sVk
Toegewijd een Handel, Industrie en Gemeentebelangen»
Dt lezing van li. Bigaerls over De
ttlliug mi bel Oude Maasje.
ROODE R0ZE|i.
Li
FEUILLETON
DOOP, EKVARI.K5
NUMMER 55
ZATERDAG US JULI 1930.
53e JAARGANG.
op 700^5
Dit blad r*r*cihfn»
WOlNSDiO en ZATBBDAG.
Brieven, Ingeeonden etokkem, Keidas, «mf,
franco ie eenden aan dm Cltfarar.
AbannementgprS* {Kt 9 naanftn 1.S5.
Tranoo per post door kat geheel* rjk f 1.49.
WAALWIJK6CHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN.
Telefoon Se. H. Ï^egr.-Adw*: «GHO.
Prfa der AdrertantlAn:
80 cant per regel; minimam 1.09.
B« contract flink rabat.
Beclame* 40 cent per regaL.
Advertemtite moeten Woensdag en Vr|dag
des morgens «m «lterlgk aag in opa toert*
sfa, -•
DIT NUMMER BESTAAT UIT
DRIE BLADEN.
EERSTE BLAD.
Vrijdagmiddag werd in Hotel de
Ploeg te Waspik door Ir. Bongaerts
een lezing gehouden over de afslui
ting van het Oude Maasje.
De zaai was vrij goed bezet. We
merkten onder de belangstellenden o.m.
opMr. Fr. Teulings ltd der 2e Kamer,
Ir. Röling van den Provincialen Wa
terstaat. Ir. Kiügers van het Rijksbu
reau voor de Ontwatering, Drs. de
Vries dir. der R.K. Handelschool alhier,
Mr. Loeff burgemeester van Drunen
en Elshout, den EdelAachtb. heer
Smits voorzitter van het Waterschap
„Beneden Donge" en burgemeester
van 's Gravenmoer, de EdelAchtb. heer
v. d. Schans, lid der Prov. Staten en
burgemeester van Andel# den heer
van Huiten gemeente-bouwkundige
alhier en verder nog verschillende
burgemeesters en bestuurders van Wa
terschappen uit de streek.
Om kwart over drie namen Ir. Bon
gaerts en de aanwezige leden der Ka
mer van Koophandel plaats op het
podium. Hierna opende de voorzitter
der K. v. K., de heer Oer. van Loon
de bijeenkomst met de volgende
woorden
Mijne Heeren.
Het mag als bekend worden ver
ondersteld, dat de waterstaatstoestand
in het westetijk deel van het district
der Langstraaische Kamer van Koop
handel zeer veel te wenschen overlaten.
Allerlei factoren werken samen tot het
scheppen van een dringende behoefte
aan een ingrijpende verandering van
dezen toestand. Factoren, die steeds
van ongunstigen invloed zijn geweest
op den .waterstaatstoestand, zijn in
beteekenis toegenomendoor de ge-
wijzigde inzichten ten aanzien van
land- en fuinbouwcultures worden
vroeger gewenschte toestanden thans
verwerpelijk geachtde mogelijkheid
van het met succes toepassen van
nieuwe cultures wordt in den weg
gestaan door toestanden, waarin vroe
ger geen enkele belemmering werd
gezien de eischen van de industrie,
den handel en het verkeer zijn in aard
en beteekenis belangrijk gewijzigd.
De Westerstorm van 25 November
1928 heeft de ongunstige waterstaats
toestanden sterk geaccentueerd. Het
benedenwater werd toen tot zulk een
hoogteopgestuwd.dat bij den Donge-
mond en in de Langstraat groote ge.
bieden onder water werden gezet, met
de voor het district onzer Kamer ai
zoo lang bekende nadeellge gevolgen
van verbroken verbindingen en ernstig
waterbezwaar voor de cultuurgronden
in de binnenpolders.
Onder de werken, verband houdende
met het graven van den Nieuwen
Maasmond, werd indertijd ook opge
nomen het afsluiten van het Oude
Maasje door een schutsluis. De sluis
werd gebouwd, doch is nimmer in
gebruik genomen' Wanneer ik mij niet
vergis, was er vooral in de landbouw-
kringen verzet tegen deze afsluiting
met het oog op watervoorziening voor
bevloeiïng. Wat het eerste betreft wor
den door electificatie onzer provincie
geheel andere perspectieven geopend,
terwijl ik stellig geloof, dat het laatste
argument thans niet alleen alle betee
kenis heeft verloren, doch dat ten
aanzien daarvan de inzichten wel ra
dicaal zijn gewijzigd.
