1924, kreeg ik mijn ontslag. Hier heb ik wel niet veel van laten blijken, maar stond er toch erg van te zien. Nu heeft onzen EdelAchtb. beer Burge meester ine wel eerelid gemaakt, het geen ik heel prachtig vond, maar toch loop,ik er nu zoo maar bij, daar ik bij na mijn heele leven bij de brandweer ben geweest. Ik heb ook altijd niet inijn brandmeesters en personeel goed op kunnen schieten en gewerkt als er gewerkt moest worden en hiermede heb ik gezegd. Nogmaals mijnen dank voor het scboone eereteeken van U ontvangen. (Applaus) Zoo werden vervolgens allen mei een toepasselijk en opwekkend wooro van Burgemeester Moonen gedeco reerd. Toen de plechtigheid ten einde was. sprak de Burgemeester de hoop uit. dat een en ander zou bijdragen tui groei en bloei van het korps. De saamhoorigheid is bij de brand weer onontbeerlijk. Voor de bereiking van Uw doel aldus spr kun» ge niet s'eunen op eenige verorde ning of reglement, maar wel op vriend schap en wederzijdsche waardeering Ik hoop dat dit feit, dit jubilé. den onderlingen band zal versteiken ei moge leiden tot verh >oging der veilig held onzer gemeente, waarvoor gij reeds zoovele jaren Uw tijd en krach ten vrijwillig beschikbaar hebt gestelJ (Applaus;. De heer Gerrit van Huiten dankt» Burgemeester Moonen en hoopt bij eventueele uitbreiding en verbetering der Brandweer op den steun van hei Gem Bestuur te mogen rrkenen. De heer Hazelhorst, Commandant der Tilourgsche Brandweer, bracht hierna zijne gelukwenschen. Het moet voor de jubileerende vereeniging ongetwijfeld een groot genoegen zijn zegt spreen aantal ondersch idingen te hebben ontvangen voor de velr prestaties. Het is een zeer v -rblijdeno verschijnsel dat de gemeente Waalwijk de eerste stoot heeft gegeven in d richting waarin het Brandweerwezen geleid moet worden. Wij ondervinder, bij onzen arbeid o zoo weinig waar deering en daarom juist is het zo»» buitengewoon verblijdend dat h»t ge meentebestuur van Waalwijk zulk een waardeering en sympathie heeft voor de Brandweer en hiermede een voor beeld geeft aan tal van andere ge meenten Want het is toch zeer zeker niet aangenaam altijd van Jan Publiek critiek te moeten afwachten. Ik felici teer U met Uw onderscheidingen, maar toch In het bijzonder met een Opperbevelhebber als Burgemeester Moonen De Waalwijksche Brand weer is ook buiten Uwe gemeent» bekend als een degelijk korps. Tot slot spoort spr aan alles te doen om de Brandweer hoog te hou den (Applaus) Na dit otficieele gedeelte bleef men nog geruimen tijd gezellig bijeen. EEN KERSTVERTELLING. (Slot.) Mijnheer Swart stapte het eerste het beste koffiehuis binnen. Hij stoort er een groepje zwetsende gymnasten, die potspelen, ieder onder een groot glas Beiersch. Mijnheer Swart heeft een hekel aan Beiersch. Hij vindt dat het een uitwerking op de hersenen heeft, tegenovergesteld aan die der beoefe ning van wiskunde, en misschien vin den de gymnasten dat ook wel, of schoon in omgekeerden zin, en ver heelden zij zich dat de Algebra iemand suf maakt. Als men, den docent daar in de deur plotseling rechtsomkeert zag maken, zou men geneigd zijn 0111 het óók te' ineenen. Nu staat hij opnieuw in den mist. Er blijft hem niets anders over, dan maar weer naar huis te gaan. Och, wat zal hij liet daar vervelend vinden! Het hoek? Alle lust ontbreekt hem voor het oogenblik öm er weer mee te beginnen. Was Sophie er maar! Hij hoeft er haar nog over geschreven, of er geen mogelijkheid op was, dat zij met de feestdagen overkwam. Het ant woord is geweest, dat er niet aan te denken viel. Om de meisjes zou 't nog gegaan zijn, want die zouden uit lo- geeren gaan hij de grootouders, maai de