reis naar
j
I 'f
1 I
:i i
i
ij
i (p
fl
B, en W. stelden voor afwflzend te
besluiten. Het aantal verloven mag
bedragen 1 op 250 inwoners Er mogen
er hier dus 7 zijn en er zijn er maar
5 en met het oog op de hooge ver
lofsrechten zullen er wel geen nieuwe
aanvragers bijkomen.
Conform 'i voorstel van B. en W.
werd besloten,
8, Wijziging gemeentebegrootlng
1931.
Op die begrooting moet volgens de
voorzitter een post worden bijgeschre
ven van f 30 82 voor een advies der
Ned. Heide—maatschappij in zake
werkverschaffing.
't Werd^eveneens goedgevonden.
Rondvraag Het fid Stap had graag
inlichtingen omtrent het sluitingsuur
der winkels in verband met d.e nieuwe
Wet.
De Voorzitter zegt met enkele 'eden
der Heusdensche Winkeliersvereniging
te hebben geconfereerd^en datdaartoeu
is goedgevonden, dat die vereenlg'rg
toegezonden krijgt de verordening «an.
Waalwijk, ten einde met deze als lei-
draad aan B en W. een advies uil ie
brengen, waarna de zaak later zal
worden aan de orde gesteld.
Niemand meer het wooid verlas
gend, sloot de voorzitter de vergade
ring.
ii.
Wij verlieten elkaar in mijn vorigen
brief bij de stad Sparta en vinden nu
elkaar terug in de haven van Candia
of Herakleion, van waaruit onze toch
ten op het eiland Kreta beginnen.
We verlaten 'h morgens vroeg, op
Goeden Vrijdag 25 Maart, die in de
Grieksch-Katholieke Kerk naar ik
meen een week later valt, op de ge
wone wijze met kleine bootjes onze
trouwe Patris II, die wij, behalve de
geregelde zeezieken, zijn gaan waar-
deeren als een tweede „patrie", terwijl
dat zijn van oudsher Grieken en zij
verschillen dus in hoofdtrekken niet
veel van de bewoners van het vaste
land van Griekenland en die dei- .Io
nische eilanden of der Cycladen. Be
denk echter, waarde lezers, dat als wij
hier vaak nog verschil van geaardheid
meenen te ontdekken tusschen een
Waalwijker en een Baardwijker, ge
niet moet vragen, hoe in een land als
Griekenland, bijna zonder vervoer
middelen, waar dus iedere plaats, be
halve alleen Athene zou ik zeggen, in
een sterk isolement ligt, de bevolking
haar eigen lokale kleur en karakter in
veel sterker mate behoudt. Hit is voor
al op de eilanden het geval en men
kan zonder overdrijving beweren dat
de Grieken hier hun primitief karak
ter totaal zuiver hebben bewaard en de
levensgewoonten nog ongeveer gelijk
zijn aan die welke Homerus ons be
schrijft. Verschillende details van liet
dagelijksche en huiselijke leven illus
treerden voor ons letterlijk inenigen
versregel uit Ilias of Odyssée, terwijl
de herdersjongen met zijn stal en wit-
wollen mantel, met z'n herdersfluit en
grazende kudde schapen, evenals de
vrouw met haar waterkruik op hoofd
of schouder op haar gang naar de
bron, voor ons het eeuwige type der
menschheid zijn, zooals het was van
de oertijden af. Gode zij dank zijn de
ze menschen in afzienbaren tijd nog
beveiligd tegen het al-aanvretend Anie-
rikaansch modernisme van onze da
gen, heel wat meer dan onze Meierij-
sche boerinnetjes met haar statievolle
mutsen en lichtgroene of karmeliet-
bruine japonnen, 'n groen en 'n bruin
dat nergens elders ter wereld te zien
was en dat weldra helaas tot de vrome
legenden zal belmoren!
