Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
i
li
MIchiel de Ruyter.
mm
FEULLETON
GEEN GEWETEN.
il.e JUllllAlff.
NUMMER 35.
ZATERDAG 1 MEI 1926.
UITGAVE:
WAALWIJKSCHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN.
Telefoon No. 38. Telegr.-AdresECHO.
EERSTE BLAD.
Nederland herdenkt heden den twee
honderd en vijftigsten sterfdag van zijn
meest vermaarden landvoogd Michiel
Adriaanszoon De Ruyter. Op zijn ouden
dag uitgezonden, om de Spanjaarden
toen onze bondgenooteri bij te
staan in den strijd tegen de Franschen,
stierf hij aan de gevolgen eener ver
wonding, verre van zijn vaderland.
Hij was in waarheid Holland's grootste
admiraal en dat in een tijd, die een
lange trits van zeehelden opleverde en
welke de Republiek der Zeven Pro
vinciën een plaats in de wereld deed
innemen, als zij sindsdien niet meer
heeft gekend. Men kan van meening
verschillen over de vraag, of alleen
de zeventiende eeuw verdient onze
gouden eeuw genoemd te worden
men kan ook van gevoelen zijn, dat
die eeuw bij alle glorie vele en
donkere schaduwplekken vertoonde
en dat ons land meer roem te dragen
heeft op de kunstenaars en geleerden
uit die periode, dan op hen, die het
zwaard hanteerden. Maar een onpar
tijdig oordeel gebiedt te erkennen, dat
een man als De Ruyter in de moei
lijkste oogenblikken en onder de nete
ligste omstandigheden, diensten heeft
bewezen aan zijn vaderland, welke
hem voor immer aanspraak geven op
de iiulde en dankbaarheid van het
nageslacht Als zoovele anderen moet
men hem beschouwen in het raam
van zijn tijd. En die tijd was er een
van geweld en noodzakelijk verweer,
welke mannen noodig had, om de pas
verkregen onafhankelijkheid te beschut
ten en te verzekeren. Dit houde meri
wel in 't oog.
Het valt niet tegen te spreken, dat
in onze geschiedenisboeken, over 't
geheel genomen, te zeer de nadruk is
gelegd óp en te groote aandacht wordt
gewijd aan het krijgsbedrijf, dat dan
bovendien nog te veel verheerlijkt
wordt. In 't bizonder is zulks ook van
toepassing op onze gouden eeuw. En
het verdient alleszins aanbeveling, dat
daartegen wordt ingegaan, opdat de
glorie en voorname beteekenis van de
werken des vredes beter tot hun recht
komen. Maar tevens zij erkend, dat
mannen als De Ruyter die hun leven
waagden en gaven voor het vaderland,
onmisbaar waren in hun tijd en dat,
zonder hem, het voortbestaan der Re
publiek ernstig gevaar zou hebben ge-
ioopen.
Zij dienden buitendien de bescha
ving door hun strijd tegen zeeroovers,
slavenhandelaars en belagers der
Christenheid. Menige Christen slaaf
werd door hen bevrijd, en wat in de
levensgeschiedenis van den grooten
admiraal zoo plastisch door Brandt
beschreven wel het meest opvalt
en het meest treft is, dat hij in den
grond zijns harten een vredelievend
man was, eenvoudig en godvruchtig,
wars van het oorlogsgeweld, en het
krijgsbedrijf slechts beschouwend als
een droeve noodwendigheid, waartoe
de plicht en het belang des lands hem
riepen.
