.nsisrsisrsrsfsrsisrsjsisn2js[sisrsfsrsrsj&rsfsrsi3js[sisisrsjsjsisjsrsi
i
1
a
a
KERSTMIS 11932.
9
l«PWJ
DE DRIE
KERSEPflTTEN.
HET FEEST VAN
DEN VREDE.
TWEEDE BLAD VAN „DE ECHO VAN HET ZUIDEN". No. 102 55e Jrg.
Kerstmis 1932. Met den nadruk op
liet jaartal, want meer dan ooit is het
noodzakelijk dat we het Kerstgebeuren
gaan zien met betrekking tot den eigen
tijd en de tallooze en soms schijnbaar
onontwarbare vraagstukken die deze
heeft met zich gebracht.
Kerstmis dringt ons tot nadenken
en tot navorschen van de oorzaken
der ellende om ons been.
Ellende. Men leze dit woord goed;
wij bedoelen hier niet zoozeer den voor
velen moeizamen strijd om het dage
lij kseh brood, maar hebben allereerst
het oog op den geest van zelfbegeeren,
die het karakter van onzen tijd be
paalt.
Men zou wijsgeerige en psychologi
sche beschouwingen kunnen gaan op
zetten over de grond-oorzaken van dit
menscbelijk streven naar zelfverhef
fing en zelfuitbreiding. Hier is dit ech
ter overbodig, hier is voldoende een
blik om ons heen, om ons te overtui
gen van de misstanden die
geschapen zijn door den
overdreven drang naar
machtsontplooiing der in
dividuen. Die ongebreidel
de zelfzucht past niet in
het stelsel onzer christe
lijke maatschappij. Toch
schijnt de kiem ervan in
elk mensch aanwezig: zijn
wij niet allen vol bewon
dering voor een Ford, een
Rockefeller, een Morgan
en zooveel anderen, mis
schien zelfs nog voor een
Kreuger? En zijn wij niet
veel te veel geneigd niet te
letten op de middelen
waarvan velen dezer mag
naten zich bedienen om
hun rijkdom te verwerven?
Het feit is: wij men-
schen kennen onze gren
zen niet. Zeker, de natuur
drang van zelfbehoud en
eigenbelang is goed en
wellicht noodzakelijk. Maar
hij is funest als wij ons
zelf geen beperking opleg
gen en wij onze uit eigen
belang te stellen daden
niet toetsen aan het hoo-
gere, het belang dejr ge-
heele gemeenschap 'waar
toe wij behooren. Daar zit
de grondslag, welks aan
tasting beteekent een aan
tasting van het fundament
van alle christelijke be
schaving.
Een enkel woord nog over Kerstmis
en den Vrede, twee woorden met een
en denzelfden zip, want wat is Kerst
mis anders als het feest van den Vrede.
Het lijkt bijna paradoxaal dit feest te
vieren temidden van een wereld die
niet aan den vrede schijnt te denken.
Zijn het pessimisten, die beweren dat
wij met heel onze beschaving in blinde
vaart naar den afgrond rennen, de
afgrond die een nieuwe wereldkrijg
z'ui beteekenen? Of kan men ook hij
een volkomen objectieve beschouwing
der feiten tot deze gedachte komen?
Er zijn ongetwijfeld symptomen die
ons dit zouden doen gelooven. Er bran
den immers vraagstukken die dringend
om oplossing vragen. Men houdt con
ferentie op conferentie, men doet al
wat water in zijn wijn, maar tot over
eenstemming komt men niet. Toch
moet de oplossing komen. Zal het zoo
lang duren dat er tenslotte geen ander
middel meer rest dan het geweld?
Wij kunnen slechts hopen dat het
zoover niet komen zal en dat diegenen
als we van goeden wille waren.
Maar inplaats dat de wereld eere
brengt aan den God der Hemelen,
brengt ze slechts eere aan de ondeugd
en aanbidt ze haar eigenwaan. Ze
smaalt op God en gebod en baant
eigenwijs haar weg. Uit baatzucht en
kortzichtigheid bestrijden de volkeren
elkaar, uit argwaan, egoisme en bene
penheid belaagt de mensch zijn mede-
inensch. Het geluid dat we verwekken,
is het geluid van den strijd, het gedon
der van kanonnen, het rumoer van on
verdraagzaamheid, en als we dan on
der al dat menschelijke, onchristelijke
misbaar, de hemelsche stemmen niet
meer verstaan, dan smaalt de wereld:
twintig eeuwen christendom en waar
is niu de Vrede?
Zelfs wie het meest verre van Hem
hieven, zullen toch moeten erkennen,
dat er Vrede zou kunnen zijn op deze
aarde en Vrede in de harten der men-
schen, als alle de geboden volgden, die
Christus in Zijn groote liefde voor ons
heeft gegeven.
