be jaarde ouders hunne eenige dochter Méta noemden. Wat heerlijke Kerstdagen had ze toen doorgebracht! En die éénegeluk kige Kerstavond toen ze onder den Kerstboom had gestaan- aan de zijde van een knappen, blonden man. Weer zag ze in haar gedachten helder en duidelijk de ruime .verlichte kamer vol gasten, die haar verloving met den jongen advocaat kwamen vieren. Wat was ze tóen gelukkigHoe lachte de toekomst haar toeZe hoorde weer die mannelijke stem, maar toch teeder van haar Frits zacht fluisteren: „Ben je nu gelukkig lieveling?" Ze .sloot haar oogen en een traan rolde langs hare, koude bleeke wang VoorbijAlles voorbij Een paar maanden was ze verloofd geweest, toen begon het gefluister rond haar, eerst zacht, toen al harder en harder. Of ze wel gemerkt had, zoo werd quasi uit belangstelling gevraagd, hoe veel werk haar verloofde maakte van het mooie logeetje van den notaris Hij had ze ontmoet vroeger in zijn studententijd, dat wist Méta zeker wel En Méta had zich gded gehouden. Ze had lachend geantwoord„Ik ben niet jaloerschl" En toen was deze slag gekomen. Hij werd onverschillig, ze moest hem zijn woord terug geven eneen paar maandjes nadien was hij verloofd met de andere. Vreeselijke dagen 1 Hoe was zij ze doorgekomen Hare ouders waren kort daarna gestorven." en zij was alleen gebleven, alleen, met haar verdriet. Ze was pleegzuster geworden aan een katholiek ziekenhuis, echter extern, ze wilde vrij blijven en op zich zelve wonen. Hier was ze nu al 4 jaar in e vreemde stad. Van haar verloofde had ze niets meer gehoord. Wat werd daarop eens hard gebeld, -let was de bediende van het Zieken huis. Juffrouw v. d. Steeg of U dadelijk mee wilt komen, er is een kind inge bracht, dat uit het venster is gevallen van het Hotel „Het Wapen van Hol and". De dokter heelt naar U ge vraagd. voegde de man er bij. U is zoo kalm. Méta haastte zich om mantel en loed aan te doen en naar het zieken huis te gaan, waar men verlangend naar haar uitzag. Kom dadelijk hier, juffrouw v. d. Steeg", zei de dokter, „een hoogst ernstig geval, een schedelbreuk, ik moet dadelijk eene operatie beginnen en hij wees op een knaapje, dat schijnbaar levenloos op een ledikantje lag. Een heer lag geknield voor het jedje, het hoofd in de handen ver borgen. Toen Méta naderde keek hij op. Hunne blikken ontmoeten elkaar. Zij wèrd-doodelijk bleek en stamel de „Frits", en hij „Méta". O, God, moeten wij elkaar zóó terugzien „Mijn eenig kind, mijn iieve jongen". Méta had zich reeds hersteld. „Dokter, is er nog hoop?" vroeg ze aan den geleerde. Eenige hoop wel", antwoordde deze, wanneer de~operatie gelukt moet het ventje uiterst zorgvuldig verpleegd worden, daarvan hangt voornamelijk de genezing af. Hoort ge het, mijnheer van den Bogaard en Méta aankijkend, uw zoontje kan nog gered worden." ,0 mijn God. kreunde deze, „ik word wel zwaar beproefd. Verleden jaar mijne vrouw dood en nu mis schien mijn kindMéta gij zijt ge wroken „Mijnheer," zei Méta kalm, „alles is niet hopeloos, ga hier vandaan, terwijl de operatie plaats heeft, en ze keerde zich naar den kleinen patiënt. Het vreeselijke werk begon. Niet éénmaal trilde hare hand, die het hoofd van het jongske vasthield, niet eenmaal beefde ze, terwijl de dokter de langdurjge operatie vol bracht. Eindelijk was het afgeloopen. „Wanneer er geen koorts opkomt is het kind gered," zei de chirurg, „er moet gezorgd worden voor uiterst nauwxeurige verpleging." Méta hield zelve de wacht bij het bedje, dagen, weken lang Op de uren dat de vader zijn kind bezocht, was er eene andere ver pleegster bij den kleinen patiënt. Na 5 weken was het jongske geheel genezen. Méta had in al dien tijd Frits niet meer gezien. Zij zat weer in haar eenzaam huisje op haar gewone plaats voor 't raam. Daar zag ze een heer met een jongske aan de hand de stoep opkomen. Eene zenuwachtige rilling beving haar. Ze dwong zich tot kalmte. Het kleine ventje had een bouquet in de hand en trad binnen. Hij kwam haar lachend tegengeioopen. „Juffrouw ik kom U Kerstmis wen- schen, een zalige Kerstmis! Ik ben zoo blij dat ik weer beter ben en ik heb het lieve Kindje Jezus voor U gebeden, omdat U zoo goed voor me zijt geweest. U kunt niet gelooven hoe blij ik ben, dat ik weer beter ben Ik houd zoo veel van U, en zal ik U nu nooit meer zien?" Eene zachte stem achter haar zeide „ja, ik wensch U ook een gelukkig Kerstfeest en herhaal met mijne kleine DOOR C. W. - (Nadruk verboden.) "'9 gedcp0"**' naar Oetker's«Recept, gebakken met Backin vervangt de Gist. 250 gr. boter f 0.70 ot marg. f 0.30 2 eetlepels suiker (50 gram) 0.02J/j 6 eieren0.36 500 gram tarwebloem0.16 1 pakje Dr. Oetker's Backin 0.071/? 1 pakje Dr. Oetker's Vanille* suiker0.05 ll2 liter melk0.0S 1 citroen0.05 een weinig rum0.15 f 1.25 Bereiding: Nadat de boter tot room geroerd is, worden onder aanhoudend roeren suiker, eieren, het met'Backin vermengde meel en melk toegevoegdvervolgens mengt men de geraspte citroenschil, Vanille*suiker en rum door het deeg en beslaat het tot er zich blaasjes vormen. Bak nu in een heetgemaakt wafelijzer de watelen op een matig vuur. Men ïette erop het ijzer voor elk gebruik met een stukje spek in te smeren. Men lette vooral op Backin van Dr. Oetker. en dat op elk pakie als Eenige Importeurs E. Ostermann Co., A'dam, vermeld zijn. Waar niet verkrijgbaar wende men zich direc tot deze Importeurs, die op aanvrage ook ïen gr a ti s*receptcnboekje toezenden. -'ECHTE FRIESCHE

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1925 | | pagina 5