De omstandigheden brachten hem
ertoe van koopvaardij-kapitein krijgs
man te worden. Maar het militairisme
van onzen tijd was hem vreemd. En
merkwaardig is zeker wel en karak
teristiek voor zijn afkeer van het bloedg
métier, dat hij nog pas midden
veertiger bij het begin van den
eersten Engelschen oorlog slechts met
moeite te bewegen was een commando
op de vloot te aanvaarden. Het was
gelukkig voor ons land, dat hij niet,
naar zijn aanvankelijk voornemen, aan
den wal bleef, want op zee bedreigden
ons toen de grootste gevaren en op
zee zou hij in werkelijkheid het schild
en de redder des vaderlands worden
Nimmer was dit meer het geval, dan
in de benauwing der beruchte jaren,
toen het kleine Holland aan vier
vijanden tegelijk het hoofd had te
bieden, toen alles verloren scheen en
de Fransche en Engelsche zeemacht
zich gereed maakte om door een lan
ding op onze kust de Republiek den
genadeslag toe te brengen. Ware toen
de vloot er niet geweest en van die
vloot De Ruyter niet de even bekwame
en beleidvolle als onversaagde aan
voerder de ellende zou niet te over
zien zijn geweest.
De gedenkwaardige zeeslag van Kijk
duin in Augustus 1673, zóó dicht bij
de kust geleverd, dat hij van 't strand
door duizenden in angst en beven
werd gevolgd, bracht, na andere over
winningen, de definitieve bevrijding
van het dreigend gevaar. En te respec
tabeier was in die dagen het gedrag
van De Ruyter en zijn toewijding in
den dienst des lands, wijl de politieke
ommekeer in Den Haag geenszins
strookte met zijne opvattingen en te
midden der oplaaiende volkswoede,
smaad en verdachtmaking ook hem
niet gespaard waren gebleven. Maar
„Bestevaer", zooals zijn eeretitel op de
vloot luidde, was vóór alles een op
recht vaderlander en een man van
nauwgezette plichtsbetrachting.
Tot aan het einde zijns levens gaf
hij daarvan de voorbeeldige bewijzen
niet het minst bij zijn laatsten tocht,
toen men hem uitzond met een veel
te gering aantal schepen, wat hem
evenwel geen oogenblik deed aarzelen
te voldoen aan hetgeen van hem werd
verlangd „De Heeren hebben mij niet
te verzoeken, maar te gebieden", sprak
hij. „En al werd mij bevolen op één
enkel schip 's Lands vlag te voeren,
ik zou daarmee 't zee gaan. Waar de
Heeren Staten hun vlag betrouwen, zal
ik mijn leven wagen".
Zulke woorden openbaren ons het
karakter en de fiere offervaardigheid
van den man, dien wij heden herdenken
op den verjaardag van zijn sterven.
Een man, die vooral hoog stond door
zijn zedelijken moed. door zijn on
kreukbare trouw en die door zijne
buitengewone bekwaamheden een be
langrijk aandeel had aan de geschie
denis van ons vaderland in een harer
meest bewogen perioden. C.
BINNENLAND.
De Voorzitter der Eerste Kamer
heeft* medegedeeld dat het in zijne
bedoeling ligt dat het wetsvoorstel:
Bestrijding van de zedelijke en maat
schappelijke gevaren van de bioscoop
te doen behandelen in de vergadering
van Dinsdag 11 Mei.
In de Nieuwe Kerk te Amsterdam
heeft Donderdag in tegenwoordigheid
van H. M. de Koningin en Z K. H.
Prins Hendrik de plechtige herdenking
plaats gehad van den sterfdag van
Luit. Admiraal Generaal van Hollandt
en Westvrieslandt, Michiel Adriaans
zoon de Ruyter. De bijeenkomst werd
geopend met het spelen van het „Wil
helmus" op het orgel.
Nadat vervolgens mej. Mia Peltenburg
een aria uit „Der Messias" van Handel
had gezongen, sprak Prof. Dr. P. J.
Blok de herdenkingsrede uit.