reiskosten... Zij had het hem voor gerekend. heen en terug. Was het nog de helft minder, doch nu moest men het zich. maar uit het hoofd zetten. Tante liad gezegd: Sophie heeftrge- lijk. Maar tante had goed praten. Het was haar dochter niet. „Nu, stuur jij haar dan het geld maar, als jij het er voor over hebt," had hij toen terugge kregen. Dat was er weer juist een voor Lenemie geweest. Zij wist immers even goed als hij zelf, dat hij er alles voor overhad, maar ongelukkig luid hij niets over. De mist werd altoos dikker en vun- ziger, dacht hem. Net weer 0111 naast een brug in het water te loopen. Als hij de brug eens misliep, die hij over moest... „Foei, foei, Swart, hoe kom je op de afschuwelijke gedachte?" Help! Help- Mijn God, wat is er te doen? Vlak vóór hem! Hij dacht dat het een bode van het telegraafbureau was... Zoo zag hij hem, en zoo was de man weg... In de gracht geraakt? Hoor! Daar beneden in de donkere diepte iemand die in het water plast. Maar geen kreet om hulp meer, geen antwoord op liet verschrikte roepen en vragen van de menschen. Hemel, die man verdrinkt. Plof! Mijnheer Swart is hem nagesprongen. Vijf en zestig jaar, maar als hij het niet verleerd is, dan kan hij nog goed zwemmen. „Uli wat is dat water koud! Laat los, ke rel. Goed zoo, 1111 heb ik je! Hier mannen, hier de ladder!" Bravo, de vent is gered! Mijnheer Swart staat op den kant te bibberen. Ze willen hem met alle ge weld mee hebben naar de apotheek, waar de halfflauwe drenkeling al bin nen is gebracht. Maar daar is buur man Kiliaan, en die heeft hem met een onder den arm. „Kom, mijnheer, gauw naar huis; daar zal je 't wel zoo goed hebben." En toen op een drafje, zoo goed en zoo kwaad als liet ging, de brug over en aan. den anderen kant de stoep op. Een ruk aan de sclfel, die juffrouw Lenemie zelve naar voren deed stuiven, want ze meende dat hetr weer een beldeurtje was van die mi serabele jongens uit de teekenschool, maar heeremijn tijd, daar stond haar eigen broer, van het hoofd tot de voe ten druipnat, 'en de stoep en de gang, die pas gedaan was, een en al, modder. Doch ditt wil ik nu tot eeuwige eer van Lenemie, eigenlijk Leon ie, gezegd heb- ben, zij vergat in een wip stoep en gang en als Kiliaan niet zoo verstandig ge weest was, om den dapperen maar nu tamelijk bed rem melden waterheld, on middellijk voort te duwen naar de keuken, waar hij door de geopende deur een heerlijk vuur had zien bran den, dan zou zij, de heeren misschien wel in de knappe voorkamer gelaten hebben, tot nimmermeer te herstellen schade van het, met zoo'n bloedige zorg sedert onheugelijke jaren netjes ge houden, tapijt. „Jans, jij het .andere been!" En Ki- liaan en de meid, die mijnheer Swart al op een stoel hebben en ieder aan een weerspannige laars trekken* „Wat gaat hij nu doen? Ik geloof warempel, dat hij van zijn stokje raakt. Maar juffrouw Lenemie staat al met i een glas brandewijn in (le hand, en dat doet den klappertandenden broer goed. Om' kort te gaan, iedereen helpt mee, om te maken, dat mijnheer Swart zoo gauw mogelijk, van buiten en van binnen opgeknapt en dóórlekker-warm bij de kachel zit in de voorkamer, want o wonder! die was al aan geweest, en het theegoed had klaar gestaan, om er na den eten te zitten. Was er dan vi site te wachten, en wat voor een visite moest dat dan wel zijn, dat zuster Le nemie er de onschendbare betere ka mer voor in gebruik had gesteld? Mijn heer Swart zou er onder andere om standigheden zeker aanstonds met de uiterste verbazing naar gevraagd heb ben, doch nu was hij in een stemming, om zicli over weinig te verwonderen en om naai- niet veel te vragen. Zijn gemoed was er vol van, ja