1924, kreeg ik mijn ontslag. Hier heb
ik wel niet veel van laten blijken, maar
stond er toch erg van te zien. Nu
heeft onzen EdelAchtb. beer Burge
meester ine wel eerelid gemaakt, het
geen ik heel prachtig vond, maar toch
loop,ik er nu zoo maar bij, daar ik bij
na mijn heele leven bij de brandweer
ben geweest. Ik heb ook altijd niet
inijn brandmeesters en personeel goed
op kunnen schieten en gewerkt als er
gewerkt moest worden en hiermede
heb ik gezegd. Nogmaals mijnen dank
voor het scboone eereteeken van U
ontvangen. (Applaus)
Zoo werden vervolgens allen mei
een toepasselijk en opwekkend wooro
van Burgemeester Moonen gedeco
reerd.
Toen de plechtigheid ten einde was.
sprak de Burgemeester de hoop uit.
dat een en ander zou bijdragen tui
groei en bloei van het korps.
De saamhoorigheid is bij de brand
weer onontbeerlijk. Voor de bereiking
van Uw doel aldus spr kun»
ge niet s'eunen op eenige verorde
ning of reglement, maar wel op vriend
schap en wederzijdsche waardeering
Ik hoop dat dit feit, dit jubilé. den
onderlingen band zal versteiken ei
moge leiden tot verh >oging der veilig
held onzer gemeente, waarvoor gij
reeds zoovele jaren Uw tijd en krach
ten vrijwillig beschikbaar hebt gestelJ
(Applaus;.
De heer Gerrit van Huiten dankt»
Burgemeester Moonen en hoopt bij
eventueele uitbreiding en verbetering
der Brandweer op den steun van hei
Gem Bestuur te mogen rrkenen.
De heer Hazelhorst, Commandant
der Tilourgsche Brandweer, bracht
hierna zijne gelukwenschen. Het
moet voor de jubileerende vereeniging
ongetwijfeld een groot genoegen zijn
zegt spreen aantal ondersch idingen
te hebben ontvangen voor de velr
prestaties. Het is een zeer v -rblijdeno
verschijnsel dat de gemeente Waalwijk
de eerste stoot heeft gegeven in d
richting waarin het Brandweerwezen
geleid moet worden. Wij ondervinder,
bij onzen arbeid o zoo weinig waar
deering en daarom juist is het zo»»
buitengewoon verblijdend dat h»t ge
meentebestuur van Waalwijk zulk een
waardeering en sympathie heeft voor
de Brandweer en hiermede een voor
beeld geeft aan tal van andere ge
meenten Want het is toch zeer zeker
niet aangenaam altijd van Jan Publiek
critiek te moeten afwachten. Ik felici
teer U met Uw onderscheidingen,
maar toch In het bijzonder met een
Opperbevelhebber als Burgemeester
Moonen De Waalwijksche Brand
weer is ook buiten Uwe gemeent»
bekend als een degelijk korps.
Tot slot spoort spr aan alles te
doen om de Brandweer hoog te hou
den (Applaus)
Na dit otficieele gedeelte bleef men
nog geruimen tijd gezellig bijeen.
EEN KERSTVERTELLING.
(Slot.)
Mijnheer Swart stapte het eerste het
beste koffiehuis binnen. Hij stoort er
een groepje zwetsende gymnasten, die
potspelen, ieder onder een groot glas
Beiersch. Mijnheer Swart heeft een
hekel aan Beiersch. Hij vindt dat het
een uitwerking op de hersenen heeft,
tegenovergesteld aan die der beoefe
ning van wiskunde, en misschien vin
den de gymnasten dat ook wel, of
schoon in omgekeerden zin, en ver
heelden zij zich dat de Algebra iemand
suf maakt.
Als men, den docent daar in de deur
plotseling rechtsomkeert zag maken,
zou men geneigd zijn 0111 het óók te'
ineenen. Nu staat hij opnieuw in den
mist. Er blijft hem niets anders over,
dan maar weer naar huis te gaan. Och,
wat zal hij liet daar vervelend vinden!
Het hoek? Alle lust ontbreekt hem
voor het oogenblik öm er weer mee te
beginnen. Was Sophie er maar! Hij
hoeft er haar nog over geschreven, of
er geen mogelijkheid op was, dat zij
met de feestdagen overkwam. Het ant
woord is geweest, dat er niet aan te
denken viel. Om de meisjes zou 't nog
gegaan zijn, want die zouden uit lo-
geeren gaan hij de grootouders, maai
de reiskosten... Zij had het hem voor
gerekend. heen en terug. Was het nog
de helft minder, doch nu moest men
het zich. maar uit het hoofd zetten.
