6ESCHIBDENIS DER HEBV. KERK TEijBESOIIEN
rvTTnn
Ik moet de kapitein spreken
Zaterdag 2 April 1938 No. 27
De Echo van het Zuiden
Tweede Blad
1610—1935.
Door
van der Hammen Nicz.
LXXV.
Aan de verwachting van den Besoij-
enschcn kerkeraad en van de gemeen
te, dat Ds. van Durselen, predikant te
Oirschot,het beroep zou aannemen,
werd helaas! niet beantwoord. Nog
voor Juni 1796 kwam 'n beleefd schrij
ven van dien predikant, waarin hij
meldde, dat hij na ee.nigen tijd beraad
voor het op hem uitgebrachte beroep
moest bedanken. In de kerkeraadsver-
gadering van Woensdag 16 Juni werd
nu een nieuwe nominatie en wel van
de volgende tien predikanten opge
maakt
1. Ds. de Krnijff, predikant te Hur-
ne.
2. Ds. Slotemaker, idem te Middel-
harnis.
3. Ds. nan Dugteren, idem te 1)lis
sen.
4. Ds. Slotemakeridem te Moer-
capelle.
5. Ds. Hoogeveen, idem te St.-Oe-
denrode.
6. Ds. Elshof, idem te Helvoirt.
7. Ds. Camp, idem te Woudenberg.
8. Ds. IJp<'ij, idem te Eet hen en
Drongelen.
9. I)s. Kuipers, idem te Giesen-
Oud kerk.
10. Ds. Jonkers, idem te Doeveren
en Genderen.
Daaruit werd met eenparigheid aan
stemmen beroepen Ds. Johannes Slo
temaker, predikant te Moercapelle.
De beroepingsbrief, onderteekend door
Ds. Leemans, de kerkeraadsleden Jo-
han nan Heijst, Johannes Dekkers en
Hendrik de Graaff, en de consulenten
P. Pickè en Lodewijk Schemkes, luid
de aldus
Wij predikant, ouderling en diaco-
nen der christelijke gemeente in den
dorpe van Besoijen, getuigen en ver
klaren mits dezen naardien de
Provisioneele Representanten des volks
van Holland onzen tegenwoordigen
herder en leeraar I)s. P. W. Lee
mans den eersten October 1795 sal
vo honore et stipendio hebben belie
ven emeritus te maken dat wij be
roepen mits dezen tot onzen predikant
en herder onzer gemeente Ds. J oh a n-
nes Slotemaker, zeer geacht
Evangeliedienaar te Moercapelle, den
welken wij vriendelijk en gedienstig
om Christus wille bidden, dit ons be
roep in den naam des Heeren te wil
len aannemen en dienvolgende als een
getrouw dienaar onzes Heeren Jezus
Christus zijne kudde, welke onder ons
is, te weiden met de zuivere leer des
Evangeliums en de bediening der
Sacramenten, en dezelfve voor te gaan
met gemeene gebeden en eenen chris-
telijken en godzaligen wandel. Ook
goede opzicht op dezelfve gemeente te
nemen en dezelve met goede verma
ning, vertroosting der kranken en
andere bedroefde en benauwde harten
te stichten en te bouwen, en voorts
alles te doen, wat een goede en ge
trouwe herder en opziener van Chris
tus gemeente toestaat. Belovende van
onzen wege den voornoemden onzen
beroepen predikant alle behoorlijke
eerbiediging, liefde en trouw te bewij
zen, ook onze gemeente daartoe te hel
pen vermanen, dat zij den zeiven ha
ren herder en voorganger in den ge-
love en godzaligheid zoodanige ge
hoorzaamheid en onderdanigheid be-
toone, als eene goede gemeente, naar
den regel van Gods Woord, haar ge
trouwen herder schuldig is te betoo-
nen, opdat hij zijnen dienst onder ons
zonder zuchten moge bekleeden, waar
toe wij God Almachtig bidden zijnen
zegen te willen verleenen. Des ten
oirconde hebben wij, ten verzoeke en
overstaan van de naastgezetene en on-
dergeteekende predikanten, dezen on
zen beroepingsbrief met onze eigene
handen onderteekend op heden 16
Juny 1796 (volgen de handteekenin-
genj.
Aan de consulenten werd verder
verzocht een begeleidend schrijven bij
bovenstaanden beroepingsbrief te voe
gen, waarin aan den beroepene kennis
moest worden gegeven, dat hij bij aan
neming van het beroep verplicht zou
zijn de kosten van „losmaking" en
het transport van overkomst te dra
gen.