wat was 't? Was het enkel de schrik, die hem in de niet meer zooals vroeger, veerkrachti ge. leden zat? Of was hij ontroerd bij de gedachte, dat hij een mensch het leven had mogen redden? Vanmorgen had hij wel bij zijn eigen gezegd, dat het leven, goed bekeken, tocli niet veel geeft, maar, daar strakjes, na het eten (hij had er haast niets door kunnen krijgen, en het maal was dan ook zoo mooi koud geworden ónder de bedrij ven), nu toen hij in de gemakkei ij ken stoel binnen een dutje had genomen, was hij gewekt door een jongen en een meisje van'den man dien hij er uitge haald had, en moeder (die zelve niet bij vader vandaan kon, hoewel er geluk kig geen gevaar bestond), moeder liet vragen, hoe of het met mijnheer was, en daarop waren de kinderen begon nen te schreien, maar de jongen had er zich over geschaamd en er toch zóóveel uit weten te krijgen, als dat God het mijnheer vergelden zou, want dat ze met z'n achten waren, en hij was de oudste. Kijk, dat was nu pleizierig, na melijk dat die acht hun oppassenden vader nog wat mochten houden, en, hoor, daar heb je het weer, evenals vanmorgen, maar nu boven, en door den afstand zachter (Kiliaan zal wel aan het studeeren zijn): „Halleluja, vrede op aarde, in menschen een welbe hagen." Mijnheer Swart voelde iets als een stil verwijt. Gij liegt, had hij geroepen. Wie had gelogen? Was er werkelijk niets om den menscli te verzoenen met het moeitevolle leven? Zijn er geen dingen, die ons dankbaar moeten stem men, zóó dankbaar, dat een Halleluja j ons uit 't hart wil? Een wiskunstenaar laat zich zoo spoedig niet overtuigen. Zijn oog ontmoette zuster Lenemie. Daar zat ze weer als altijd. Een uur lang mocht zij, onder de macht eener buitengewone gebeurtenis, zich zelve ongelijk zijn geweest; nu alles voorbij l was (nat. en vuil behoorlijk opgenomen en haar broers goed ergens te drogen gehangen, ten overvloede een potje ka millen met lindenbloesem voor hem te trekken/ gezet, om er den nacht mee in te gaan), nu was zij ook weer geheel de oude Lenemie, met mofjes tegen de winterhanden, de neus op de eeuwige maaskous, en nu en dan een uitval, zooals op de petroleum, waar ze tegen woordig zoo mee knoeien, of op den melkboer die weer zoo lang uitbleef, of dat, als het Zondag nog eens zoo tocht te in de kerk, zij er vooreerst niet meer naar toeging. Ditmaal had zij het op de pendule: „gaat die niet weer erg langzaam? Vroeger was het een best werk. maar nadat jij er aan geweest bent." Geh, de vrede hier op aarde is dan toch altoos nog maar betrekkelijk, dacht mijnheer Swart. „Zeker, het doet mij genoegen voor dien armen drom mel van een telegrammenbode, dat hij niet verdronken is, maar als de kerel nu geen erg pleizierig tehuis heeft, wat dAn?... Hij was toch niet heel dank baar, die mijnheer Swart. De kamillen begonnen zoo'n zoeten wasem door de kamer te geven, het theewater zong zoo gezellig en, wat hem geheel had moeten vermurwen, het sigarenkistje stond op tafel; hij mocht voor dezen keer vrij rooken in de voorkamer, als hij maar oppassen wou met de ascli. Doch hij had nog liever zijn oude meer schuimer gehad. Er werd gebeld. „Daar zal Kiliaan nog zijn, voordat Ifij naar de muziek school gaat." Er is vanavond geen school, met de Kerstmis." Toch was het Kiliaan, en hij had het erg druk met een klein koffertje, en met iemands parapluie neer te doen, want het was 'n beetje gaan sneeuwen, en grut, daar liet zij haar mof vallen op de mat, erf toen zij zich bukten om haar op te ra pen, kwamen de gezichten haast rake lings bij elkaar, eii nu begrijp ik waar om zij zulke kleuren hadden bij liet binnenkomen: van dat bukken name lijk. Doch Vie denkt