De oprichting van waterschappen als
de BenedenDonge en het Zuider
afwateringskanaal staan in het teeken
van deze gewijzigde inzichten.
Het waterschap de Beneden—Donge
heeft reeds een plan doen ontwerpen
tot afsluiting van den Dongemond met
eenige daarmede in verband staande
werken, om daardoor aanmerkelijke
verbetering te krijgen in den water
staatstoestand in een uitgebreid gebied
door verbetering van den afvoer van
water en het beletten van inundatie en
te hooge waterstanden door het bij
den Dongemond binnenstroomende
water bij hooge rivierstanden.
De Donge en het Oude Maasje zijn
in onze provincie de eenige nog niet
afgesloten riviermonden.
De bezwaren van den open mond
van het Oude Maasje zijn U bekend
Inundatie van uitgestrekte polders bij
stormvioeden, des winters meermalen
voorkomende, doch ook in het hooi
en weideseizoen geen zeldzame ge
beurtenis verkeersbelemmeringen ten-
gevolge van de inundatie regelmatig
terugkeerende onderhoudswerken aan
waterkeeringen belemmering van de
ontwikkeling van land- en tuinbouw-
cultures, omdat de polders niet water-
vrij zijn en ten slotte het zeer ernstige
euvel van het snel aanslibben der
Langstraatsche havens met de groote
en telkens terugkeerende kosten van
baggerwerken, waarvoor de betreffende
gemeenten worden geplaatst.
De snelle aanslibbing der havens is
van „De Echo van het Zuiden."
oorzaak, dat de Langstraatsche havens
bij de schipperij ongunstig staan aan
geschreven, hetgeen de vrachttarieven
voor deze havens opvoert. Wij spreken
dan niet eens van het ernstig bezwaar
voor het scheepvaartverkeer, dat deze
havens z.g. getij-havens zijn. De af
sluiting van het Oude Maasje zou
voor üe scheepvaart aanmerkelijk be
tere toestanden scheppen, waardoor
handei en nijverheid onmiddeliijk
zouden profiteeren door lagere tarieven,
terwijl de gemeenten zich regelmatig
terugkeerende uitgaven voor bagger
en onderhoudswerken zouden kunnen
besparen.
De toestand is zeer gecompliceerd
en er is hier en daar ten aanzien van
waterlossing en watervoorziening strijd
van belangen.
Het nieuw opgerichte waterschap
het Zuiderafwatertngskanaal, een ver
bond van de waterschappen der Lang
straatsche binnen- en buitenpolders,
wordt geplaatst voor de oplossing van
het vraagstuk van een afdoende ver
betering van de waterlossing in de
binnenpolders. De waterlossing van
deze polders hangt nauw samen met
die van de buitenpolders. De afsluiting
van den mond van het Oude Maasje
zou een voorziening noodig maken
voor de wateriossing van de buiten
polders, omdat het Oude Maasje in
zijn tegenwoordigen toestand behalve
als toegang tot de Langstraatsche ha
vens dienstbaar is voor üe wateriossing.
Een plan tot afsluiting van den mond
van het Oude Maasje zou daarom niet
beter kunnen worden overwogen, dan
gelijktijdig met een plan tot verbetering
van den waterafvoer voor de binnen
polders.
Onze Kamer heeft gemeend goed te
doen het initiatief te nemen voor een
onderzoek naar de voor- en nadeelen
van de afsluiting van het Oude Maasje
als middel tot verbetering van ae
tegenwoordige ongewenschie water-
staatstoestanden in een deel van het
district der Kamer.
Omdat die toestanden zoo bizonder
gecompliceerd zijn, heeft de Kamer
het wenschelijk geacht een bij uitstek
deskundige als Ir. Bongaerts, die vol
komen op de hoogte is met deze toe
standen, de schrijver van het in onze
streek zoo bekende werk „De schei
ding van Maas en Waal", uit te noo-
üigen over het vraagstuk der afsluiting
een voordracht te houden ats een
inleiding tot uitwisseling van gedach
ten, waarvan de kennisneming van
belang kan zijn en om in ruimeren
kring belangstelling te wekken voor
de oplossing van het vraagstuk.
Wij waardeeren het zeer, dat de
heer Bongaerts onze uitnoodiging heeft
aanvaard.
Alvorens het woord te geven aan
Ir. Bongaerts wensch ik uitdrukking
te geven aan mijn groote voldoening
over de aanwezigheid van zoovele
autoriteiten en belanghebbenden en
belangstellenden. Dtt versterkt mij in
mijne overtuiging, dat de Kamer van
Koophandel tereent het initiatief heeft
genomen voor de bestudeering van het
vraagstuk van de verbetering van de
watersiaatstoestanden in deze streek.
