BE EËHOÏAN HET ZUIQLN. KINKHOEST ABDIJSIROOP sloopt het gestel AKKER TWEEDE BLAD. door FELIX TIMMERMANS (Met toestemming van den schrijver 1 overgenomen). Er vielen nog eenige inalsclie vlok ken uit liet wegschuivend sneeuwscliof, en daar stond ineens en onverwachts de ronde maan boven den witten toren te blinken. De besneeuwde stad wierd een zilve ren stad. Het was een avond van pluimige stil te en leliepure vredigheid. En men zou er niet om verwonderd geweest zijn, hadde men de trillende sterren zien neerzijgen, en als goudgekazuifelde heiligen, langs de witte straten zien wandelen. Het was een uitgekozen avond jvoor wonderen en mirakelen. Maar niemand zag de genadevolle schoonheid van het oude stedeke onder bemaneschijnde sneeuw. De menschen sliepen. En de eenigste dichter Remoldus Keersmaeckers, die in alles het selioo- ne zag en daarom lang haar droeg, zat bij kaarslicht en pijpesmoor een ge dicht te rijmen over de Goden van den Olympos en over de heerlijkheid der Griekenlandsche lucht die hij zoo he vig op houtprintjes bewonderd had. De nachtwaker Dries Andijvel, die op den toren waakte, liep alle kwar tieren rap langs de vier windgaten 3 noten te blazen, en kroop dan terug in zijn warm houten kamerken, bij het ronkend duveltje en las voort in zijn liedjesboekske „De Vlaamsche Bard, 100 liederen vopr een halve frank". Was er een bij waarvan hij de voois kende, dan krabde hij die op een oude viool, en zong het lied "door zijn witte knevels, dat het tot hoog in 't kwaaien- duister geraamte van den toren galm de.. Een koel potteken bier smeerde voor belooning zijn steir.bms. Treintje Mutser uit „,De Suikeren Neusvleugel", zat in haar keuken en zag droevig door het kruisvensterken in haar snoepwinkeltje. Haar hart was als in een doornen struik gevallen. Trientje Mutser haar hart was zoo doorstekeld en doorpind, niet omdat heel haar winkeltje aan Sinter-Klaasgoed was uitverkocht, och neen, maar omdat het groote cho coladeschip onverkocht was blijven staan. Een halve meter hoog was 't, en zoo lang van hier tot daar! Wat stond het schoon, achter de flesschegroene ruit jes van haar winkeltje! Plezierig met zilver papier beplakt, versierd van roze suikeren krollekens, met ladderkens van witte suiker, en met smoor in de -schouwpijpendie smoor was witte wat. Heel het stuk kostte zooveel als al 't kleingoed van brooden tikkenhanen met een pluimken in hun gat, als al de krakelingen, roodsuikeren venten, stijf- selgoed, suikerpcnijn en steenchocola de bijeen. En als dit, stuk, dit schip dat zich in roze suikeren letters „Con go" noemen liet, niet verkocht wierd, lag heel haar winst in 't slijk en ver loor ze daarbij nog geld op den koop toe. Waarom moest ze dat koopen Waar waren hare gedachten geweest! Zoo'n rijk stuk voor haar schamel win Iedereen was er wel naar komen zien, kinderen en moeders, ze had er door verkocht lijk lepelengiet. Maar niemand vroeg naar den prijs, en het bleef zijn witten wat staan smoren, stom lijk een, doode visch. Toen Madam van den doktoor Vaes om brokken van Varenberg was geko men voor den hoest, had Trientje ge zegd „Zie eens Madam van den dok toor wat een schoon schip. Als ik van U was zou ik aan Uw kinderen niets anders geven dan dit schip voor hun nen Sinter-Klaas. Ze zullen blij zijn lijk een hemel. „Ach", zei Madam van den doktoor Vaes afwerend, „Sinter Klaas is maar een arme menscli. De kinderen worden al veel te veel bedorven, en daarbij dé zaken van mijnheer mijn man gaan veel te slecht. Weet ge wel Trientje, dat er dezen winter haast geen zieke nen zijn? Als het niet betert weet ik niet meer wat gaan beginnen." En zij kocht twee tikkenhanen op een stoks- ken en liet zich in dagen niet meer zien. En nu was het Sinter-Klaasavond; al 't klein goed was op, maar de „Con go" stond daar in zijn Congo kleur in een eenzame leegte zijn witte wat te smoren. Twintig frank verliesAlle ho rizonnen waren zwart als de Congo zelf. In brokken verkoopen of verlo ten? 