Toegewijd san Handel, Industrie en Gemeentebelangen. Huziebf eesten te Waalwijk. li ROODE ROZER. NGDPDBRAMTiD FEUILLETON DOOP, ERVARING ■S>TF.P.K< 58e JAARGANG. WOENSDAG 20 AUGUSTUS 1930 NUMMER 66 met Wak nalat ng, u«j uiing, voor iowel ngeret Lrtgen, uren akenr iz. t'werk UR TEN. Dit blad Taraebfat WOENSDAG en ÏAISEDAO, JBrieren. Ingebonden «tokken, golden, ent franco te aaiden aan dan Uitgever. AbonnementepriJ per S maanüen 1.25. jYanco per poet doc* bet geiheelc xf k 1.4#. UITGAVE WAALWIJKSOHE STQOHDRUKKERIJ ANTOON TIELEN. Telefoon Na. S& Telegr.-Adree: SCSI). dit nummer bestaat UIT TWEE BLADEN. EERSTE BLAD. (Vervolg). Wij boffen gewoonlijk. Zoo besloten wij het verslag van den eersten dag der Liedertafelfeesten, en terwijl we dat schreven, Zaterdag morgen, gutste de regen bij stroomen en vlagen. Wij hadden goede hoop, omdat wij bij feesten bijna immer mooi weer treffen, al was het wal brutaal dien Zaterdagmorgen onder zulke omstan digheden nog te durven verhopen, dat geven we toe, Maar toen 't eerste gezelschap des middags geëindigd bad, begon het reeds op te klaren, steeds meer en beter en 's-avonds was het pracht- weer zoodat duizenden en duizenden zich om de gymnastiekdemonstratie en de kiosk schaarden, terwijl Zondag een pracht-dag schonk, zoo mooi ais in geen weken en weken en die de menschen uit de geheele Langstraat en 't Land van Altena naar buiten in de zon drong en naar Waalwijk stuwde met duizendtallen tegelijk, zoo dat onze gemeente, een bezoek ten deel viel zooals misschien nooit te voren en een stemming bracht die de Muziekfeesten van Oefening en Ver maak bestempeld heeft tot een der mooiste feesten ooit in onze plaats gevierd. ja, wij hebben werkelijk geboft, onze voorspelling Is uitgekomen. Maar laten we ons geregeld verslag voortzetten. Zaterdag. Guur, nat, mistroostig was het Za terdagmiddag toen de heer Aug. v. d. Heijden in Musis de deelnemenden ont ving. Aan deze slechte weersgesteld heid moet het waarschijnlijk geweten worden, dat Musis niet zoo goed bezet was als andere dagen. Toen de presidenten en directeuren der gezelschappen aan de eeretafel gezeten waren ving de heer v. d. Heijden zijn rede aan. De heer v. d. Heijden sprak als volgt Rede A. v. d. Heijden Voor de tweede maal is aan mij thans de eer, de aan ons Festival deelnemende Vereenigingen te ontvan gen. Tijdens mijn 20-jarig president schap heb ik dit echter zoo vaak reeds moeten doen, dat men ten slotte schip breuk zou gaan lijden op die klippen der eentonigheid, weshalve wij thans de zaak eens onder een ander aspect zullen bezien. Toen, volgens de Qrleksche mytho logie Zeus, ook wel Jupiter geheeten, de aarde geschapen en bewoonbaar gemaakt had, beschouwde hij met welgevallen het werk zijner handen. Hij strekte de hand over den Olympus uit, gebood stilte en allen, goden, menschen en dieren, zelfs winden en stroomen, zwegen en luisterden eer biedig. Toen klonk het uit zijn mond „U, menschen, schenk ik deze aarde tot een erfdeel en een eeuwig leen goed, neemt haar in bezit, doch deelt broederlijk onder elkander". Nauwelijks waren deze woorden gesproken, of er ontstond op het ondermaansche eene tot dan toe on gekende bedrijvigheid. De landman greep naar de vruchten des veldsde jonker jaagde door het woudde koopman vulde zijn zolders en pak huizen met kostbare goederen, de abt lei beslag op de edelste wijnbergen de koning versperde de bruggen en de straten en sprak: „De tiende pen ning behoort mij". Lang nadat de deeling geschied was, komt uit verre streken, de dichter-zarger aangetreden. Voor hem was niets meer te vinden, alles toch had zijn eigenaar, zijn heer en meester reeds gevonden. Diep be droefd, met gebogen hoofd, besteeg hij den Olympus, luid klagend: „zal Ik dan alleen vergeten zijn, ik, uw