Tante liad gezegd: Sophie heeftrge-
lijk. Maar tante had goed praten. Het
was haar dochter niet. „Nu, stuur jij
haar dan het geld maar, als jij het er
voor over hebt," had hij toen terugge
kregen. Dat was er weer juist een
voor Lenemie geweest. Zij wist immers
even goed als hij zelf, dat hij er alles
voor overhad, maar ongelukkig luid hij
niets over.
De mist werd altoos dikker en vun-
ziger, dacht hem. Net weer 0111 naast
een brug in het water te loopen. Als
hij de brug eens misliep, die hij over
moest... „Foei, foei, Swart, hoe kom
je op de afschuwelijke gedachte?"
Help! Help- Mijn God, wat is er
te doen? Vlak vóór hem! Hij dacht dat
het een bode van het telegraafbureau
was... Zoo zag hij hem, en zoo was de
man weg... In de gracht geraakt?
Hoor! Daar beneden in de donkere
diepte iemand die in het water plast.
Maar geen kreet om hulp meer, geen
antwoord op liet verschrikte roepen en
vragen van de menschen. Hemel, die
man verdrinkt. Plof! Mijnheer Swart
is hem nagesprongen. Vijf en zestig
jaar, maar als hij het niet verleerd is,
dan kan hij nog goed zwemmen. „Uli
wat is dat water koud! Laat los, ke
rel. Goed zoo, 1111 heb ik je! Hier
mannen, hier de ladder!" Bravo, de
vent is gered!
Mijnheer Swart staat op den kant
te bibberen. Ze willen hem met alle ge
weld mee hebben naar de apotheek,
waar de halfflauwe drenkeling al bin
nen is gebracht. Maar daar is buur
man Kiliaan, en die heeft hem met
een onder den arm. „Kom, mijnheer,
gauw naar huis; daar zal je 't wel zoo
goed hebben." En toen op een drafje,
zoo goed en zoo kwaad als liet ging,
de brug over en aan. den anderen kant
de stoep op. Een ruk aan de sclfel, die
juffrouw Lenemie zelve naar voren
deed stuiven, want ze meende dat hetr
weer een beldeurtje was van die mi
serabele jongens uit de teekenschool,
maar heeremijn tijd, daar stond haar
eigen broer, van het hoofd tot de voe
ten druipnat, 'en de stoep en de gang,
die pas gedaan was, een en al, modder.
Doch ditt wil ik nu tot eeuwige eer van
Lenemie, eigenlijk Leon ie, gezegd heb-
ben, zij vergat in een wip stoep en gang
en als Kiliaan niet zoo verstandig ge
weest was, om den dapperen maar nu
tamelijk bed rem melden waterheld, on
middellijk voort te duwen naar de
keuken, waar hij door de geopende
deur een heerlijk vuur had zien bran
den, dan zou zij, de heeren misschien
wel in de knappe voorkamer gelaten
hebben, tot nimmermeer te herstellen
schade van het, met zoo'n bloedige zorg
sedert onheugelijke jaren netjes ge
houden, tapijt.
„Jans, jij het .andere been!" En Ki-
liaan en de meid, die mijnheer Swart
al op een stoel hebben en ieder aan een
weerspannige laars trekken*
„Wat gaat hij nu doen? Ik geloof
warempel, dat hij van zijn stokje raakt.
Maar juffrouw Lenemie staat al met i
een glas brandewijn in (le hand, en
dat doet den klappertandenden broer
goed. Om' kort te gaan, iedereen helpt
mee, om te maken, dat mijnheer Swart
zoo gauw mogelijk, van buiten en van
binnen opgeknapt en dóórlekker-warm
bij de kachel zit in de voorkamer, want
o wonder! die was al aan geweest, en
het theegoed had klaar gestaan, om er
na den eten te zitten. Was er dan vi
site te wachten, en wat voor een visite
moest dat dan wel zijn, dat zuster Le
nemie er de onschendbare betere ka
mer voor in gebruik had gesteld? Mijn
heer Swart zou er onder andere om
standigheden zeker aanstonds met de
uiterste verbazing naar gevraagd heb
ben, doch nu was hij in een stemming,
om zicli over weinig te verwonderen
en om naai- niet veel te vragen. Zijn
gemoed was er vol van, ja wat was 't?