Maar het is half elf geworden en na
een prachtigen tocht door de hergen,
waar de vijgenboom en de wijnstok al
veel groener zijn dan op het vasteland
en waar we door onze beschouwingen
veel te weinig van liet heerlijke land
schap genoten, zijn we bijna in de
vlakte van Phaistos aangekomen.
deze laatsten haar vaak „ad patres
wenschen, als ze weer al te wiegelende
neigingen vertoontAan den wal is
men van onze komst verwittigd. Een
lange file keurige auto's staat klaar;
het gezelschap is weer in 3 groepen
ingedeeld met 3 professoren als res
pectievelijke leiders. De traditioneel
geworden witte doos wordt ons weer
uitgereikt en dan gaat het door de ver
sierde straten van de stad met onge
veer 30.000 inwoners, die een natio-
nalen feestdag vieren, waar vlaggen
uithangen en de huizen met groen ge
sierd zijn, terwijl de Candiers langs
den weg staan en ons allervriende
lijkst toewuiven.
Ik sprak U tot nog toe weinig van
het Grieksche volk en daar we een
autotocht van ongeveer drie uren voor
den boeg hebben, alvorens Phaistos, 't
doel onzer reis, vandaag te hereiken,
heb ik den tijd U enkele mijner im
pressies hieromtrent mee te deelen.
We zijn hier wel op Creta en hebben
dus met Cretensers te maken, maar ook
traantjes gedroogd heeft? Dan heeft
ze weer van alles in te brengen, wacht
maar eens".
Nu sloten de boterbloemen zich hij
de madeliefjes aan en ook werden de
grassprietjes in den arm genomen.
Samen zouden ze machtig genoeg zijn
en die trotsche bloem straffen.
Weer scheen het zonnetje en ven
hief de koningin zich op haar stengel.
„Nu, nu!" riepen de madeliefjes,
„wees maar niet zoo ij del, hoor. Wij
hebben ook een mooi kransje om ons
hoofd en kunnen even goed pronken
als jij".
De paardenbloem wist niet wat z-i
hoorde. Zoo'n brutaliteit was ze van
die kleine peuters niet gewend. Zou
den ze haar straks misschien zoo treu
rig gezien hebben? Boos boog ze zich
naar de madeliefjes over en zei
streng: „Wat wilt ge, akelige, armoe
dige kinderen? Ben ik niet veel sier
lijker dan jullie? Kijk mijn groote
blaadjes eens, ze schitteren als goud
in de zou. Jullie bent maar simpele
witte dreumesen, waar niemand acht
op slaat!"
Toen begonnen de boterbloempjes,
die ook een woordje wilden zeggen.
„Ha, ha!" lachten ze „hoor zoo'n
blufster eens aan. Straks stond ze te
schreien en nu heeft ze wejr allc-
manspraats.. Zullen we jou eens wat
zeggen, ijdeltuit? De menschen pluk-
ken ie niet, omdat je zulke leelijkf.
Laat ik 1' dan nog even zeggen dat
de Grieksche landbouwbevolking op
ons een zeer liefelijken indruk heeft
gemaakt, die liet luchtje dat hangt aan
liet Fransche „Uil grec" voorgoed hij
ons heeft doen vervluchtigen. Schilder
achtig zijn ze in de hoogste mate; in
hun armoede zijn het echte aristocra
ten, met sierlijken tred en fijne geba
ren, 'n prachtig en fier ras, beleefd
zonder iets serviels in hun houding;
nergens zag ik prachtiger tanden,
blank afsteken hij een matte olijf
kleurige tint; ze dragen hun veelge-
lapte kleeren als een vorstelijk ge
waad en rijden op hun muildier dooi
de hergen als ter kroning. De vrou
wen weliswaar lijden nog onder de
oude Oostersche opvatting. Ze wieden
den wijngaard, terwijl de heeren der
schepping toezien of ze het goed doen.
De man, fier op den ezel of het muil
dier gezeten, rustig voor zich uitziend-
zonder eenige bekommernis om wat
dan ook, de vrouw te voet erachter
met twee zware zakken op den rug,
plekken op hun vingers maakt. Ze
schuwen je hard gele kleur en de
mooie madeliefjes worden graag door
de kinderen gezocht om daarvan slin
gers te vlechten. Zij hebben eon heer
lijken, frisschen geur en jij ruikt vies
als het slootwater.