gij nu wel, dat de andere was, die,binnenkwam? Mijnheer Swart sprong van zijn stoel en boven op de ijzeren stoof stond hij nog in zijn vilten pantoffels, daar hangt Sophie al aan zijn hals en kust hem dat het zoo klapt, en dan keert zij zich om en pakt tante. „Hou kind," wil tante nog zeggen, „denk om mijn muts, ik moet. het er morgen ook nog mee doen." Maar ja wel, wAt muts? Tante wordt zonder ge nade gemokkeld. ...lij oud»», beate-, goeie engel, om mij uit je eigen zak het reisgeld te "Sturen, zonder dat vader er iets van wistMe vrouw zei: dadelijk gaan, juf! en daar heb je mij nu." „Maar hoe weet je, dat ik...? Ki liaan heeft toch niet geklapt." Kiliaan zet een echt armezondaars gezicht. Als tante eens alles gehoord had wat hij onderweg aan Sophie heeft verteld, dan zou zij hem nooit hebben opgedragen om nichtje van het spoor te halenEn hij heeft warampel nog vergeten om er haar op voor te berei den, dat de lieve papa in het water ge legen heeft! „Maar waar heb jullie toch over loopen praten?" „Och, stil tante, laat mij vader nog eens omhelzen. Hij had kunnen ver drinken. de goede ziel. Eu voelt U nu heuscli geen kou meer? Als het hem maar niet slecht bekomt, de beste, al lerbeste papa!"... En haar lief ge zichtje leunt tegen zijn borst. Won derlijke wezens die wij menschen zijn, zoo lachen en zoo huilen. Ik geloof zoo waar, dat tante het ook een beetje te kwaad krijgt. Wie het wezenlijk te kwaad heeft, dat is mijnheer Swart. Of liever, hij heeft het zoo onuitsprekelijk goed, als hij het misschien niet gehad heeft, se dert. den tijd toen zij nog bij hem waf;, wier vriendelijke geest hem om dit oogenblik schijnt te omzweven. Was zij thans een' engel, en zong zij mee daar boven aan het lied, dat morgen de aarde zou herhalen op het Kerstfeest? Geen twijfel of. had Kiliaan zijn sera fine hier gehad en had hij nóg eens ge speeld van „vrede op aarde", dan zou er geen stem in mijnheer Swart tegen zijn opgekomen. Zijn linkerhand streel de de zachte lokken van zijn kind, en met zijn rechter hield hij die van zuster Leonie omsloten. Hoe weinig had hij haar nog gekend. Wat school er een goedheid onder die harde vormen! Och, er was veel droevigs in de wereld, maar als men liefheeft en men onder vindt liefde, dan voelt men toch dat het zoo is: „Halleluja, in menschen een welbehagen. Den volgenden avond,- na afloop van de preek over den engelenzang, speel de Kiliaan op het orgel. De menschen bleven opgetogen staan luisteren. Nog nooit had de organist zoo prachtig ge speeld. Eéne was er, die het dieper dan allen voelde. Zij stond naast tante Le nemie, en het spel moest wel wezenlijk mooi zijn geweest, want tante verzuim de er over te klagen, dat 't zoo tochtte. Vader was thuisgebleven; dat was beter voor hem met het oog op de ver moeienis van gisterenook zat hij lie ver een poos alleen, want de boodschap was gekomen dat het met kapitein Bol was afgeloopen. Dus toch geen onver mengde vreugde, die hem op het feest gegund werd? Doch wanneer en waar was die ooit voor eenig sterveling weggelegd? De hemel mag het licht zijner heerlijkheid doen dalen op de aarde, hij zendt het neder te midden van een nacht. Ook komen de engelen, maar zij gaan weder, straks wordt het weer donker en stil. Doch zalig, wie de blijde boodschap opving, om ze te bewaren en ze weg te leggen in zijn hart. Zalig wie het goede opmerkt in dit korte, moeitevolle leven, en die het niet weer vergeet. Voor hen. van wie ik U verteld heb, zou het niet zwaar vallen dit Kerst feest nimmer te vergeten. Want voor dat de eerste avond om was, had Kili aan het jawoord van Sophie en den zegen van zijn aanstaanden schoonva