Was het enkel de schrik, die hem in de
niet meer zooals vroeger, veerkrachti
ge. leden zat? Of was hij ontroerd bij de
gedachte, dat hij een mensch het leven
had mogen redden? Vanmorgen had
hij wel bij zijn eigen gezegd, dat het
leven, goed bekeken, tocli niet veel
geeft, maar, daar strakjes, na het eten
(hij had er haast niets door kunnen
krijgen, en het maal was dan ook zoo
mooi koud geworden ónder de bedrij
ven), nu toen hij in de gemakkei ij ken
stoel binnen een dutje had genomen,
was hij gewekt door een jongen en een
meisje van'den man dien hij er uitge
haald had, en moeder (die zelve niet bij
vader vandaan kon, hoewel er geluk
kig geen gevaar bestond), moeder liet
vragen, hoe of het met mijnheer was,
en daarop waren de kinderen begon
nen te schreien, maar de jongen had er
zich over geschaamd en er toch zóóveel
uit weten te krijgen, als dat God het
mijnheer vergelden zou, want dat ze
met z'n achten waren, en hij was de
oudste. Kijk, dat was nu pleizierig, na
melijk dat die acht hun oppassenden
vader nog wat mochten houden, en,
hoor, daar heb je het weer, evenals
vanmorgen, maar nu boven, en door
den afstand zachter (Kiliaan zal wel
aan het studeeren zijn): „Halleluja,
vrede op aarde, in menschen een welbe
hagen."
Mijnheer Swart voelde iets als een
stil verwijt. Gij liegt, had hij geroepen.
Wie had gelogen? Was er werkelijk
niets om den menscli te verzoenen met
het moeitevolle leven? Zijn er geen
dingen, die ons dankbaar moeten stem
men, zóó dankbaar, dat een Halleluja
j ons uit 't hart wil? Een wiskunstenaar
laat zich zoo spoedig niet overtuigen.
Zijn oog ontmoette zuster Lenemie.
Daar zat ze weer als altijd. Een uur
lang mocht zij, onder de macht eener
buitengewone gebeurtenis, zich zelve
ongelijk zijn geweest; nu alles voorbij
l
was (nat. en vuil behoorlijk opgenomen
en haar broers goed ergens te drogen
gehangen, ten overvloede een potje ka
millen met lindenbloesem voor hem te
trekken/ gezet, om er den nacht mee in
te gaan), nu was zij ook weer geheel de
oude Lenemie, met mofjes tegen de
winterhanden, de neus op de eeuwige
maaskous, en nu en dan een uitval,
zooals op de petroleum, waar ze tegen
woordig zoo mee knoeien, of op den
melkboer die weer zoo lang uitbleef, of
dat, als het Zondag nog eens zoo tocht
te in de kerk, zij er vooreerst niet meer
naar toeging. Ditmaal had zij het op
de pendule: „gaat die niet weer erg
langzaam? Vroeger was het een best
werk. maar nadat jij er aan geweest
bent."
Geh, de vrede hier op aarde is dan
toch altoos nog maar betrekkelijk,
dacht mijnheer Swart. „Zeker, het doet
mij genoegen voor dien armen drom
mel van een telegrammenbode, dat hij
niet verdronken is, maar als de kerel
nu geen erg pleizierig tehuis heeft, wat
dAn?... Hij was toch niet heel dank
baar, die mijnheer Swart. De kamillen
begonnen zoo'n zoeten wasem door de
kamer te geven, het theewater zong
zoo gezellig en, wat hem geheel had
moeten vermurwen, het sigarenkistje
stond op tafel; hij mocht voor dezen
keer vrij rooken in de voorkamer, als
hij maar oppassen wou met de ascli.
Doch hij had nog liever zijn oude meer
schuimer gehad.
Er werd gebeld. „Daar zal Kiliaan
nog zijn, voordat Ifij naar de muziek
school gaat." Er is vanavond geen
school, met de Kerstmis." Toch was
het Kiliaan, en hij had het erg druk
met een klein koffertje, en met iemands
parapluie neer te doen, want het was
'n beetje gaan sneeuwen, en grut, daar
liet zij haar mof vallen op de mat, erf
toen zij zich bukten om haar op te ra
pen, kwamen de gezichten haast rake
lings bij elkaar, eii nu begrijp ik waar
om zij zulke kleuren hadden bij liet
binnenkomen: van dat bukken name
lijk. Doch Vie denkt gij nu wel, dat de
andere was, die,binnenkwam?