De paardenbloem, die zicli vreese-
1 ijk vernederd voelde, trok de schou
ders verachtelijk op en wist zoo gauw
niet, wat te zeggen. Ze was woedend
en daar begonnen waarlijk de gras
sprietjes ook nog te spotten. De^e
riepen in koor: „Wat een drukte
heeft die juffrouw daar op haar ma
gere heenen. Het hoofd is veel te
groot voor het dunne lichaam en
daarom heeft ze ook zoo'n kromme
rug, wanneer het een beetje hard
waait. En wij omringen met onze
prachtige, groene kleur de madelief
jes en boterbloemen, ze zijn onze
vriendinnen, maar jou verachten we
en nooit willen we met je omgaan".
Nu werd het schimpen de koningin
wat al te kras.
„Wat!" gilde ze, „magere boone-
staken, zouden jullie ook nog wat wil
len inbrengen? Je bent de leelijkste
stumpers van het heele veld. De na
tuur heeft liet niet eens de moeite
waard gevonden je een kroontje te
geven en je leelijke groene kleur
wordt door alle menschen bespot. De
dieren rukken jullie af om je op te
eten en in den zomer wordt ge door
is er een zeer alledaagsch tafereel.
Neen. dan hebben onze dames het
toch heter getroffen!
Wanneer men door de dorpen rijdt,
ziet men weinig vrouwen of meisjes,
tenzij hier en daar een lief kopje met
kleurigen hoofddoek, u toewuivend
vanuit 'n raam of vanaf het balkon.
De mannen, oud en jong, daaren
tegen, staan of zitten heel den dag aan
de deur, of op de schamele stoeltjes
der kaphencions, Waar de waard ech
ter geen zij hij spint, want sober zijn
ze allen bovenmate, ze slurpen op z'n
hoogst 'n kopje drassige, Turksche
koffie of drinken met 'n gewijd ge-
haar van een glas doodgewoon bron
water als ware liet een godendrank.
Eischen stellen ze volstrekt niet aan
het leven. De heerlijke lucht, de klare
atmosfeer, wat olijven en wat water,
op feestdagen 'n stukje lamsvleesch,
'n krant van een paar dagen oud om
uil te spellen en onder elkaar te com-
inenteeren met expressieve gebaren,
daarbij wat kapnos of tabak, en ze
zijn geheel voldaan. Als ze maar niet
behoeven te werkenDaar zien ze
buiten den oogsttijd liet nut noch het
genot van in! Op winstbejag zijn ze
allerminst uit en ze exploiteeren geens
zins de charme van hun land. Een uit
zondering maakten enkel de ezeldrij
vers; die slaan de diensten hunner die
ren nogal hoog aan en het is geraden
den prijs van bestijging en daling eerst
vast te stellen; ze nemen echter spoe
dig genoegen met het geboden bedrag.
Ge zult wellicht denken, waarde le
zers, dat ik de Grieken door wat al te
poëtisehen bril bezie, maar heusch
niet alleen op ons, ontvankelijke Bra
banders, maakten ze. dezen indruk,
doch ook op de over 't algemeen zeer
nuchtere en meer critisch aangelegde
„Hollanders", dief liet meerendeel van
ons gezelschap uitmaakten. Trouwens
in de verschillende meest bekende
reisbeschrijvingen der laatste jaren,
onder anderen in het hoek over Grie
kenland van Edouard Herriot, den
Franse-hen politicus en burgemeester
van Lyon, evenals in dat van den be
kenden schrijver Jacques de Lacre-
telle: Le demi dien ou le voyage en
Grèce, had ik niets dan lof over het
Grieksche landvolk gelezen.