getrouwste zoon? Twist niet met mij, sprak Zeus, zeg mij eenvoudig, waar gij toefdet, toen de wereld ge deeld werd 1 „Ik was bij U, o ZeusMijn oog rustte op uw goddelijk aangezicht, oudheid stond aangeschreven, niet alleen bij de Grieken, maar ook bij de Egyptenaren, de Israëlieten, de Meden, de Perzen, kortom bij alle volkeren in het grijs verleden. Bij schier alle vindt gij dan ook, zij het onder verschillende vormen, de spreuk: „De zanger zal naast den koning gaan, omdat zij beiden boven de menigte staan". Nog hooger vlucht nam de muziek na de invoering van het Christendom, toen zij steeds nauwer met den Eeredienst verbonden werd en grooterè verbreiding erlangde, doch mijn oor luisterde naar uwe hemelsche haar hoogste vlucht nam zij, toen Ita- harmonieëen, vergeef het mij dus, datliaansche melodie, Duitsch—Neder— ik, betooverd door uw licht en maje steit, het aardsche uit het oog verloor". Wat nu te doen sprak Zeus, de wereld is weggegeven en niets is er meer var. mij. Wilt gij voortaan bij mij in den hemel wonen, dan zal hij, zoo dikwijls gij kont, voor u open staan". Zie daar, geachte toehoorders, hoe hoog volgens „die Teilung derErde", de zanger, de musicus in de grijze fvwracöAPpy van verzekering op hetlevim van „De Echo van het Zuiden.7 dien lach in zich opnemen. In zijn oogen lichtte het plotseling. Hij ver landsche harmonie met Fransche cor rectheid en bevalligheid als in één vorm werden saam gegoten. Een wijs geer der Oudheid zeide eens tot zijne leerlingen„Als ik straks gestorven ben, leg mij dan zooals ik nu ben naast den weg, doch vergeet niet, een stok mij in de hand geven, waarmede ik, zoo het noodig mocht blijken, de roofvogels weg kan jagen, die het op mijn lijk gemunt hebben". Met hoeveel meer recht en reden zou echter de zanger, de muzikant kunnen zeggen „Vergeet niet, alvorens mij grafwaarts te dragen, naast mij in de kist, mijn geliefkoosd instrument, mijn muziek mijn zangpartij te leggen, opdat ik op den grooten dag der opstanding plaats zal kunnen nemen in het koor, om den Koning der eeuwen, den Grootmeester der kunst, het Hosanna toe te zingen." Ja, heeren zangers en muzikanten, wel groot en verheven is uw werk 1 Tracht daarom met alle u ten dienst staande krachten uwe vereeniging in wezen te houden. Als de aarde plotseling in het duister gehuld werd, dan zoudt gij de voorlichters, de fakkeldragers zijn om ons langs duizendvoudige wegen naar den tempel der kunst, naar het eind doel van ons bestaan te leiden. Van u zong eenmaal de groote dichter Schiller Au! tausendfach verschlungnen Wegen Der relchen Mannigtaltigkeit, door HEDWIG COURTHS-MAHLER. „Ziezoo, Henning, nu kunnen we ons ongestoord een uurtje in de oude kronieken verdiepen", zei Josta ver genoegd. „Je gelooft niet, wat voor interessante geschiedenissen ik daar al niet in gevonden heb. Soms was 't mijn eenigste bezigheid in de afge- loopen maanfden". Zij was in een hoogen stoel gaan zitten, bij den haard, waarin groote houtblokken brandden. Op het tafeitje naast haar legde Henning een in leder gebonden boek. Hij ging tegenover haar zitten en bladerde er in. „Ziezoo, hier waren we gisteren ge bleven, Josta: bij de geschiedenis van gravin Ulricke, die door haar gemaal maandenlang werd opgesloten, om dat ze zijn gebod had overtreden". >,0, wat was dat een wreede tijd!" dep Josta rillend. >vDe tijd van het vuistrecht", zei Henning, terwijl hij haar aankeek, j >,Zou jij in dien tijd willen leven?" vroeg zij, hem schaïksch aanziend. Hij zag maar zelden dien betoove- renden glimlach op haar gelaat. En bij kon zijn oogen niet van haar af houden, hij moest haar aanzien en anders. Ik heb zoo met mezelf gestre- handen. Zij trok hem op. Hij drukte den, geloof me. Ik heb je lief ik zijn lippen op haar handen