't Bracht nog geen 5 fr. op en ze kon het toch niet op haar kast zetten bij d'ander postuurkens? Haar hart was in een doornenstruik gevallen. Ze stak een keers aan voor St. Antonius en een voor Sinter-Klaas, en bad een rozenhoedje opdat de He mel om, het schip zou bekommerd wor den en genade zou dauwen. Ze wachtte, ze wachtte. De stilte wandelde heen en weer. Om 10 uren deed ze blaveturen toe, en kon in haar leed niet slapen van verdriet. En daar was een vierde wezen in 't besneeuwde stedeke dat niet sliep. Het was een klein kindeken, Ceciliatje, dat een zijig blond krollekopeken had, en zoo danig arm was, dat het zich nooit kon wasschen met zeep, en een hemde ken droeg met één mouw, en waarvan de zoomen waren lijk de ijskegels aan de dakpannen. Ceciliatje zat, terwijl haar ouders bovenslicpen, onder den schouwman tel te wachten tot Sinter-Klaas het chocoladeschip van Trientje Mutser zou laten vallen. Ze wist dat het bij haar zou gebracht worden; ze had het alle nachten gedroomd, en nu zat ze het zeker en geduldig te verwachten en vreezende dat het in zijn val zou breken, hield ze heur hoofdkussen op heur armkens, opdat daar het schip zacht als 'n pluimken op neerkomen. En terwijl de vier wakkere menschen in 't stedeken de dichter, de toren wachter, Trientje Miutser en Cecilia tje, elk met hun vreugde, bekommer- nie t)f verlangen bezig waren en niets zagen v. d. nacht, die was als 'n paleis ging de maan open, lijk een ronden oven met zilveren ronde deur; en er viel) van uit de maanholte zoo een luis- terlijke klaarte dat ze nog met geen gouden pennen te beschrijven is!. Voor één oogenblik viel het echt licht van den echten Hemel eens op de wereld. Dat was om Sinter-Klaas, ge zeten op zijn wit, beladen ezeltje, en om Zwarte Piet door te laten. En hoe kwamen ze op de wereld? Heel eenvoudig het ezeltje zette zich op een manestraal, plantte zijn pooten stijf en liet zicli maar stijl naar bene den slibberen, als van een schuine-ijs baan en de slimme Zwarte Piet pakte den staart van 't ezeltje, en liet zich gezellig meetrekken op zijn hurken. Zoo kwamen ze in 't stedeke, in 't ron deken van de besneeuwde groote markt. Wordt vervolgd. GEMEENTERAAD. DRUNEN. De Raad dezer gemeente was Don derdagavond in voltallige zitting, on der presidium van den Edelaclitb. heer Mr. Loeff, ten Raadhuize bijeen. Agenda: 1. Ingekomen stukken. a. Dankbetuiging van de Commis sie voor M. O. voor de verleende sub sidie aan de Hooge Handelsschool. b. Dankbetuiging van de Vroed vrouwenschool te Heerlen voor de ont vangen subsidie. Deze stukken worden voor kennis geving aangenomen. 2. Voorstel van Burg. en Weth. tot gedeeltelijke vernieuwing van de To renstraat met aanleg van rioleering en tot beschikbaarstelling van 't hiervoor benoodigde crediet ten bedrage van 3500.—. De Voorzitter deelt mede dat men zich in verbinding heeft gesteld met den heer Houtman, inzake wegver- nieuwing. Ongeveer 270 M. zal men moeten vernieuwen, wat ongeveer 800 M2 is. De kosten bedragen pl.m. 2500. Voor een goede waterafvoer zal men 7 zinkputjes laten maken. De kosten raamt men dan op pl.m. 3500. Van Drunen. Zouden we de geldlee- ning niet wat verhoogen, want d'r zijn meer slechte wegen. Voorzitter. Wij hebben den Keiweg niet verder kunnen nagaan. Maar onze bedoeling is om elk jaar een stuk te verbeteren. Wanneer we dat in eens doen, zouden we voor bijzonder hooge