Ik heet allen, hier aanwezig, harte
lijk welkom en geef thans hel woord
aan den heer Bongaerts.
Hierna nam de oud-minister het
woord.
Allereerst sprak hij er zijn voldoe
ning over uit, dat hem uit het schrij
ven van de K. v. K. reeds was geble
ken dat er een begin van daadwerke
lijke samenwerking is, om te komen
tot een afdoende verbetering van den
waterstaalkundigen toestand tn deze
streek.
Met samenwerking ais grondslag,
kan het ntet anders of men moet suc
ces hebben. Het is een bewijs dat de
kwestie onder het volk leeft, aldus spr.
Verder zet htj wel geen kaan nooüig
te zullen hebben, üaar alle aanwezi
gen zich wel een beeld kunnen vor
men van de situatie van de streek,
met de groote rivier als centrum.
Den nadruk legde spr. er op, dat
dit de eerste vergadering was, om te
door
HEDWIG COURTHS-MAHLER.
Tegen Josta was hij terughouden
der dan anders. Nu mocht zij nog
minder dan ooit vermoeden, wat zij
voor hem was. Dan had zij haar ban
den nog sterker gevoeld. Hij moest
haar vertrouwen behouden, opdat zij
haar hart bij hem zou kunnen uit
storten, wanneer zij het oogenblik van
den bloei harer jonge liefde zou voe
len. Nu moest hij dikwijls aan de
waarschuwende woorden van Gerlin-
->ken, toen hij haar zijn verlo
ving medegedeeld had. En meer en
meer beschouwde hij het als een on
rechtvaardigheid, dat hij Josta aan
zich gebonden had. Hoeveel leed zou
er twee menschen gespaard zijn ge
bleven, wanneer hij zich had kunnen
beheerschen!
Zoo verliepen er weken en schijn
baar heerschte op kasteel Ramberg
sleets geluk en vrede. Dikwijls waren
er gasten of legde men te zamen in
de buurt bezoeken af. De officieren
van het naastbijgelegen garnizoen
ofganiseerden met toestemming van
graaf Rainer een pic-nic in het bosch
van Ramberg. En Josta was geheel
•de koningin van het feest. Allen
huldigden haar en zij nam deze hulde
aan, zooals zij dit als meisje gedaan
had, met een rustige, voorname be
minnelijkheid.
Hoofdzakelijk verkeerden de Ram-
bergs met baron en barones Rittberg.
De barones dweepte met Josta, en
het was haar werkelijk eens gelukt
erbij tegenwoordig te zijn, dat Josta's
kamenier 't haar losmaakte en
vlocht. Ook Gerlinde was erbij ge
weest en de geestdrift van de barones
over dien goudblonden stroom was
evengroot geweest als Gerlinde's
nijd.
Sinds dien tijd bestond er voor de
barones niets mooiers op de wereld
dan Josta's haar.
Tot haar echtgenoot zeide ze vol
geestdrift
„Ik zeg je, Dieti, zoo iets prach
tigs krijg je je heele leven niet te
zien. Zooals dat haar langs haar
slanke gestalte viel en haar als een
heerlijken mantel omgaf dat kan
alleen een dichter in woorden zeggen.
„Nu, nu, Lisetje, jij hebt het prach
tig uitgebeeld. Je vond het zeker
heerlijk om te zien?"
Zij knikte.
„Verrukkelijk. En gravin Gerlinde
stond er bij, geheel bleek. Geloof me,
ze is vreeselijk jaloersch. Ik zie het
maar al te dikwijls aan haar. Weet
je, ze valt toch niet mee, wanneer je
haar kritisch bekijkt; zij kan niet
met Josta vergeleken worden".
Indien gravin Gerlinde dat gehoord
had, zou haar woede tegen Josta nog
grooter zijn geworden. Voor het
oogenblik waren haar gevoelens iets
rustiger, daar zij meende, dat Josta
spoedig het veld voor haar zou moe
ten ruimen. Zij bespiedde haar en
Henning scherp en het verheugde
haar, dat zij op zoo goeden voet met
elkander stonden. Het geheime vak
in Josta's schrijftafel controleerde zij
geregeld en het verlangen om het
dagboek te lezen groeide in haar. Zij
dacht alles naar haar wenschen te
kunnen regelen, wanneer zij dat eens
kon lezen. Maar steeds vond zij het
vak leeg of met alledaagsche dingen
gevuld. Wel had zij Josta nog twee
maal bespied, terwijl zij opgewonden
haar pen over het papier liet glijden.