De approbatie van hel „Provinciaal
Comité van Holland" te Den Haag,
d.d. 13 Juli 1796, welke gevraagd en
noodig was nu de ambachtsheer was
noorbijgegaan, kwam hierop neer, dat
genoemd Comité of Bestuur, na het
advies van het „Departement van Al
gemeen Wélzijn", d.d. 11 Juli, gezien
le hebben, het beroep op Ds. Slotema
ker, als zijnde geschied vóór de uil-
vaardiging van het „Decreet van het
Provinciaal Bestuur van Holland"
van 1 Juli 1796, voor ditmaal voor
wettig uerklaarde en toestemming gaf
lot benestiging nan den beroepene,
echter zonder consequentie noor het
toekomende. Het genoemde decreet
van 1 Juli 1796 hield n.l. in, dat voor
taan de rechten der heerlijkheden te
dezen opzichte, totdat daarin nader
zal zijn voorzien, verklaard werden te
moeten blijven in statu quo, dus in
den toestand, waarin de aangelegen
heid van het al of niet approbeeren
door den ambachtsheer zich thans be
vond. Wijl die heerlijke rechten in
1795 slechts in beginsel en nog niet
definitief waren afgeschaft, kon een
gemeente, die vóór 1795 de bekende
approbatie aan den „Heer" moest ver
zoeken, nu naar eigen goedvinden
daarin handelen. Was een kerkelijke
gemeente dus in haar hart nog Prins
gezind, dan bleef zij dat recht, hoewel
schoorvoetend, nog handhaven; maar
was 'n gemeente patriottisch, zooals
o.a. Besoijen, dan werd de ambachts-
30 October 1796 tol 31 October 1802,
dus juist 6 jaren het Evangelie te Be
soijen op voortreffelijke wijze heeft
verkondigd, was den 23 Juli 1765 te
Giessen-Nieuwkerk (Alblasserwaard)
geboren uit het huwelijk van Ds. Cor
nells Slotemaker, predikant aldaar,
en Dilliana Egeling. Den 23 April 1786,
dus op ruim 20-jarigen leeftijd, kwam
hij als candidaat te Neder-Hemert
en bleef daar 4 en een half jaar, n.l.
tot 10 October 1790, toen hij naar
Moercapelle vertrok, waar hij lot 30
October 1796, dus 6 jaren verbleef.
Ondertusschen was hij in November
1792 te Amsterdam in het huwelijk
getreden met Maria Martina Wij no.v-
bergen 3), uit welk huwelijk te Besoij
en de volgende drie kinderen werden
geboren
a. 16 Februari 1798 (gedoopt 11
Maart): Anna Deliana Slotemaker.
b. 14 Mei 1800 (gedoopt 25 Mei):
Jan Slotemaker. Getuige Jannetje Ot-
gen, was hij toch geen vijand der
Roomsch-Katholieken, die te Besoijen
de meerderheid der bevolking uit
maakten (5 2), en wist ook de goede
eigenschappen dier Roomschen te.
waardeeren, wat zeer in zijn voordeel
sprak.
Zijn eerste arbeid was het bezoeken
der Hervormde huisgezinnen en hel
formeeren van een lidmatenlijst. Hij
vond op het einde van 1796 de vol
gende 80 lidmaten te Besoijen: Wou
ter Kuijsten (overleden April 1800),
Maria Koppen, Hendrik vanden Hout,
Hendrina Kuijsten, Catharina van den
Hout, Dirk Wijnen, Helena Colthoff,
Johannes Colthoff, Johannes Dekkers,
Helena van Baardwijk, Hendrik Nul-
tenbok, Maria Smits (overleden 1798),
Amelia van der Snoek, Jenneke Col
ster, Josina Bard ijn, Maria de Bie,
Adriaan Goed hart, Maria Kuijsten
(overleden 1800), Maria Luijkas, Jan
Kuijsten, Johannes Emons, Maria van
Tegen Slapeloosheid, Overspanning, Gejaagdheid, Onrust en Zenuwachtigheid,
gebruike men de Zenuwstlllende en Zenuwsterkende Mijnhardt's Zenuwtabletten
lieer voorbijgegaan. Aan die verwar
ring en onzekerheid werd door de
Staatsregeling van 1798, toen alle
heerlijke rechten en adellijke titels
vervielen, een einde gemaakt, gelijk
we later nader zullen zien.
De approbatie van de classis van
Dordrecht op het beroep van Ds. Slo
temaker was van 23 Augustus 1796
en was geteekend door Dirk Storm
van 's-Gravesande, predikant te Zwijn-
drecht, voorzitter, J. W. Doedes, pre
dikant te 's-Gravendeel, assessor, en
P. J. Bester, predikant te Oud-Beier
land, scriba.
Nadat de beroepene het beroep naar
Besoijen in de vree ze des Heeren en
tot blijdschap der gemeente had aan
genomen, werd hij in de morgengods
dienstoefening van 30 Oct. 1796 beves
tigd door zijn behuwdbroederDs.
P. Pickè, predikant le Sprang en deed
hij zijn intree-preek des namiddags.
De bevestiger sprak naar aanleiding
van 'l Evangelie van Johannes 7 18,
luidende: Die van zich zeiven spreekt,
zopkt zijne eigene eermaar die dó
eer zoekt desgenen, die hem gezonden
heeft, die is waarachtig, en geene on
gerechtigheid is in hem. De nieuwe
predikant verbond zich des namid
dags aan zijne gemeente met 2 Thes-
saionicensen 2 14 -.Waartoe (n.l. om
altijd God te danken, enz.) Hij u ge
roepen heeft door ons Evangelie, tot
verkrijging der heerlijkheid van onzen
Heere Jezus Christus.