Mijnheer Swart sprong van zijn
stoel en boven op de ijzeren stoof stond
hij nog in zijn vilten pantoffels, daar
hangt Sophie al aan zijn hals en kust
hem dat het zoo klapt, en dan keert zij
zich om en pakt tante.
„Hou kind," wil tante nog zeggen,
„denk om mijn muts, ik moet. het er
morgen ook nog mee doen." Maar ja
wel, wAt muts? Tante wordt zonder ge
nade gemokkeld.
...lij oud»», beate-, goeie engel, om mij
uit je eigen zak het reisgeld te "Sturen,
zonder dat vader er iets van wistMe
vrouw zei: dadelijk gaan, juf! en daar
heb je mij nu."
„Maar hoe weet je, dat ik...? Ki
liaan heeft toch niet geklapt."
Kiliaan zet een echt armezondaars
gezicht. Als tante eens alles gehoord
had wat hij onderweg aan Sophie heeft
verteld, dan zou zij hem nooit hebben
opgedragen om nichtje van het spoor
te halenEn hij heeft warampel nog
vergeten om er haar op voor te berei
den, dat de lieve papa in het water ge
legen heeft! „Maar waar heb jullie
toch over loopen praten?"
„Och, stil tante, laat mij vader nog
eens omhelzen. Hij had kunnen ver
drinken. de goede ziel. Eu voelt U nu
heuscli geen kou meer? Als het hem
maar niet slecht bekomt, de beste, al
lerbeste papa!"... En haar lief ge
zichtje leunt tegen zijn borst. Won
derlijke wezens die wij menschen zijn,
zoo lachen en zoo huilen. Ik geloof zoo
waar, dat tante het ook een beetje te
kwaad krijgt.
Wie het wezenlijk te kwaad heeft,
dat is mijnheer Swart. Of liever, hij
heeft het zoo onuitsprekelijk goed, als
hij het misschien niet gehad heeft, se
dert. den tijd toen zij nog bij hem waf;,
wier vriendelijke geest hem om dit
oogenblik schijnt te omzweven. Was zij
thans een' engel, en zong zij mee daar
boven aan het lied, dat morgen de
aarde zou herhalen op het Kerstfeest?
Geen twijfel of. had Kiliaan zijn sera
fine hier gehad en had hij nóg eens ge
speeld van „vrede op aarde", dan zou
er geen stem in mijnheer Swart tegen
zijn opgekomen. Zijn linkerhand streel
de de zachte lokken van zijn kind, en
met zijn rechter hield hij die van zuster
Leonie omsloten. Hoe weinig had hij
haar nog gekend. Wat school er een
goedheid onder die harde vormen! Och,
er was veel droevigs in de wereld,
maar als men liefheeft en men onder
vindt liefde, dan voelt men toch dat
het zoo is: „Halleluja, in menschen
een welbehagen.
Den volgenden avond,- na afloop van
de preek over den engelenzang, speel
de Kiliaan op het orgel. De menschen
bleven opgetogen staan luisteren. Nog
nooit had de organist zoo prachtig ge
speeld. Eéne was er, die het dieper dan
allen voelde. Zij stond naast tante Le
nemie, en het spel moest wel wezenlijk
mooi zijn geweest, want tante verzuim
de er over te klagen, dat 't zoo tochtte.
Vader was thuisgebleven; dat was
beter voor hem met het oog op de ver
moeienis van gisterenook zat hij lie
ver een poos alleen, want de boodschap
was gekomen dat het met kapitein Bol
was afgeloopen. Dus toch geen onver
mengde vreugde, die hem op het feest
gegund werd?
Doch wanneer en waar was die ooit
voor eenig sterveling weggelegd? De
hemel mag het licht zijner heerlijkheid
doen dalen op de aarde, hij zendt het
neder te midden van een nacht. Ook
komen de engelen, maar zij gaan weder,
straks wordt het weer donker en stil.
Doch zalig, wie de blijde boodschap
opving, om ze te bewaren en ze weg te
leggen in zijn hart. Zalig wie het goede
opmerkt in dit korte, moeitevolle leven,
en die het niet weer vergeet.
Voor hen. van wie ik U verteld heb,
zou het niet zwaar vallen dit Kerst
feest nimmer te vergeten. Want voor
dat de eerste avond om was, had Kili
aan het jawoord van Sophie en den
zegen van zijn aanstaanden schoonva
der.
[Alle stukken, deze rubriek betreffende,
te zenden aan
Oom Wvm, ,J)e EchoWaalwijk.)