We kwamen dan aan Phaistos, het
doel van onzen tocht. Een prachtig
landschap, het besneeuwde Ida-ge-
bergte boven de vruchtbare Messara-
vlakte. Na de overblijfselen van het
eertijds (=t 2000 jaren vóór J. C.)
weidsche paleis van koning Minos be
zocht te hebben, in verhand waarmee
ik U straks meer vertellen zal, ving
de terugtocht aan. Van het vele be
langwekkende, hoeren die voor ons
een rondedans uitvoerden en aan wie
wij een glas landwijn aanboden, doch
die dit onder protest weigerden, om
dat zij er ons een wilden offreeren,
kinderen die tuiltjes bloemen in de
auto wierpen, overal toejuiching langs
den weg (want de courant van Hera
kleion heeft in. hooge bewoordingen
gemeld dat „een karavaan Hollandsche
de hoeren afgesneden, om als leelijk,
geel hooi te verdrogen. Brutale lum
mels, zwijg, gebied ik je!"
Dat lieten de grassprietjes zich niet
allemaal zeggen, ze stonden in menig
te om de paardenbloem heen. En toen
het avond werd en de beleedigde
vorstin, evenals de madeliefjes, haar
kransje toevouwde om te gaan slapen,
bedachten de sprietjes een list.
„Weet je wat we doen zullen?"
fluisterden ze. „We vragen aan de
aarde, ons hard te laten groeien, zóó
hard, dat we allemaal in een dichten
kring boven de paardenbloem uitste
ken. Dan kan ze zich nooit meer aan
de zon vertoonen en ook niet zoo trots
huigen tegen haar onderdanen. En
wanneer het regent, laten we alle
droppels op haar neerkomen, zoodat
ze eindelijk moe sterven van ellende".
Den volgenden morgen, al heel
vroeg, vertelden de grassprietjes na
tuurlijk het prachtige plan aan de bo
terbloemen en madeliefjes, die scha
terden van hel lachen. Toen het ver
zoek zoo vriendelijk mogelijk aan de
aarde gedaan werd en de sprietjes er
hij vertelden, waarom ze zoo graag
groot wilden wórden, klonk het ant
woord: „Ja, mijn kinderen, ik heb die
trotsche bloem ook gehoord en wil
jullie helpen, haar voor haar hoog
moed te straffen".
Blij met die belofte, lieten de spriet
jes „hare hoogheid" verder met rust
geleerden" het eiland bezoekt), kan ik
U niet blijven vertellen, daar ik niet
uitgepraat zou raken. Alleen, wij stop
ten in het dorpje Haghia Deka om op
achterblijvers te wachten, ik kreeg
daar voor enkele drachmen een cu
rieus graflampje uit Romeinschen tijd,
door 'n hoer op z'n land opgegraven,
en woonde hij toeval, toen ik op m'n
eentje vrat door het dorp kuierde, een
treurige plechtigheid hij. Een Griek
sche plattelandsbegrafenis, mannen,
vrouwen en kinderen achter de baar,
die hoog op de schouders gedragen
werd. Volgens Oostersch gebruik de
kist geopend, waarin een man lag van
ongeveer 30 jaar, naar ik schatte. De
pope (Grieksche pastoor) verrichtte
de beaarding, omringd door een tien
tal in zwarte sluiers
gehulde klaagvrou
wen, die luid misbaar
maakten, de handen
wrongen en een een
tonig lijkgezang aan
hieven. De kist werd
ook in het graf niet
gesloten, geen aarde
werd er op geworpen,
doch ze werd in ons
hijzijn ingemetseld
met groote natuur-
steenplaten. Aanvan
kelijk durfde ik niet
aan de plechtigheid
deelnemen uit vrees
door m'n West-Euro-
peesche kleederdracht
te storen (trouwens ze
herkennen dra den
vreemdeling, „den
barbaar" zouden de oude Grieken ge
zegd hebben); maar met gebaren nood
den ze mij uit hij den stoet aan te slui
ten. Aan den uitgang van het kerkhof
werd mais en wijn geofferd, waar
eenieder en ook ik dus van nemen
moest. Ik heb tot nog toe niet kunnen
achterhalen of dit een christelijk sym
bool dan wel een overblijfsel van hei-
densche lijkoffers beteekende.