Zij liet den beiden jongelieden veel
tijd om alleen te zijn, kwam niet op
het kasteel, wanneer Rainer uit was
en wanneer zij kwam, liep zij van de
eene kamer in de andere en beluister
de zooveel mogelijk hun gesprekken.
Eens op een avond zaten de twee
broers en de beide dames in de biblio
theek. Men had in de oude kronieken
naar een oude familiegeschiedenis
gezocht. Toen men ze gevonden had,
las graaf Rainer ze met warme, wel
luidende stem voor.
Een vroegere vrouwe van Ramberg
was onrechtvaardigerwijze van on
trouw aangeklaagd, omdat haar ka
menier aan een van haar aanbidders
een haar toebehoorende ceintuur had
gegeven. Deze ceintuur had haar ge
maal in de handen van den aanbidder
gevonden en het was tot een bloedig
duel gekomen. De graaf had zijn te
genstander doodelijk gewond en wil
de zijn gemalin verstooten. Door be
rouw gepijnigd, had echter de kame
nier op het laatste oogenblik bekend
en de echtgenooten hadden zich ten
slotte weder verzoend.
Toen graaf Rainer geëindigd had,
zeide Gravin Gerlinde, terwijl zij Hen
ning aandachtig bespiedde:
„Die geschiedenis loopt gelukkig
beter af dan het verhaal van Othello
en Desdemona. Zij lijkt er anders
veel,op, alleen speelt hier een cein
tuur de rol van den ongelukkigen zak
doek".
Graaf Henning werd rood, en zijn
hand tastte heimelijk naar de plaats,
waar hij Josta's zakdoek bewaarde.
„Hoe kan men de trouw of de on
trouw uit zulke toevallige dingen
vaststellen? Trouwens daar valt me
in, dat ik mijn zeer kostbaar bruids
zakdoekje op den dag van ons huwe
lijk verloren heb. Mijn kamenier heeft
overal gezocht en papa heeft ook het
geheele huis laten doorzoeken. Maar
het is verdwenen en het spijt me erg,
want ik had het van Rainer gekre
gen", zei Josta.
„Goed, dat daar geen drama van
gekomen is", zei Gerlinde met fon
kelende oogen.
Graaf Henning bladerde ijverig in
een dik, in leder gebonden boek en
trachtte er argeloos uit te zien.
Josta lachte onschuldig.
„Ik heb het Rainer dadelijk gezegd,
dat ik het verloren had. Als Desde
mona dat ook gedaan had, zou er
geen drama van geworden zijn. En
Rainer heeft me dadelijk weer pre
cies zoo een cadeau gegeven".
Hier verbrak Rainer het gesprek,
door een nieuw, interessant hoofd
stuk uit de kroniek voor te lezen.
De vacantie van graaf Henning was
reeds voor twee derden afgeloopen
en hoe langer hij in Josta's gezelschap
vertoefde, des te inniger en harts
tochtelijker kreeg hij haar lief. En
langzamerhand verdween de vredige
rust weer uit zijn hart. Dikwijls was
hij vroolijk, vol overmoed en guiten
streken, dan weer stil en in zichzelf
gekeerd. Sprak men dan tot hem, dan
schrok hij zenuwachtig op en staar
de voor zich uit. Josta bemerkte niet
veel daarvan. Wel echter gravin Ger
linde en graaf Rainer. De laatste lette
angstig en onrustig op het gedrag van
zijn vrouw en zijn broeder, zonder on
rust echter te toonen. In deze pijn
lijke stemming kwam er op een mor
gen een telegram van mevrouw von
Seydlitz, dat méldde, dat de minister
plotseling zwaar ziek was geworden.
Hij had eenige dagen'wel zeer onder
een verkoudheid geleden, doch hij
had het te gering gevonden om er
Josta in zijn brieven mede te veront
rusten. Maar nu was er plotseling
een zware longontsteking bijgekomen
en de artsen die er bij geroepen wer
den, waren zeer bezorgd en verlang
den de aanwezigheid van gravin Josta.
Met schrik vernam Josta dit be
richt. Zij sprong op en vatte den arm
van haar echtgenoot. Werktuigelijk
kwam zij in haar angst het eerst tot
hem.
„Ik moet dadelijk naar papa, Rai
ner. Hij is zoo koppig, als hij ziek is
en hoort naar niemand dan naar mij
Wanneer kan ik vertrekken?" vroeg
Josta met een bleek gezicht.
Wordt vervolgd.
Waalwybsck en Langstraatsche