kosten komen te staan. Van Drunen. Ik heb dat nou al jaren laten hangen vanwege de bezuiniging, maar nu is 't toch tijd dat er eens iets aan den weg gedaan wordt. Bij ons klagen de menschen toch al zoo dat ze van alles verstoken zijn. Zij moeten toch ook belasting betalen. Als hier niets wordt gedaan, dan zal men on tevredenheid wekken. Voorzitter. Wij hebben absoluut geen bezwaar om den Keiweg te verbeteren. Onze bedoeling is om mettertijd al onze slechte wegen te verbeteren. Van Drunen. Wij vragen geen mooie wegen, maar een weg die eenigszins Voor de Borst Per koker: f 1.50, f 2.75, f 450 1 berijdbaar is. Dat kunnen toch niet zulke hooge kosten zijn. Voorzitter. Ik meen dat we voor een paar jaar de keiweg nog hebben nage zien. Van Drunen. Maar voor een klein gedeelte. Bij mij in de buurt is de weg wel goed, maar verderop zitten heel slechte stukken. Voorzitter. De weg naar 't slation is ook slecht. Maar als we zouden heen gaan om alle wegen te verbeteren, dan ontkomen we niet aan belastingver- hooging. Van Drunen. Met 500 lappen we toch een flink stuk op. Muskens. De gemeentewegen zijn Zonder schriftelijke toestemming is eenige overname uit deze rubriek verboden. (Alle stukken deze rubriek betreffende te zenden aan OOM WIM, „De Echo", Waalwijk). Lieve Nichtjes en Neefjes. Nou heb ik jullie iets heel moois te vertellen, 't betreft ons hoekje. Voor viertien dagen schreef ik bij den eersten verjaardag van ons hoekje een hartelijk woordje over ons ge zamenlijk streven om 't Jeugdhoekje steeds mooier en leerzamer te maken. Daarop ontving ik verschillende brie ven en welgemeende toezeggingen. Daar dank ik jullie hartelijk voor. Een van mijne oudere vrienden, die ook steeds 't Jeugdhoekje met groote belangstelling volgt, bezorgde mij 't recht om een aantal sprookjes te mogen plaatsen van den jongen Vlaam- schen schrijver uit het stadje Lier, Ernest van der Hallen. Ik kan niet zeggen hoe blij ik daarmee ben. Niemand van jullie heeft ooit ge hoord van „Sprookjes uit den Zomer nacht Neen, dat zal wel niet. Maar nu zullen jullie dan toch met die heerlijke sprookjes kennis maken en er van genieten. Voor ons hoekje zijn deze sprookjes een groote aanwinst, want schoonere als die van Ernest v. d Hallen, heb ik nog niet gelezen. Je moet ze heel rustig lezen en vooral goed naden ken. want achter al die sprookjes vinden we een kleine levensles. Wij zullen beginnen met 't verhaaltje van „De mooie, blauwe Vlinder", die naar het licht en de waarheid wilde vliegen. Kijk, evenals die vlinder zijn er ook vele menschen die omkomen in 't licht van de wereld, omdat zij 't licht en de waarheid buiten O. L. Heer zoeken. En hoeveel jonge men schen worden niet aangetrokken door de licht—schittering van de groote steden 1 Daar is 't goed, meenen zij, en verlaten dan lichtzinnig het ouder huis, tot groot verdriet van Vader en Moeder. Maar velen vergaat het dan als den mooien, blauwen vlinder. Zie, als je zoo aandachtig dit sprookje leest zul je er iets aan hebben. En let dan ook eens op de mooie taal en de natuurbeschrijving. Ernest v.d. Hallen weet 't zoo eenvoudig en schoon ie zeggen. Schrijven jullie me deze week eens hoe je dit sprookje vindt. Jullie aller OOM WIM. Tonnie en Piet v. LWaalwijk. 