Onderweg passeerden wij o.a. nog
liet oudste christenkerkje van Cretn,
aan St. Titus, leerling van St. Pniilus,
gewijd.
's Avonds in het stadje Herakleion
bezag ik op mijn gemak het Oostersch-
bonte straatleven en een optocht van
soldaten niet brandende gele was-
kaarsjes in de hand, ter eere van den
nationalen feestdag.
Met dat alles verlies ik geheel liet
doel onzer landing op Creta uit het
oog, waarover ik toch nog een enkel
woord wil zeggen.
Vóór 1900 dan kende men niets van
de oude Cretensische beschaving. Sir
Arthur Evans, een Engelscli geleerde,
heeft sinds dien tijd door jarenlange
studie en merkwaardige opgravingen
ons wonderen geopenbaard. Ongeveer
2000 jaar vóór onze jaartelling dan
bloeide er op Creta een cultureel leven
dat hij de beste cultuuruitingen aller
tijden kan gerekend worden. Hij heeft
blootgelegd de paleizen van de Minos
dynastie te Cnossos, Phaistos en Ha
ghia Triada, waar verrassende vond
sten gedaan werden. Een enkele greep
uit het vele: weelderige paleizen met
statiezalen, theater, troonzaal met
troon en wonderschoone muurfres
co's.
Badkamers, volmaakt geoutilleerd
voor mannen, vrouwen en kinderen
afzonderlijk, een triviaal maar curieus
detail, W. C. met waterspoeling (pl.m.
1809 vóór J. C.), dan een uitgebreide
collectie kunstvoorwerpen in goud,
ivoor of ceramiek van een moderne
opvatting, zoo ongelooflijk geraffi
neerd van teekening en decor, dat men
ze eerder hij een hypermodernen
kunsthandel dan hij 'n antiquair zou
kunnen exposeeren. Vazen niet relief-
bewerking, waar men verslagen voor
staat, b.v. de nu wereldberoemde vaas
der Maaiers uit het museum van Can
dia, de fresco's der reeds overal heken-
en fluisterden de vriendinnen al heel
gauw in, dat ze zich grooter voelden
worden.
Het ging heel langzaam en de paar
denbloem merkte er niets van. Even
ijdel stond ze te huigen en ze bekom
merde zich niet meer om dat onkruid
rondom haar. Maar o wee, daar ont
dekte ze plotseling op een prachtigen
zomermorgen, dat ze hij het wakke*
worden haar kransje niet geheel kon
uitspreiden; de blaadjes krulden om,
hoe was dal mogelijk? Het was don
ker om haar heen, zou het misschien
nog nacht zijn?
Ze wilde juist haar slaapje weer
beginnen, toen ze de brutale sprieten
ontdekte, die boven haar uitstaken.
Zij waren dus de schuld van de duis
ternis en spottend hoorde ze de kwel
geesten lachen.
„Wilt ge wel eens gauw weggaan,
akelig onkruid!" riep de paarden
bloem woedend, maar de grasjes ble
ven rustig staan en verroerden zich
niet. Toen kwam ze met de belofte,
nooit meer trotsch te zijn, doch ook
haar angstig smeeken mocht niet ba
ten, Daarna vroeg ze aan de zon, haar
te helpen, maar deze kon haar nu
moeilijk meer beschijnen, omdat ze
zoo verscholen stond.
,Ach", klaagde de paardenbloem
schreiend, „het is uit met mijn roem
en mijn pracht...." Treurig liet ze
de „Parisienne", zoo modern is klee-
ding en haartoo^ de Prinee charmant
met de lelietakken, een schaakbord
van goud, paarlemoer, lapis lazuli en
bergkristal, met de pionnen er bij.
Maar laat mij ophouden, want aan
de opsomming zou geen einde komen
Laat ik even nog constateeren dat de-
ze prehelleensche kunst in bijna geen
enkel opzicht gelijkt op de groote
Grieksche kunst, die eerst 800 vóór
Christus aanvangt te bloeien in nog
archaïsche vormen, waar zij dan toch
de voorloopster van geweest is.