„Uit de diepten van dit schoon
kerkgebouw, dat een nationale be
teekenis heeft verkregen, stijgt heden
zeide de hoogleeraar de kloeke
stem van den grooten zeeman op tot
ons, Nederlanders der 20ste eeuw;
de stem van Hollands grootsten Admi
raal, wiens gebeente ginds rust on
der het meesterwerk van Rombout
Verhulst. Wij willen heden op den
gedenkdag van zijn dood te Syracuse,
luisteren naar die stem, die zoo dik-
wijls machtig heeft weerklonken op
de golven van Noord-, Oost- en Mid-
dellandsche Zee, van den Atlantischen
Oceaan, van de kusten van Barbarve
en Guinea tot de Antillen en Nieuw
Nederland, aan den mond van de
Theems, en de Sont en in het Kanaal,
in de Raadszalen van de Staten van
Holland en Zeeland, der admiraliteits
colleges van Middelburg en Vlissingen
en van Amsterdam zelf.
Die stem spreekt ons in zwaren
Zeeuwschen tongval van eenvoud,
nederigheid en vroomheid, van vader
landsliefde en plichtsbetrachting, van
adeldom des harten, die meer is dan
hooge afkomst, dan titels, waardig
heden, dan roem en eer. Want De
Ruyter was niet alleen een onvergelijke
lijk zeeheld, een onversaagd, beleidvol
geniaal krijgsman, doch ook een groot
en goed, een edel mensch, waardig
om gesteld te worden onder de besten
en edelsten van ons geslacht, al was
hij de zoon van een eenvoudigen
Vlissingschen zeeman en bierdrager
en van een nederige zeemansvrouw
uit diezelfde roemrijke haven, die de
bakermat was van zoovele onzer helden
der zee,
Uitvoerig memoreert spr. deze
deugden van den grooten zeeheld en
gaat dan het verdere leven van den
grooten zeeheld na.
Spr. beschrijft vervolgens den laat-
sten zeeslag en het levenseinde van
den Admiraal.
Wij Nederlanders van onzen tijd,
zoo gaat spr. verder, willen heden
zijn grafstede met eerbied en dank
baarheid naderen, gedachtig aan wat
hij eenmaal was, gedachtig niet alleen
aan den grooten Vlootvoogd, den
braven vaderlander, maar ook en niet
het minst aan den edelen mensch die
daar de eeuwige rust geniet.
Na eeuwen moge De Ruyter nog uit
dit zijn praalgraf spreken tot ons volk,
gelijk zijn tijdgenoot van hem ge
tuigt
„Den Helt, der Staten rechterhant,
Den redder van 't vervallen
Vaterlant,
Het roer der Vloot, dan arm daar
Godt door strê.
Door hem herleeft de vrijheid en
de vrêe V'
Hierna had de kranslegging plaats.
Deze geschiedde door H. M. de Ko
ningin, de Koninklijke Nederlandsche
Vereeniging „Onze Vloot", het corps
zee-officieren, het corps adelborsten,
het Nederlandsche Zeewezen, de stich
ting Fonds van De Ruytermedaille,
het gemeentebestuer van Vlissingen, de
De Ruyterschool te Vlissingen, het
Bestuur van de Kweekschool voor de
Zeevaart, de Koninklijke Nederlandsche
Vereeniging „Ons Leger", de vereeni-
ging „Volksweerbaarheid", het Alge
meen Nederlandsch Verbond, Groep-
Nederland, het Gezelschap van te
Leiden studeerende Zeeuwen „Non
Sordent in Undis" en het bestuur van
de Vereeniging van Nederlandsche
Gezagvoerders en Stuurlieden ter
koopvaardij.
De plechtigheid werd besloten met:
e Echo van het Zuiden,
Waalwljksclit en Laigslraalsrkt Courant,
Dit blad verschijnt
WOENSDAG EN ZATERDAG.
Abonnementprys per 3 maanden 1.25.
Franco per post door het geheele rjjk 1.40.
Brieven, Ingezonden stukken, gelden, enz.
franco te zenden aan den Uitgever.
Prijs der Advertentiën
20 cent per regelminimum 1.50.
Reclames 40 cent per regel.
Bij contract flink rabat.
Advertentiën moeten Woensdag en Vrijdag
des morgens om uiterlijk 9 uur in ons bezit
zijn.