en stamel- gat, wat zij hem gevraagd had, hij had je lief vanaf het oogenblik, dat ik i de heesch \an ontioeiing. omklemde krampachtig de leuning je als Rainer's bruid weerzag. Alles j „Vergeef me - vergeef me. Ik wist van zijn stoel. Alle kleur week uit zijn gezicht en zijn slanke gestalte sidder- alles gun ik mijn broeder. Ik heb niet, wat ik deed maar ik heb je hem immers lief, alleen jou kan ik zoo innig lief de, als van koorts aangegrepen. niet aan zijn zijde zien. En ik weet „Zwijg, Henning, zv\ijg, wij moeten De glimlach verdween uit Josta's immers, dat je hem niet liefhebt, je dat beiden vergeten. Wees sterk, ver gelaat Zij had reeds eiken dag een hebt het me zelf immers gezegd. Ver- weer je tegen dat gevoel, dat een stille zorg om Henning gehad. Hij geef me, deins niet voor me terug. Ik zonde is. Henning, Henning, mijn hart srWn haar ziek toe wilde sterk blijven, meester over me- zou breken, als je je niet zou kunnen zelf. Anders zou ik niet zijn gekomen, j beheerschen. Denk aan Rainer, zeg ik Maar nu is het toch sterker dan ik je. Hij zou het nooit te boven komen, scheen haar ziek toe. „Henning!" riep zij zacht met haar lieve weeke stem. „Lieve Henning, wat is er? Ben je niet wel? Ik ben zoo be zorgd over je". Toen was het uit met Henning's zelfbeheersching. Hij gleed van zijn stoel, knielde aan haar voeten en klemde zijn handen aan haar japon vast. „Josta. Josta! Begrijp je dan niet, wat ik heb? Voel je niet, dat ik ver smachten moet zonder jou? Vergeef me vergeef me maar er ligt een wanhopige voor je. Ik heb met boven- menschelijke kracht met me zelf ge streden, nu kan ik niet meer", stoot te hij uit. Josta zat als verlamd van schrik. Vol ontzetting keek zij in zijn ver wrongen, gepijnigd gelaat. Toen sprong zij met een ruk op. „Om he melswil, Henning!" riep zij toonloos, terwijl zij bleek werd. Wanneer de bliksem voor haar in geslagen was, zou zij niet erger ge schrokken zijn. In nameloozen angst en pijn zag zij, wat haar uit de bran dende oogen van den jongen man te- genstraalde. „Trek je niet ontzet van me terug, Josta, heb medelijden. Ik weet, ik ben een ellendige. En toch ik kan niet ik kan niet meer". Hij zakte in elkaar en verborg zijn als hij zijn broeder, dien hij zoo lief heeft, zou moeten verliezen. Geen gezicht in haar japon. Verschrikt en woord wil ik meer van je hooren, ik hevig ontroerd keek Josta op hem neer. Haar eigen verdriet deed haar het zijne begrijpen. Maar een wilde, diepe smart brandde in haar hart. Waarom moest Henning haar zoo lief hebben als zij Rainer. Zij had het vol strekt niet vermoed. Zij had zich zoo op zijn genegenheid verheugd, daar zij hem als een broeder beschouwde. Een diep medelijden vervulde haar hart. Zij kon niet boos zijn op den ongeluk kige. Medelijdend en liefelijk als een zuster boog ze zich over hem heen en streelde zijn haar. „Mijn arme, arme Henning! Wat heb je mij verschrikt! Stai op, ik smeek je, je mag niet voor me knielen en ik mag zulke woorden niet van je aanhooren. Maar ik lijd om je en met je o zoo erg en mijn hart doet me pijn. Sta op, Hen ning, je moet weg, vandaag nog moet je vertrekken, je moogt niet in mijn nabijheid blijven! Denk toch aan Rai ner! Wat zou het hem smarten, als hij zag, dat je foo'n verdriet had!" Henning kreunde en vatte haar mag je niet meer terugzien, voordat je geheel kalm bent. Vertrek, ik smeek het je, een voorwendsel zal er wel te vinden zijn. Vaarwel, God helpe je". Buiten zichzelf van smart sprak Josta deze woorden uit, en in heete tranen uitbarstend, ging ze de biblio theek uit, naar haar kamers. Henning wierp kreunend de armen op de tafel en verborg zijn gezicht in de handen. Hij hoorde niet, dat bui ten het rijtuig, dat Rainer en Heil- man thuisbracht, stilhield. Hij be merkte