Knus zaten ze om het knapperend
haardvuur van de gezellige heerenka
mer. Buiten joeg de sneeuw in dichte
vlokken voort langs de witte straten,
waarop iedere stap van den enkelen
wandelaar, die zich hierover voort
spoedde, werd gedempt en slechts het
kraken van de) inpersende vlokken be
wees, dat er levende wezens door het
sneeuwgordijn aankwamen. Men voel
de zich dan ook bij een heerlijk vuur,
in een gezellige kamer, met een dam
pend glas rum en een extra havanna
dubbel behaaglijk.
Rustig kringelden de rookwolkjes
naar het donkere eiken plafond, waar
op uit den haard 'n breed lichtschijn
sel werd geworpen.
Geruimen tijd hoorde men niets an
ders dan het knetteren der houtblok
ken en het rustig uitblazen van den
rook door de vier reedst grijze heeren.
Waarom een dergelijke
beschouwing nu op het
Kerstfeest?
Kerstmis heeft ons wat
to zeggen en het blijft spre
ken en roepen, ook al
slinkt de groep, die de
boodschap hoort, steeds
meer. Er rest immers een
steeds kleinere groep die
nog rust vindt om het
Kerstfeest in zijn waarheid
te beleven. Voor al te ve
len is het verlaagd tot een
zinneloos, wereldsch feest.
Wij vleien ons dan ook
niet meer met de gedachte
dat juist het Kerstfeest de
zulken met één slag tot de
waarheid zal terugroepen.
Wie dit als Kerstgedachte
nog hooghoudt, lijkt ons
gespeend van allen nuchteren werke
lijkheidszin. Niet dat wij een tikje
idealisme niet zouden accepteeren, in
tegendeel. Maar hier moet een teveel
aan ideale beschouwing onvruchtbaar
werken.
Maar tot de groep van hen die wel
door Kerstmis bewogen worden, zal
het feest des te sterker spreken. Zij
die tot deze groep willen behooren,
moeten niet alleen bereid zfijn mèt
Christus armoede en nederigheid te
dragen en te bezitten, maar ook deze
eigenschappen van het Kerstkind en
van den waren Christen hoog te hou
den als heilig goed.
En van die begenadigden wordt ge
vraagd: doe Uw kleine plicht en ver
vul Uw kleine rol in deze maatschap
pij, tot voorbeeld voor anderen. Als
zij deze boodschap verstaan zullen de
zegenrijke gevolgen der Kerstgedachte
misschien ook op anderen worden
overgeplant.
ffo'
die de teugels in handen hebben be
zield zullen worden met den vrede-
geest van Kerstmis.
Twee duizend jaren lang galmen de
klanken na van het koor der engelen,
dat het „Gloria in Excelsis Deo" over
de aarde deed ruischen, „et in terra
Pax hominibus", Vrede aan de mensch-
heid verkondigend. Dat waren heer
lijke woorden, woorden van troost en
verlossing. De Christus was tot ons
gekomen, om ons door het offer van
geboorte en dood te verlossen, voor
ons met dien prijs den Vrede koopend.
Engelen begeleidden Hem en zongen
Zijn lof ter eere, daarmee aan de
menschheid leerende, hoe deze haar
Verlosser te danken had en te bejege
nen voor den Vrede, dien Hij bracht,
Maar de wereld is niet van goeden
wille.
Als straks de Kerstklokken luiden,
dan zal de oprecht geloovige echter zijn
stem verheffen om mee te zingen in
het Vredeskoor, opdat de zoete genade,
die in de Kerstboodschap besloten ligt,
zoo rijk mogelijk over de aarde zal
worden verspreid.
Het waren noch rijken, noch mach
tigen, noch geleerden, die het eerst het
Licht van Bethlehem aanschouwden
en zich tot de kribbe lieten leiden;
't waren eenvoudigen van hart en geest.
De machtigen dezer aarde mogen
ook nu in eigenwaan samenspannen,
smart en ellende mogen ons.getroffen
hebben, we gelooven in Christus en
we weten, dat er nog een hoogere Vre
de in ons kan zijn, dan die, welken we
kennen als aardsche rust en wereld
lijke welvaart.
De duisternis om ons heen kan ons
niet neerdrukken, omdat we daar bo
venuit het Licht ontwaren, dat ons
vertrouwen in de toekomst schraagt.
Er werd geklopt. Een bediende in
livrei trad binnen.
„Mijnheer, de chauffeur vraagt of u
hem vanavond nog noodig denkt te
hebben of dat hij den wagen naar de
garage kan brengen?"
„Nee, James, zeg hem maar dat hij
met jullie Kerstmis kan vieren en den
wagen maar weg brengt!" zei Sir John
Hennessy.
De bediende boog en vertrok.