DIT NUMMER BESTAAT UIT
TWEE BLADEN.
van „DE ECHO VAN HET ZEIDEN".
ROMAN VAN
REIN HO LD ORTMANN.
12).
Dat hfj zich onder zulke omstandigheden
in zfln eigen huig menigmaal onbehaaglijk
gevoelde, valt licht te begrijpen en slechts
daardoor was het waarschijnlijk te verkla
ren. dat h\j er met 'n geheel ongewonen ijver
op bedacht was, zoo vaak als maar eenigs-
zins mogelijk was, den een of anderen ken
nis als gast aan zijn tafel te inviteeren. Dan
slechts, wanneer behalve zijn dochter en
haar gezelschapsdame nog een vreemdeling
aan tafel zat, kreeg hij zijn vroegere onbe
vangenheid volkomen terug en slechts dan
kon hij zoo beminnelijk en opgewekt keuve
len, zooals dat vroeger l»ij deze intieme fa
miliemaaltijden steeds zijn gewoonte was ge
weest.
Stellig zou liy zich onder andere omstan
digheden tegen de eenigszins indringerige
toenaderingspogingen van doctor Siegmund
Artois minder welwillend en tegemoetkomend
getoond hebbenwant zoo iets als een ge
voel van wantrouwen jegens den jeugdmak-
ker van zijn verloofde kon hij van tijd tot
lijd niet van zich afzetten. Nu echter kwam
deze jonge man als vry geregeld bezoeker
goed van pas. temeer, daar hij zich steeds
vol eerbiedige hoogachting yoor den beroem
den geleerde toonde en daar hij even inne
mend wist te vertellen als te luisteren.
Dat Artois niet alleen wat zijn weten
schap betreft een flinke dosis kennis bezat,
maar dat hij ook in 't algemeen voor een zeer
goed onderlegd en beschaafd man kon door
gaan, had de professor reeds na zyn eerste
bezoek kunnen constateeren. Niet zonder
een zekere bewondering luisterde hij menig
maal, wanneer de jonge doctor met de ge
makkelijkheid van een redenaar en met hei
lig vuur zijn inzichten omtrent de een of
andere groote strijdvraag ontwikkelde, die
de wereld in beroering bracht. Hij toonde
zich daarbij steeds als een man met een hel
der hoofd en een warm hart, die met zijn
sympathieën steeds aan de zjjde der zwak
ken en onderdrukten stond, onmiskenbaar
door den innigsten wenscli bezield, voor zijn
deel naar krachten mede te werken aan ie
der goed en menschlievend werk.
Dat verschillende woorden, die hij in dit
verband gewoon was te gebruiken, menig
maal niet geheel vrfl waren van een soort
theatraliteit, viel den professor des te min
der op, daar hij zelf soortgelijke hulpmid
delen bij passende gelegenheden niet ver
smaadde.
Ingeborgs schoone oogeu echter hingen dan
dikwijls met een bijna eerbiedige opmerk
zaamheid aan de lippen van den spreker en
doctor Artois zou een veel minder scherp
ziend menscheukenner moeten zijn geweest,
als hem de uitwerking was ontgaan, die zjjn
woorden in zulke oogenblikken op het jonge
meisje teweegbrachten.
Dat deze indruk ook een blijvende was,
daarvoor ontbraken hem tot op heden even
wel alle bewijzenwant Ingbeorg had bij
geen enkele gelegenheid haar meisjesachtige
schroomvallige terughoudendheid laten va
ren, die zij bij den persoonlijken omgang met
den nieuwen gunsteling van haar vader in
acht had genomen.
Tot een gesprek onder vier oogen had zij
den doctor nooit gelegenheid gegeven en
daar de mogelijkheid daartoe dikwijls zeer
nabij geweest was. mocht Artois er niet aan
twijfelen, dat zij dit niet voorbedachten rade
steeds vermeden had. Desondanks werd hij
niet moe, haar op een zeer kiesche en rid
derlijke wijze het hof te maken en haar,
voorzoover zich zulks onopvallend liet doen,
al die kleine opmerkzaamheden te bewijzen,
die men van oudsher reeds aanwendt, om
de gunst van een jonge dame te winnen.