't Doet me veel plezier te hooren dat jullie 't boek zoo mooi vinden. Hebje er nog niet van gedroomd, Piet? En jij Ton? Oma zal wel erg met jullie in haar schik zijn, hé. Ja, wie houdt er nu niet van zulke flinke jongens, die zoo goed raadsels kunnen oplossen en een prijsje weten te ver dienen Een volgende maal doen jullie toch zeker wel weer mede, hé! Dag jongensl Jo W., Hoogeind. Nu 't boek je zoo goed bevallen is, kan ik me voorstellen, dat je met groot verlangen uitziet naar den vol genden raadselwedstrijd Spoor je vriendjes dan maar goed aan om mee te doen. Dag Jo. ERNEST VAN DER HALLEN. CORRESPONDENTIE. Koos D., Sprang 96. l£ was heel blij met je briefje. Fijn zeg, dat je nu en dan eens een uurtje langer moogt opblijven. Ja Koos, dat is erg gezellig als je 's avonds tusschen Vader en Moeder en oudere broers en zusters mag zitten. Hebben Jo en Bas 't nu zoo erg druk met hun studie Schrijf me eens of je nogal pret hebt gehad op de zilveren bruiloft vanOom en Tante. Koos, doe vele groeten aan Vader en Moeder en Jo en Bas. Voor jou, mijn vriendje, de stevige vijf. Dag Koosl Machieltje V., Sprang 77. Neen, ik neem 't je heelemaal niet kwalijk, Machieltje. Heelemaal geen dank hoor. Ik vind 't prettig dat je 't boek met zoo'n dankbare belangstel ling hebt gelezen. Ik kan me best voorstellen, dat Geertje ook wel graag een prijsje gewonnen zou hebben, maar.... wie weet of een volgende maal is 't lot haar gunstig. Wil je eens probeeren voor St. Nicolaas een opstel te maken Hartelijke groeten ook aan Moe en Geertje. De mooie, blauwe Vlinder. Deze was een heerlijke, stille nacht, vol - gefluister van sterren en licht blauwe maneschijn, die wit blonk op de boomblaren, en allerhande wondere dingen tooverde in de diepte van struiken en boomkoppen. Deze mane schijn was stil en heerlijk, zacht als een streeling over handen en haar, en broos als glas. Dat was de heerlijke nacht en het stille manelicht waarin sprookjes gebeuren. 't Was ook deze nacht dat het heer lijke festijn plaats had in de diepe schaduw van een hoogen olm, waar een vlierstruik zijn sterkriekende blaren kruinde boven een proper ple'kje. Daar zat, hoog op een kampernoelie, de dunne sprinkhaan met groengouden vleugels, en om hem al de hoog en leeggesnaarde, fijnzingende en brommende, gonzende en trompet tende muzikanten uit het bosch verder daarrond al de andere bosch dieren die gekomen waren naar het hooggeroemd kwartet, met fijne teugs- kens, de oogen toe en hoofdknikkend luisterend naar de dunne muziek van hun vrienden. Daar was de blauwe vlinder en de sentimenteele nachtmot de bruingouden aardkever en de hooge spin, de veldmuis en de mol, de hagedis en de vele andere dieren die vrienden hadden onder de muzikanten, en dies uitgenoodigd waren op het festijn. Ik zeide het u reeds dat deze de nacht was waarin sprookjes ge beuren moesten. De maneschijn zong heel blauw in de sereene stilte die heerlijk en wijd over 't park lag. Daarin lagen de schaduwen dieper tn de boomblaren glanzend wit, roerloos in deze wijding en de stilte die bovenmenschelijk was. Hoe zouden in dezen nacht geen sprookjes gebeuren? De ijverige sprinkhaan had het lastig met zijn muzikanten. De fijn- zingende mug eir de hooggetaalde kreKel vielen gedurig uit de maat, wijl de immeraan gonzende kever de andere gedurig overschreeuwde met zijn zwaar gebrom. De hommel zweette water en bloed om haar moeilijke partij, en de waterjuffer kloeg dat de kikvorsch ondanks al zijn goeden wil, gedurig valsch zong. Eindelijk kreeg de sprinkhaan, dank zijn dreigende oogen, orde tusschen zijn muzikanten, en werd het spel fijner en zuiver als het spuiten van een fonteintje. Den dikken kever stond het zweet op het lijf van de danige Inspanning, wijl het publiek giechelde om de vieze gezichten van den krekel. Daarbuiten was de blauwe nacht en de stilte heerlijk. De melodie vloeide en zong, lekte en drupte zoetjes neer, spoot weer omhoog, vloeide een momenije kalmer voort, zweeg dan weer, en rekte zich dunner en dunner tot een solo voor den krekel. De luisterende toehoorders knikten voldaan en roerden meer noch pinkten, het