Even keerde de stilte van daar straks
weer terug, totdat Dr. Pennson plot
seling tot den gastheer de vraag richt
te:
„Vertel eens John, waarom jij nooit
getrouwd bent? Alle goede eigenschap
pen bezit je toch ruimschoots. Boven
dien was je geheel onafhankelijk, en
naar ik geloof zal menig meisje in
stilte gehoopt hebben, dat jij. haar zou
vragen."
,,'t Zou jammer zijn", meende de
aangesprokene, „als er een dergelijk
soort meisjes bestaan had, want dan is
hun hoop steeds ijdel geweest."
tenminste tot nog toe", vulde
Sir Crown, een tip-top aristocraat aan,
terwijl hij de asch van zijn sigaar
nipte. „Maar heb je nooit idee gehad
om een eigen home te stichten, me
dunkt jou hart is net van 'n dusdanig
formaat, om een uitstekend huisvader
te zijn. Dan zou je nou ook niet op
dezen heiligen kerstavond, terwijl ieder
in den huiselijkcn kring zijn heerlijk
ste genoegen vindt, een stel oude we
duwnaars en dergelijk soort moeten
uitnoodigen om een kerststemming te
verwekken. Het eerste is mij tenmin
ste allijd veel verkieselijker voorgeko
men."
„Ja, mij ook", zei Sir John kalm,
„en zeer zeker zou het ook zoo gegaan
zijn alsik slechts gekund had."
„Wat?! Jij zou niet hebben kunnen
trouwen, terwijl je slechts even had te
kikken, om een volmaakt huisgezin te
hebben? Kom nou toch als je blieft."
„En, toch is 't zoo. Ondanks het feit,
dat ik tot over mijn ooren verliefd was
en ik ook wederliefde vond; ondanks
dat ik rijk en onafhanke
lijk was en toestemming
zou krijgen van haar ou
ders, kon ik niet tot dien
grooten levensstap over
gaan. Ik zal het jullie me-
dedeelen, als je er belang
in stelt."
„Nou als je 't je nog kan
herinneren, dan graag," zei
sir Crown, het type van
'n flegmatieken Engelsch-
raan. „Ik ben altijd bui
tengewoon verzot gewepst
op liefdesdrama's en nu op
dezen Kerstavond juist in
een stemming, „den stom
merd want zooeen is er
altijd in zoo'n drama
reeds bij voorbaat te ver
geven."
„Laat ik je even zeggen."
antwoordde Sir Hennessy,
„dat 't heelemaal geen
liefdesdrama is en dat die,
door jou reeds vergeven
stommerd helaas ook niet
bestaat. Daar jullie je ech
ter buitengewoon sterk
voor mijn celibaatschap
schijnen te interesseeren,
wil ik je niet langer in
het onzekere laten.
Eerst moet ik jullie ech
ter even mededeelen, dat
die afschuwelijke gewoonte
van een duel nog bestond,
waarbij de wet het zelfs
toeliet voor zijn gekrenkte
eer satisfactie te vragen.
Mais voila! Ik zal nauwe
lijks zes en twintig jaar
zijn geweest, toen ik plot
seling mijzelf in het bezit
zag gesteld van een ontzag
lijk vermogen, en zooals
dat meermalen gaat, sprong
ik verduiveld royaal met
het zoo pas verworven
geld om.
Op een goeden dag had
ik twee van mijn vrienden
geinviteerd om met mij
mee te gaan dineeren, in
een van de beste restau
rants van Londen. Wij wa
ren reeds aan het dessert
bezig, toen de ruimschoots
genoten wijn zich deed ge
voelen en ons in een eenigs-
zins luidruchtige stemming
bracht.
Er kwam 'n nieuwe gast
binnen, een groot, donker
uitziend man, gekleed in 'n oude, afge
dragen overjas. Hij zette zich beschei
den aan een naast ons staand tafeltje
en bestelde 'n karbonade en een glas
bier.
Zijn armoedig uiterlijk en zijn een
voudig middageten wekte den spotlust
op van ons drietal.
„Een hongerlijder, een pennelikker"
fluisterden wij tegen elkander. „Ik ge
loof dat hij slechts eens in de drie da
gen warm eten eet. Kijk eens hoe lang
zaam hij kauwt, om toch maar zoo
lang mogelijk het genot van dat stukje
vleesch te hebben. En wat een kleine
slokjes bier! Nee, dan kunnen wij het
beter," en het glas opheffend, dronken
wij in één teug den fonkelenden in
houd op.
De vreemdeling scheen deze spotten
de opmerkingen niet te hooren, daar
hij niet van zijn bord opzag, totdat een
kersepit van mij hem aan het linker
oorlelletje trof. Hij wierp een snellen
blik op ons drieën, en had blijkbaar
direct den schuldige ontdekt. Hij zei
KERSTNUMMER
tan ML"'
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii.iiiiiii»mmhuiiiiiiiiiiiiiii.iii.iiiiiii...iiiiii