De professor scheen daarvan of in 't ge
heel niets te zien, of aan de pogingen van
den doctor geen liepaalde bedoeling toe te
kennen, daar hij er nooit notitie van nam.
De gedachte, dat de onbemiddelde en nog in
den eersten aanvang van zijn loopbaan staan
de jonge man met ernstige huwelijksplannen
w
zou kunnen rondloopen, daaraan scheen hij
zelfs geen oogenblik te denken, zoodat het
gesprek zich dan ook nooit op dat gebied had
bewogen.
Op zekeren dag het liep tegen het mid
daguur van een Zondag, waarop doctor Ar
tois weer aan het diner werd verwacht
trad Ingeborg tegen haar gewoonte de werk
kamer van haar vader binnen. De profes
sor was zichtbaar niet aangenaam verrast,
want haar zeer ernstig gezichtje kondigde
hem weinig vriendelijks aanmaar hij deed
toch moeite haar een opgewekt gelaat te
toonon en heette haar met eenige schertsen
de woorden welkom.
„Ik heb u iets mee te deelen, beste va
der," begon Ingeborg rustig, „en ik verzoek
u niet boos op mij te zijn. dat u er nu eerst
kennis van krijgt. Ik heb een betrekking aan
genomen."
Wallroth hief het hoofd op en keek haar
met groote verbaasde oogen aan. „Een be
trekking? Wat moet dat beteekenen?"
„Ik heb u immers gezegd, dat het mijn be
doeling was naar de een of andere bezigheid
uit te zien. Sinds dien bewusten dag heb ik
op alle advertentiën geschreven, die mij maar
geschikt leken. In de meeste gevallen was het
tevergeefscheenige dagen geleden echter
trof ik eindelijk de juLste. Een oude dame,
die een gezelschapsdame zoekt, heeft mij
naar aanleiding van mijn brief en mijn daar
op gevolgd persoonlijk bezoek, geëngageerd."
In het gelaat van den professor trok het
verraderlijk. De opwinding, waarin hij ge
raakt was door de met volkomen onverschil
ligheid uitgebrachte mededeeling zijner doch
ter, spiegelde zich maar al te duidelijk op
zyn gezicht af.
„Ben je lieelemaal dwaas? Je hebt je als
dienstbode verhuurd, zonder mij zelfs eerst
te vragen? En je hebt het voor mogelijk ge
houden, dat ik daartoe ooit mijn toestem
ming zou kunnen geven?"
**ïk hoop het van ganscher harte, beste
'vïulér*!" klonk het onmiddellijk zonder aar
zelen of bevangenheid terug. „Ik ben niet
bang dat mevrouw van Ravensburg mij als
dienstbode zal beschouwen; want zij is een
fijnbesehaafde en zeer beminnelijke dame."
„En al was zy een koningin, dan zou ik je
niet toestaan naar haar toe te gaan! Geef
mij haar adre9, opdat ik de zaak onmiddel
lijk kan herstellen."
„Dat zult u niet doen, vaderIk ben oud
genoeg om over mij zelf te beslissen."
„Is het dan werkelijk al zoover gekomen,
dat wij zoo met elkander praten? Nu, je zult
me moeten toestaan,be9te kind, met be
trekking tot je zelfbeschikkingsrecht er een
andere meening op na te houden en nog Jieb
ik gelukkigerwijze ook de macht je voor het
begaan van openlijke dwaasheden te behoe
den. Aangezien je minderjarig bent, is vol
gens de wet elke overeenkomst ongeldig, die
jij zonder mijn toestemming hebt afgesloten
en je kunt je zeker wel voorstellen, dat ik
geen oogenblik zal aarzelen van mijn vader
lijke rechten gehruik te maken."
