c~c/ïo
KERSTMIS 1928.
J7a/zc/s/raa/sc/ze
-V-
NUMMER 103
MAANDAG 24 DECEMBER 1928
51e JAARGANG
-
VREDE OP AARDE.
Bij het doorbladeren van oude jaargangen trof ons den toon waarop vroeger
Kerstartikels en verhalen geschreven werden, 't Eene is een zoete copie van 't andere.
De toon is net burgerlijk, eenvou
dig, soms naïf. Men spreekt van
vrede op aarde, van blijdschap en
drukt elkaar de hand. En daar-
tusschen door sijpelt nog wat
slappe poëzie van sneeuw en ijs.
Dat is de buitenkant, maar die
geacht kan worden een reflectie
le zijn van de onbewogen ziele-
dobber onzer vaderen.
En .toch zal daar heel diep oer.
goede warmte van 't hart. Een
warmte die zich ook mededeelde
aan den evenmensch.
Bij God, wat zijn wij na-oorleg-
sche menschen omgekeerd. We
kunnen niet meer spreken van
zoele Kerstklanken, daarvoor is
onze kinderlijkheid, zoo die er
nog is, te valsch.
We staan opengescheurd in on
ze ellende en worden gedwongen
de nietigheid van ons zijn te voe
len, maar willen '1 niet.
En de Kerstklokken die vrede
galmen, vrede aan ons, broeders
en zusters, die klokken doen ons
angstig huiveren.
Alleen op 't eenvoudige land, bij
de stille, simpele werkers, die niet
vragen maar aanvaarden, alleen
daar hebben de kerstklokken hun
ouden, blijden klank behouden.
Als daar de kromme vingers
van den ouden koster naar de
klokkestrengen grijpen en hij de
ziel schudt uit de bronzen klok
ken, dan gaai er een feestelijke
klank over de witte stilte van bet
veld.
En de arme tobbers van den
dag voelen door bun 'ruwe, moe
gewerkte huid, de vrede-klanken
in hun eenvoudige ziel. Zij strek
ken zich van den harden stroo-
zak en zoeken met 'n lampje een
weg door den kouden, donkeren
nacht, naar de kerk, waar ze bet
blanke lichaam weten van bet
Goddelijk wicht dat onze zwarte
zonden dragen moet.
En terwijl de eenvoudigen van
de bei, de wroeters van de peel
en van het schrale land binnen het ruwe, harde lijf een licht dragen van stille vreugde
en vrede, terwijl .ij daar in volle overgave den paternoster door hun knokels laten
gaan, keert de stads-mensch, moegefeest, terug van restaurant en danszaal; de schrille
jasz-muziek heeft er het Kerstlied verdrongen. Ja, terwijl we de geboorte van Christus
herdenken en klokken tot vrede roepen, beloeren over zee de broeders van een volk
elkaar als roofzuchtige dieren, 't Stille nacht heilige nacht, wordt gezongen onder bege-
leiding van kanongebulder. De eenvoudigen van geest overwegen de vreugde van Chris
tus' geboorte, en elders zoekt een geleerde naar een moordend giftgas, vinden vernuf
tige geesten nieuwe moordwerktuigen uit. Welk een wrange tegenstelling! Is de Kerst
boodschap dan niet voor allen, voor ons allen, die in onze verscheurdheid om vrede en
geluk roepen? Ja, Christus is voor ons allen geboren. Met de geboorte van Christus
teekendc God de-Vader de eerste verlossingsacte. Maar wij zijn vergeten dat in die acte
voor 't inenschdom ook de eeu
wig-onveranderlijke wetten zijn
opgenomen, die God stelde ter
bereiking van 't einddoelGod, d.i.
vrede en geluk en schoonheid.
Om dat hoogste goed te berei
ken zijn manifestaties van geen
waarde. Wc moeten innerlijk bou
wen aan den beteren mensch die
God in ons legde. Willen we deel
aHilii' worden aan den Kerstvrede
en aan de vreugde die Hij beloof
de aan hen die van goeden wille
zijn, dan moeten wij den draak
van 't Gods-lasterend egoïsme den
kop breken, wij moeten ons zelf
kunnen breken en kerven om 't
Kruis, we moeten worden als de
eenvoudigen van het veld.
Scheuren we dan vaneen de wa
den van waan en aanschouwen
we ons onder Gods oog in onze
ziele-naaktheid.
Dan zal bet klarend licht van
den Heiligen Kerstnacht de
grauwheid van ons wezen was-
schen en zullen we gelijk worden
aan de eenvoudigen van liet veld,
die in kinderlijke vreugde naar 't
Kribbeken gaan.
Breken we in dezen heiligen
nacht onzen hoogmoed, die koud
cn valsch is, onzen trots d.i.
het tergend masker dat de we
reld voor onze ziel trok. Stellen
we daarvoor in de plaats een op
rechte eenvoud van ziel en geest.
We moeten tot Het Kind kunnen
naderen met den eenvoud, de on
gekunstelde vreugde en blijdschap
van het kind. Als we weer voor
het kribbeken kunnen neerknielen
als de herders, klein en geloovig,
dan wordt Het Woord weder le
vend, dat God door Zijn enge
len dien Kerstnacht liet verkon
digen.
We hunkeren toch zoo naar de
verwezenlijking van den vrede in
en om ons. Maar onzen geest is
vertroebeld en zoekt daar 'l ge
luk waar 't niet te vinden is: de
wereld. Zij wekt wel den dorst,
maar laaft niet. Met al haar rijkdom en schoonheid is ze arm en machteloos.
Onze eeuwige levenshonger naar geluk en vrede kan slechts gestild worden als
wij luisteren naar Gods liefderoep, die dezen nacht voor ons allen klinkt, voor allen,
ook voor die leven in de duisternis van zonde en ongeloof.
Dan zal in ons hart en over geheel de wereld gaan luiden de Kerstklok, waar
na we zoo menschelijk hijgen: vrede, vrede. Blanke vrede en geluk in eeuwigheid.
t