Lieve Nichtjes en Neefjes.
Voor deze week kan mijn inleidend
woord héél kort zijn. De prijswinnaars
nebben de boeken opgehaald en voor-
zoover dit niet gebeurde, werden ze
ioegezonden. En wat zeggen jullie van
le prijzen? |a daar heb je 't nou.
Velen waren er bij als de kippen om
hun prijsje in ontvangst te nemen
maaarvergeten om Oom Wtm
te bedanken. Enkele getrouwen maken
nierop een loffelijke uitzond» ring zoo
als uit onze „Brievenbus" hieronder
olijkt Ik wil hier geen namen noemen,
maar ik had tQch werkelijk gedacht
"an alle winnaars een briefje te zullen
krijgen. Enfin, 't kan nog wel komen,
en ik zal dus maar rustig afwachten.
Wie stuurt me deze week eens een
vers of opstel
Uw aller
OOM WIM.
CORRESPONDENTIE.
Jo Michael.
Jij hoopte de oplossingen goed te
nebben he. Nou. ze waren in orde
•p.... één beeld na in no. 1. Maar
Fortuna was je niet gunstig; je hebt
iog wel mede geloot onder de goede
oplossingen. Enfin Jo, houdt er den
moed maar in; wie weet. of een vol
gende maal is het geluk aan jou kant.
Cor van Oostrum.
Ja Cor, jij moet 't je ouden Oom
maar niet kwalijk nemen, dat ie een
)ogenblik twijfelde aan de „echtheid"
*/an je opstel. Maar zie je. ik heb op
dat gebied reeds heel wat ondervin
ding opgedaan, zoodat ik als van zelf
wal voorzichtiger ben gaan worden
met de beoordeeling van eigen werk.
Je schrijven was me echter welkom
want nu.... twijfel ik geen oogenblik
of dat opstel komt geheel uit eigen
pen. Ga zoo door mijn vriend, jij hebt
»anleg. Kijk maar eens, misschien
vindt je pennevrucht nog heden een
plaatsje, anders de volgende week.Jt-
verzoek om een boek zal ik inwilligen.
S uur maar eens meer Cor.
Piet van Nieuwstadt.
Jij behoort tot de gelukkigen m'n
vriend In me zelf heb ik hartelijk
moeten lachen toen ik je boekenkeus
las. Je vroeg „Karei en de Elegast".
weet je wat dat voor een soort boekske
is? Niet geschikt voor jongens van 14
jaar Piet 't ls een werkje dat men
noodig heeft bij de studie in de ge
schiedenis der Nederl. Letterkunde
Vraagt 't maar eens aan je Meester.
!k heb opdracht gegeven dat ze jou
een ander boek zouden zenden. Heb
je 't reeds ontvangen? Dag Piet.
Christiaan Klerx.
Harte lijk dank voor je goede wen
scheft Christiaan wederkeerig een
zalig Nieuwjaar ook voor je huisge-
oooten. Maar nou moest ik je toch
eerst eens aan de ooren trekken Chr.
Jij bent pas en toch deed je mee
in a'fd, B. Doch in ernst Chr., biecht
eens oprecht, ik wed dat ook in je
laatste schrijven de hand van een
•udere speelt. Dat vind ik niet erg;
maar 't is zoo duidelijk te voelen want
in je brieven ligt o zoo weinig „jon
gensachtigheid". Om je een pleizierte
doen zal ik de raadsels t. z. t plaat
sen. Heb je 't boek al gelezen?
Francis Hamburg.
Wél, hoe gaat 't met m'n nichtje?
Ik hoorde, dat je ziek was. Heb je 't
boek al ontvangen Goede beterschap.
Betsie en Jo Schapendonk.
M'n da».k voor jullie goede wen-
schen Ja, vriendjes, ik had jullie
ook gaarne een prijsje gegund, maar
't lot had hier te beslissen. Maar dat
mag jullie niet ontmoedigen een vol
gende keer weer van de partij hoor!
Johanna Dalmeijer.
Jij bent een dankbaar nichtje Jo I Ik
wou, dat allen zóó waren |e opstel
heb ik gelezen. Als er plaats is komt
het vast in ons hoekje De stevige vijf
en veel succes.
Cor Maas, Rotterdam.