giechelen en fluisteren was nu ook gedaande muziek was heerlijk immers en volmaakt zuiver in deze stilte. „Hu!" deed de blauwe vlinder, en hij stiet zijne nicht de nachtmot in de zijde, „wat hebben wij aan al die muziek, wat hebben wij aan al die sentimenteele zangen, wat hebben we aan den blauwen nacht daarbuiten en die stilte daarboven, en de roerlooze boomen en de gouden sterren? Wat hebben we daaraan Niets zeg ik u. Dat is leugen en suikergoed. Waarheid moeten we hebbenWaarheid en Licht", De nachtmot knikte even met de oogen toeze begreep niet al te best. Daarbij de vlinder was gekend als een vervelende maat die iedereen lastig viel met zijn wijsgeerige beschou wingen. „Zie ging de blauwe vlinder voort. De boomen zijn zóó hoog en de nacht is zóó wijd, en zelfs de populier ginder hoort onze muziek niet meer. Wat zijn we in het bosch, wat zijn we in de wereld Niets 1" De opvliegende hagedis bromde luidop dat lawaaimakers als de vlin der best deden weg te blijven als er muziek gemaakt werd. Doch deze stoorde er zich niet aan. en redeneerde maar verder tegen de nachtmot die maar immer ja knikte, met totë oogen. „Kijk deed de vlinder, nu is het bosch heerlijk en groen straks komt de regen en de wind de blaren vallen, en weg is al die pracht. En dan zijn wij reeds lang dood Wat baat dan mijn wijdsche lichtblauwe mantel en mijn heerlijk lichaam Waarom die dood en die leelijkheid? Waarom? Ja, Waarom?" De mot knikte maar immer door van ja, en bromde wat opzij om den lastigen gebuur die de schuld was dat iedereen haar bekeek, 't Was dan ook een heele verlichting toen de blauwe vlinder zijn vleugeltjes op streek en zachtjes omh< ogzeilde. „Naar het Licht! Naar de Waar heid zong hij nog stlllekens. Ja, naar het Licht. Hoe had hij zoolang naar het Licht gezocht dat daar zoo vlak bij lag? Kijk. ginder, het open venster waar het zóó heerlijk opbloeide, blond in den blauwen nacht! „Daarheen 1" zuchtte de blauwe vlinder. Hij hijgde een momentje, en uit- zinnig zeilde hij naar 't Licht dat hem naar zich toezoog. Een stond en daar lag hij op den vloer, verbrand door den glans die hem zoo machtig had getrokken. Twee kleine oogen brandden nog een momenije, en staarden wijd open naar het Licht: het verschrikkelijke, het geweldige het Leven en den Dood tevens, dat geheel nam en niets teruggaf En wat de heerlijke gouden Herfst had moeten doen, daarbuiten in de pracht van den gouden avond, midden het feestgewuif van het stervend woud, deed nu een lompe zware menschen- voet. Daarbuiten was de nacht stil en blauw, met vele, vele sterren. Beneden zong de muziek der boschmuzikanten een treurzang om den heerlijken nacht die eindigen ging En de wijde nacht was stil om den armen, kleinen mooien vlinder. Ik zeide 't udat was de heerlijke nacht en 't manelicht waarin sprook jes gebeuren. En dees nu, dees Is geen sprookje. OUDERS, LEZEN OOK UWE KIN DEREN ONS JEUGDHOEKJE? Nr. 03. Zaterdag 26 Nov. 1927. 50e Jrg. t Moeders, laat U toch niet wijsmaken, dat de kinkhoest drie tot vijf maanden lang de verzwakte lichaampjes van Uw kinderen moet teisteren. Al vertelt men U. dat de „ervaring" de nood zakelijkheid van dien langen duur heeft bewezen, diezelfde ervaring heeft aangetoond, dat Akker"» Abdijsiroop, bereid uit versche plantensappen, dien duur belangrijk kan verkorten. Akker'» Abdijsiroop lost het vastzittende slijm op, zoodat dit gemakkelijk wordt op gegeven en tempert den hoest; zij versterkt het ademhalingsorgaan en verbetert het algemeen gestel door den eetlust te prikkelen. Bewaart Uw kinderen voor kinkhoest en de gevol gen daarvan. Geef hun onmiddellijk DOOR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1927 | | pagina 5