ook niet, dat boven op de ga lerij een groote vrouwelijke gestalte wegsloop. Gravin Gerlinde had deze scène van het begin tot het einde beluisterd. Nu vloog zij meer dan zij ging de hooge trappen af naar de hal. In haar oogen glansde een ijzeren vastberadenheid. Nu was het oogenblik van handelen gekomen, nu moest zij verstandig zijn en van de gelegenheid gebruik ma ken. „Elk smeedt zijn eigen geluk", dacht zij bij zich zelf. PrfA Oêt AdvertemtMn: #0 ««ut per regel; rotwhwom f 3JM. Bf contract filmk rabat. Bedamea 40 cent per regeL Adveortentlfa moeten Woensdag on Yrfdefl éea morgana om ai ter Ijk g aeg lm oaa baalt ag«u Kommt dann umarmend euch entgege# Am Thton der hohen Einigkelt." Behoef ik na deze ontboezeming u nog te zeggen, dat wij zoo aanstonds uwe prestatiën op hoogen prijs zullen stellen en een dankbare herinnering er aan zuilen bewaren Laat het weder dreigen, onze waardeering zal er niet te minder om zijn. En tot slot hef ik mijn glas op om te drinken op het heil, den groei en den bloei uwer vereeniging. Een krachtig applaus weerklonk na deze magistrale rede. Hierna werd de eerewijn aangeboden. Daar geen der aanwezigen nog het woord verlangde, trokken de deelne mers naar de Markt, waar te ca. half vijf het muziekfeest een aanvang nam. Achtereenvolgens traden op Harmonie „De Volharding", Drunen. Gemengd Koor „De Volharding", Eethen. Qem. Koor „Vooruitgang zij ons Doel", Waalwijk. Gemengd Koor T. A. V. E. N. U., Waalwijk. Harmonie St. Jan, Waalwijk. Gelukkig klaarde het weer lang zamerhand op, zoodat een zeer groote menigte met belangstelling de concerten volgde, Na elk nummer ging dan ook een krachtig applaus op. De harmonie „de Volharding" uit Drunen, maakte een muzikale wande ling, en bracht een serenade aan den heer Aug. v. d. Heijden, die eere voorzitter van dit corps is. Ook aan den burgemeester werd een serenade gebracht, welk goed voorbeeld door nog tal van deelnemende gezelschap pen in deze dagen werd gevolgd. Op het plancher op de Markt gaf hierna de R. K. Gymnastiekvereni ging W.G.V. een demonstratie. Het weer was inmiddels geheel op geknapt en een reusachtige menigte stond op het Marktplein om de ver richtingen der gymnasten gade te Zij kwam juist de trappen af, toen Rainer de hal binnenkwam. Zich tot kalmte dwingend ging ze op hem toe. Zij knikte. „Ik moet je spreken Rainer, over een gewichtige zaak", zeide zij. Hij keek haar verbaasd aan, maar knikte vriendelijk. „Dadelijk ben ik tot je dispositie, Gerlinde, ik wil alleen Josta en Hen ning goeden dag gaan zeggen". Zij nam zijn hand. „Neen, ik moet je eerst spreken, Rainer. De zaak kan geen uitstel dul den". Hij had zijn bediende zijn pels en hoed gegeven en streek over zijn haar. „Je schijnt opgewonden te zijn, Ger linde. Als het haast heeft, wat je me te zeggen hebt, kom dan". Hij wilde door de bibliotheek gaan, maar zij trok hem mee door de lange gang, die naar zijn kamers leidde. In zijn studeerkamer traden zij binnen. Het was graaf Rainer vreemd te moe de. Hij schoof de gravin den leuning stoel toe. „Neem plaats en zeg wat je wenscht te vertellen". De gravin zonk in den leuningstoel. Haar knieën sidderden van opwin ding. Toen begon zij, zich zooveel mo gelijk beheerschend „Ik had je reeds lang willen spre ken, Rainer. Ik had je niet mogen verbergen, wat ik a1 dien tijd reeds zag al sinds je verloving. Ik heb gezwegen uit angst je pijn te doen. Maar van daag moet ik spreken. Het zou een misdaad zijn, een verraad aan onze vriendschap, wanneer ik nu nog lan ger zweeg". Wordt vervolgd. 1. Waalw(jfesclie en Langstraatsclie KOM •st naai igsblad, Want 3 geeft erschei- ictueelt er haten E EBD L AD, eeld en abonné 8 dezer s m/i fr. p. p. rati».

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1930 | | pagina 1