Wat ik hierboven van Jo Dalmaijer
zeg, geldt ook voor jóu vriend Jij
bent een oprecht neefje van me Kun
jij je nu nou voorstellen Cor. dat er
zijn die zich een neefje of nichtje van
me noemen, dezer dagen een pracht
boek thuis kregen en.... geen letter
van zich laten hooren Dat is haast
ondenkbaar Cor, en toch zoo zijn er
jongen. Neen zeker zooiets is niet
netjes Maar ondankbare jongens zul
len 't ook wel niet zoo heel ver bren
gen. Ik vind het dubbelfijn dat je toch
nog, al was het wat sober, een troost
prijs hebt g» kregen. Wel ik kan me
zeer goed begrijpen dat jóu moeder
niet graag „De Echo" zou willen
missen. Dat zijn nog oude banden,
m'n vriend en zoo zijn er zooveel dui
zenden Vertel me eens, wie en wat
is je vriend Noiie? Wat voor school
bezoek je Cor In Rotterdam heb Ik
een aantal vrienden waarvan er twee
bij het onderwijs, één bij 't U. L O.
en bij 't L O Krijg ik ook een
opstel van je Veel grotten ook voor
thuis.
De levensgeschiedenis van 'n balletje.
In 'n donker hoekje op zolder lagen
twee oude afgedankte schoenen en
een kapot balletje. Het balletje had
een groote scheur in zijn wang, een
der schoenen had zijn hak verloren,
en de andere had een kapotten neus
en een versleten tong. Er werd tus*
schen dit zonderlinge drietal totaal
niets gesproker, tot eindelijk het bal-
belije de stilte verbrak met de vraag,
of het zijn levensgeschiedenis eens
mocht vertellen. De schoenen, die het
lange zwijgen moe waren, vonden het
goed en het balletje begon
„lk heb al heel veel meégemaakt,
sprak het ietwat klagend, en zal het
wel niet meer meemaken. Ik lag met
nog andere vrienden voor een raam
in een «grooten winkel Wij zagen
alles wat er op straal gebeurde. Dat
was toen een fijn leventje, tot op
zekeren dag 'n jongen in den winkel
kwam en vroeg of hij het roode bal
letje, daar dicht in den hoek, mocht
hebben. De juffrouw zocht even en
nam mij weg, tusschen vele vriendjes
die me nieuwsgierig en met spijtige
oogen nakeken. De jongen pakte me
mee en begon al direct met me te
tikken. Hij vond dat jk 'n goede was
en liep hard met me weg. In een
andere straat stonden nog drie andere
jongens. „Heb je 'm riep er een.
„Nou en of, en hij tikt maar wat fijn",
zei eigenaar vari mij en haalde me
toen vlug uit z'n broekzak waar ik
me in een donker hoekje angstig had
verscholen. Ik was blij toen ik die
vriendelijke woorden hoorde en heb
toen erg gebloosd Nu begonnen ze
al direct met me te voetballen. Eerst
bleef ik nogal dicht bij den grond,
maar eensklaps gaf een der jongens
me zoo'n harde punter, dat ik op 'n
dak terecht kwam. Mijn eigenaar werd
boos op den jongen en wou haast
beginnen te vechten, maar de andere
zei dat hij het per ongeluk gedaan
had en dat hij het zou betalen. Ik lag
daar nou in de dakgoot van 'n groot
huis en keek eens rond of ik ook
iemand zag. Het was doodstil op
het dak, alleen lagen er wat bladeren
en takjes in de vuile goot die half
vol water stond. Eenige weken daarna
kwam een man de dakgoot schoonma
ken en gooide mij het eerst van
het dak Onderaan stond mijn eige
naar. die me met blijdschap opving.
Ik had echter veel geleden en tikte
haast niet meer De jongen heeft toen
een oogenblik droevig op me neer
gezien. Hij schopte wat met me. ging
op me staan, maar ik wou nog langer
leven en hield me taai Thuis geko
men nam hij 'n spijker en maakte
een gat in mijn wang Het gat werd
met den dag grooter, tot hij me niet
meer gebru'kte en me hier op zolder
wierp, haast dood. Ja ja, eindigde
hij men kan wat meemaken in zijn
leven, en zwijgend draaide het bal
letje zich om en zei niets meer.
Cor van Oostrum.
(Voor de jeugd.)
NACHTELIJKE AVONTUREN VAN
OZA, DEN KABOUTER,
door Oom Wim.
VI.
Voort gaat het, hoe langer hoe
harder. Oza omklemt stevig de horens
van het hert en zit als een prinsen
kind zoo fier in 't rond te kijken dat
hij uur en plaats vergeet en zijn heele
mrr. irwr. a m
Voor de Jeugd