In de oogen van het jonge meisje glin
sterden groote tranen. „Wat moet ik dan
doen, wanneer u het mij door zulk een ver
bod onmogelijk maakt op eigen beenen te
slaan? Dat ik in dit huis niet kan blijven,
zoodra Edith van Manstein als uw vrouw
haar intrede hier heeft gedaan, heb ik u
reeds eenige weken geleden verklaard."
„Ik echter heb in.de hoop geleefd, dat je
vanzelf tot de overtuiging zoudt komen, hoe
liefdeloos en kinderachtig die verklaring des
tijds is geweest. Als ik my daarin echter
toch vergist mocht hebben, wanneer ik moet
constateeren, dat je in je onbegrijpelijke kop
pigheid voortgaat een edel en grootmoedig
wezen, dat je met open armen tegemoetge
komen is, door je vijandige houding ten
diepste te beleedigen, dan
Hij had bijna opzettelijk in steeds stfl-
1 genden toorn gesproken, omdat hij de onbe
haaglijke toestand zoo misschien op de snel-
ste wijze dacht te beëindigen; nu echter, na
de met verheffing van stem uitgesproken on
derstelling, hield hij plotseling op, zichtbaar
in verlegenheid gebracht door Ingeborgs aan
doenlijk zwijgen en door den weemoedig ver
wij tl ngs vollen blik, dien hij meer voelde dan
zag-
.,Nu vader?" vroeg zij zachtjes. „Waarom
spreekt u niet uit? Waarom wilt u rnjj be
straffen? Omdat ik niet in staat ben te hui
chelen en te liegen?"
„Wat is dat nu weer voor een gezegde!"
bulderde de professor zonder haar evenwel
aan te zien. „Niemand verlangt van je, dat
je zult huichelen. Maar deze plotseling ont
waakte antipathie tegen Edith, die eigenlijk
niets anders is dan dwaze, bekrompen ijver
zucht. uioet je bestreden en onderdrukken.
Want hoe zeer het my ook spjjt het te
moeten zeggen het Is een slechte karak
tertrek, myn kind."
Zy stond op, doodsbleek en met zulk een
ontzet gezicht, alsof haar een slag was toe
gediend.
„Ik kan u daarop niet antwoorden, vader,
zonder de eerbied te schenden, die ik u als
kind verschuldigd ben. U zult mtf nu wel
toestaan, dat ik vertrek."
Htj mankte slechts een beweging met de
hand en zy ging werkeiyk langzaam naar de
deur. Op den drempel vroeg zy nog eens,
zichtbaar al haar krachten verzamelend: „En
u verbiedt my dus de betrekking by mevrouw
van Ravensburg aan te nemen? Ik mag niet
hopen toch nog uwe toestemming daartoe te
verkrygen?"
..Nooit! Zou ik terwille van jouw dwaze
luim Edith en my het voorwerp van kwaad
aardige praatjes laten worden?"
Nog voor hy de laatste woorden had uit
gesproken, was de deur reeds dichtgevallen.
Met zonderling starende, tranenlooze oogen
en met saamgeperste lippen was Ingeborg
heengegaan en indien de professor de laat
ste minuten het niet zoo halsstarrig verme
den had haar aan te zien, dan zou hy op
haar gezichtje ïniaschien een uitdrukking
hebben waargenomen, die hem zyn humeur
nog hartgrondiger zou hebben bedorven dan
i nu haar woorden reeds bewerkstelligd had-
j den.
Een half uur later liet doctor Artois
I als steeds punctueel op tyd zich aandie-
nen. De professor ontving hem thans met
eenige ongerustheid, daar hy vreesde, dat
Ingeborg aan tafel door haar uiteriyk of
j door haar gedrag iets van de juist afge-
'i speelde scène zou verraden en een oogenblik
dacht hy er érnstig over na, of men den
jongen man niet onder een of ander voor
wendsel weer kon laten vertrekken.
(Wordt rorvolgd).