(Wordt vervolgd).
GERARD VAN LMREECK.
SrCR!SPWS*SKRJS?!N
Bovenstaand geeft de reproductie weer
van een tegeltableau „Crispijn en Cris-
pinianus" voor de hall van 'l nieuwe
raadhuis, ontworpen door den heer
Felix Timmermans te Lier en uitge
voerd door de N.V. de Sphinx te Maas
tricht. Dit tegeltableau is zeer mooi
van conceptie en uitvoering, ook wat
kleur-combi natie liet reft.
ANWB. TOERISTENBOND VOOR NEDERLAND
Verkeerslessen van
den A.N.W.B.
6i Les.
Loop of speel niet op het rijwielpad!
Spelen op den rijweg is gevaarlijk.
Dat heeft de vorige les geleerd. Maar
ook op een rijwielpad behoor je niet
te loopen of te spelen.
Verscheidene wegen hebben naast
den rijweg een afzonderlijk fietspad,
dat uitsluitend voor de fietsers be
stemd is Auto's, motorrijwielen, wa.
gens en karren hooren op den rijweg
thuis en de wandelaars op het trottoir
of voetpad.
Op het rechter plaatje spelen twee
kinderen met hun autoped zooals het
niet mag en dat zijn natuurlijk Piet
en Annemie weer! Zij hebben zich
gewaagd op het fietspad en dat is ver
keerd, want nu kunnen de fietsers daar
niet rijden. Zie maar hoe de voorste fiet-
ser wijst, dat ze naar rechts op het voet-
pad moeten gaan, waar de jongen
met zijn hoepel al is. Piet en zijn
zusje veroorzaken dus gevaar, ten
haar gouden hoofdje hangen en ze
sprak in het geheel niet meer.
Door al 't verdriet, dat ze van haar
buren te lijden had, veranderde de
gele kroon in witte haren, die heel
losjes op haar hoofd stonden en haar
lichaam kromde zich in leelijke boch
ten. Van verre hoorde ze de made
liefjes en boterbloemen spotten, die
ook in de diepte stonden, maar zij
waren nooit trotsch op haar schoon
heid geweest en hadden natuurlijk
ook geen reden om te treuren. Ach,
het donzige, witte haar waarop de on
gelukkige nog even dorst roemen, zou
haar, helaas, maar al te gauw ontno
men worden.
Toen het zonnetje op zekeren dag
achter de wolken bleef en een harde
wind over de weide blies, spraken de
booze grassprieten af, zich allemaal
tegelijk te buigen. Ze wisten wel, dat
hun slachtoffer dan ook dien witten
haardos moest verliezen. En toen
de. vijandinnen haar op een ge
geven teeken plotseling in den wind
brachten, vlogen de donzige grijze
krulletjes alle kanten uit. Er bleet
nog maar een leelijk, kaal hoofdje
over, dat de trotsche koningin tot 'n
afschuwelijk monster maakte.
Vele jaren zijn voorbijgegaan en
nog moeten alle paardenbloemen voor
haar trotsche zuster boeten. Want
evenals haar voorgangster eindigen
ook zij haar leven met witte haren en
later met een kale kruin.
i 'J
I I 'I
i i
i 11
t
H
i i i
i 1
11 i
ir*'
i
i
i
i
i
J
11
"t
I
-- .«r.
Tt-*
DB STAD CANDIA OP CRETA.
Mea ziet hier op welke wüze men de Patris II moest verlaten, om aan wal te komen.
EEN GEZICHT OP CRETA.
(Viin bevriende zijde werden pogingen aangewend
om van dit tegeltableau, dat zieb reeds alhier
bevindt, een l'oto te nemen voor ons blad, oin den
Waalwij kers in hun eigen blad 't eerst daarvan
een afbeelding te bezorgen. Deze poging kon ech
ter in zekere oogen geen genade vinden! Niette
min zijn we er toch op andere wijze in geslaagd
onze lezers ren reproductie aan le bieden. Red.)
DUWIELDAD VOOD DE FIETSERS