der. [Alle stukken, deze rubriek betreffende, te zenden aan Oom Wvm, ,J)e EchoWaalwijk.) Lieve Nichtjes en Neefjes. Voor deze week kan mijn inleidend woord héél kort zijn. De prijswinnaars nebben de boeken opgehaald en voor- zoover dit niet gebeurde, werden ze ioegezonden. En wat zeggen jullie van le prijzen? |a daar heb je 't nou. Velen waren er bij als de kippen om hun prijsje in ontvangst te nemen maaarvergeten om Oom Wtm te bedanken. Enkele getrouwen maken nierop een loffelijke uitzond» ring zoo als uit onze „Brievenbus" hieronder olijkt Ik wil hier geen namen noemen, maar ik had tQch werkelijk gedacht "an alle winnaars een briefje te zullen krijgen. Enfin, 't kan nog wel komen, en ik zal dus maar rustig afwachten. Wie stuurt me deze week eens een vers of opstel Uw aller OOM WIM. CORRESPONDENTIE. Jo Michael. Jij hoopte de oplossingen goed te nebben he. Nou. ze waren in orde •p.... één beeld na in no. 1. Maar Fortuna was je niet gunstig; je hebt iog wel mede geloot onder de goede oplossingen. Enfin Jo, houdt er den moed maar in; wie weet. of een vol gende maal is het geluk aan jou kant. Cor van Oostrum. Ja Cor, jij moet 't je ouden Oom maar niet kwalijk nemen, dat ie een )ogenblik twijfelde aan de „echtheid" */an je opstel. Maar zie je. ik heb op dat gebied reeds heel wat ondervin ding opgedaan, zoodat ik als van zelf wal voorzichtiger ben gaan worden met de beoordeeling van eigen werk. Je schrijven was me echter welkom want nu.... twijfel ik geen oogenblik of dat opstel komt geheel uit eigen pen. Ga zoo door mijn vriend, jij hebt »anleg. Kijk maar eens, misschien vindt je pennevrucht nog heden een plaatsje, anders de volgende week.Jt- verzoek om een boek zal ik inwilligen. S uur maar eens meer Cor. Piet van Nieuwstadt. Jij behoort tot de gelukkigen m'n vriend In me zelf heb ik hartelijk moeten lachen toen ik je boekenkeus las. Je vroeg „Karei en de Elegast". weet je wat dat voor een soort boekske is? Niet geschikt voor jongens van 14 jaar Piet 't ls een werkje dat men noodig heeft bij de studie in de ge schiedenis der Nederl. Letterkunde Vraagt 't maar eens aan je Meester. !k heb opdracht gegeven dat ze jou een ander boek zouden zenden. Heb je 't reeds ontvangen? Dag Piet. Christiaan Klerx. Harte lijk dank voor je goede wen scheft Christiaan wederkeerig een zalig Nieuwjaar ook voor je huisge- oooten. Maar nou moest ik je toch eerst eens aan de ooren trekken Chr. Jij bent pas en toch deed je mee in a'fd, B. Doch in ernst Chr., biecht eens oprecht, ik wed dat ook in je laatste schrijven de hand van een •udere speelt. Dat vind ik niet erg; maar 't is zoo duidelijk te voelen want in je brieven ligt o zoo weinig „jon gensachtigheid". Om je een pleizierte doen zal ik de raadsels t. z. t plaat sen. Heb je 't boek al gelezen? Francis Hamburg. Wél, hoe gaat 't met m'n nichtje? Ik hoorde, dat je ziek was. Heb je 't boek al ontvangen Goede beterschap. Betsie en Jo Schapendonk. M'n da».k voor jullie goede wen- schen Ja, vriendjes, ik had jullie ook gaarne een prijsje gegund, maar 't lot had hier te beslissen. Maar dat mag jullie niet ontmoedigen een vol gende keer weer van de partij hoor! Johanna Dalmeijer. Jij bent een dankbaar nichtje Jo I Ik wou, dat allen zóó waren |e opstel heb ik gelezen. Als er plaats is komt het vast in ons hoekje De stevige vijf en veel succes. Cor Maas, Rotterdam. Wat ik hierboven van Jo Dalmaijer zeg, geldt ook voor jóu vriend Jij bent een oprecht neefje van me Kun jij je nu nou voorstellen Cor. dat er zijn die zich een neefje of nichtje van me noemen, dezer dagen een pracht boek thuis kregen en.... geen letter van zich laten hooren Dat is haast ondenkbaar Cor, en toch zoo zijn er jongen. Neen zeker zooiets is niet netjes Maar ondankbare jongens zul len 't ook wel niet zoo heel ver bren gen. Ik vind het dubbelfijn dat je toch nog, al was het wat sober, een troost prijs hebt g» kregen. Wel ik kan me zeer goed begrijpen dat jóu moeder niet graag „De Echo" zou willen missen. Dat zijn nog oude banden, m'n vriend en zoo zijn er zooveel dui zenden Vertel me eens, wie en wat is je vriend Noiie? Wat voor school bezoek je Cor In Rotterdam heb Ik een aantal vrienden waarvan er twee bij het onderwijs, één bij 't U. L O. en bij 't L O Krijg ik ook een opstel van je Veel grotten ook voor thuis. De levensgeschiedenis van 'n balletje. In 'n donker hoekje op zolder lagen twee oude afgedankte schoenen en een kapot balletje. Het balletje had een groote scheur in zijn wang, een der schoenen had zijn hak verloren, en de andere had een kapotten neus en een versleten tong. Er werd tus* schen dit zonderlinge drietal totaal niets gesproker, tot eindelijk het bal- belije de stilte verbrak met de vraag, of het zijn levensgeschiedenis eens mocht vertellen. De schoenen, die het lange zwijgen moe waren, vonden het goed en het balletje begon „lk heb al heel veel meégemaakt, sprak het ietwat klagend, en zal het wel niet meer meemaken. Ik lag met nog andere vrienden voor een raam in een «grooten winkel Wij zagen alles wat er op straal gebeurde. Dat was toen een fijn leventje, tot op zekeren dag 'n jongen in den winkel kwam en vroeg of hij het roode bal letje, daar dicht in den hoek, mocht hebben. De juffrouw zocht even en nam mij weg, tusschen vele vriendjes die me nieuwsgierig en met spijtige oogen nakeken. De jongen pakte me mee en begon al direct met me te tikken. Hij vond dat jk 'n goede was en liep hard met me weg. In een andere straat stonden nog drie andere jongens. „Heb je 'm riep er een. „Nou en of, en hij tikt maar wat fijn", zei eigenaar vari mij en haalde me toen vlug uit z'n broekzak waar ik me in een donker hoekje angstig had verscholen. Ik was blij toen ik die vriendelijke woorden hoorde en heb toen erg gebloosd Nu begonnen ze al direct met me te voetballen. Eerst bleef ik nogal dicht bij den grond, maar eensklaps gaf een der jongens me zoo'n harde punter, dat ik op 'n dak terecht kwam. Mijn eigenaar werd boos op den jongen en wou haast beginnen te vechten, maar de andere zei dat hij het per ongeluk gedaan had en dat hij het zou betalen. Ik lag daar nou in de dakgoot van 'n groot huis en keek eens rond of ik ook iemand zag. Het was doodstil op het dak, alleen lagen er wat bladeren en takjes in de vuile goot die half vol water stond. Eenige weken daarna kwam een man de dakgoot schoonma ken en gooide mij het eerst van het dak Onderaan stond mijn eige naar. die me met blijdschap opving. Ik had echter veel geleden en tikte haast niet meer De jongen heeft toen een oogenblik droevig op me neer gezien. Hij schopte wat met me. ging op me staan, maar ik wou nog langer leven en hield me taai Thuis geko men nam hij 'n spijker en maakte een gat in mijn wang Het gat werd met den dag grooter, tot hij me niet meer gebru'kte en me hier op zolder wierp, haast dood. Ja ja, eindigde hij men kan wat meemaken in zijn leven, en zwijgend draaide het bal letje zich om en zei niets meer. Cor van Oostrum. (Voor de jeugd.) NACHTELIJKE AVONTUREN VAN OZA, DEN KABOUTER, door Oom Wim. VI. Voort gaat het, hoe langer hoe harder. Oza omklemt stevig de horens van het hert en zit als een prinsen kind zoo fier in 't rond te kijken dat hij uur en plaats vergeet en zijn heele mrr. irwr. a m Voor de Jeugd

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1927 | | pagina 6