Ds. Johannes Slotemaker, die van
c. 13 April 1802 (gedoopt 19 April):
Jacomina Christina Slotemaker.
Hij had o.a. nog twee broeders, die
ook predikant waren, n.l. Ds. Lucas
Slotemaker, predikant te Middelhar-
nis, en Ds. Adrianus Slotemaker, pre
dikant te Middelburg. Met hun vadei
medegerekend was het dus een echte
predikantenfamilie.
Het 6-jarig verblijf van Johannes
Slotemaker te Besoijen viel in een
zeer onrustigen en merkwaardigen
tijd, en zijne bijzondere gaven van
hoofd en hart als Evangelie-die
naar, als mensch en als getrouw me
delever met zijne gemeente maak
ten hem hij uitstek geschikt, om de
Besoijensche Hervormde gemeente in
dien moeilijken tijd te dienen en voor
te lichten. Niet alleen was hij een ijve
rig en uitstekend predikant, maar ook
een man, die zoowel kerkmeesters als
kerkeraadsleden, lidmaten als niet-
lidmaten in alles de behulpzame hand
bood. Van welke politieke richting
hij was, is mij nergens gebleken, maar
wel mag men uit zijne vele met fijne,
vlotte en karaktervolle hand geschre
ven brieven en aanteekeningen aflei
den, dat hij wars van politiek en
dat in tegenstelling met zijn voorgan
ger Ds. Leemans eenvoudig het
Evangelie van Christus aan zijn ge
meente verkondigde. Hoewel hij meer
malen op de bres moest staan, om de-
belangen der Hervormden te beharti-
iHeijst, Peter Dolk, Anna van Heijst,
Alida Koppen, Arnoldus van Baard
wijk, Hendrina Domme (overleden
1796), Cornelia Colthoff, Matheus van
Vuren (overleden 1798), Dora Dek
kers, Hendrik de Graaf f, Keeltje dej
Graaff, Maria de Graaff, Johanna Ma
ria Zeil mans, Pieter Willem Leemans,
(oud-predikant), Tennis de Jong
(schoolmeester), Pieternella Broeders,
Johan van Heijst, Pieternella van
Oosterhout, Curina van Heijst, Maria
van der Veer (vertrokken naar Oos-
terhout met attestatie 13 Jan. 1798),
Dirk van Baardwijk, Mijntje van der
Linden, Pieternella Colster, Jannetje
Brienen, Anna Maria van Es, (over
leden Dec. 1799), Cornelia van der
Putt (vertrokken met attestatie naar
Dordrecht 19 Jan. 1802), Hendrik Ge
rard van der Putt, Maria Catharina
Moraquijn, Barbara Theodora Pieter
nella van der Putt, Johannes Albertus
van Dijk, Elisabeth van Dijk, Jan
Christiaan Reepmaker, Judik Jacoba
Marchand, Philippina Jacoba Reep
maker, Johanna Catharina Reepma
ker, Geertruida Verhellouw, Hendrik
Hagen, Maria mm de Giesse, Jan Ha
gen, Wouter van Baardwijk, Arien
Hoevenaar (gestorven Sept. 1797),
Maria Kaj-penstein Overtrokken met
attestatie Sept. 1797), Anna v. Baard-
wijk, Maria Otterdijk, Leendert Kuijs
ten, Cornelia van Vuren, Jacobus
Kuijsten, Matheus Kuijsten, Lammer-
tje Kuijsten, Sara van Baardwijk, Ja-
stevige jongen van een jaar of veer
tien. „Ik moet jullie kapitein spre
ken!" hoorde hij den jongen zeggen.
Maar de schildwacht lachte. „Je kunt
wel zo veel moeten!" „Ja, maar het is
van het hoogste belang!" zei de jon
gensstem weer. „Zo, dacht je dat ik
den eersten den besten kwajongen
maar doorliet, die zegt dat hij iets aan
den kapitein heeft le vertellen?" vroeg
de Zweed weer in gebrekkig Duits.
„Maar ik ben de zoon van den vroege-
ren slotbewaarder van Horngast. Ik
moet den kapitein spreken!" herhaal
de de jongen met klem.
„En wat heb je dan te zeggen?",
riep de kapitein van hoven uit 't raam.
„Wou je soms ook onder dienst?"
„O, jawel, maar eerst moet ik U iets
zeggen, dat niemand anders mag ho
ren!" riep hij terug naar boven. „Hoe
heet je?" „Klaus Gentschow!" En ge-
Een verhaal uit de dertigjarige oorlog.
DOOR IET HOOGERS.
Het was in het midden van de 17de
eeuw. De verschillende staten, waar
uit Duitschland toen nog bestond,
waren in een langdurige oorlog ge
wikkeld, waaraan ook de Zweden en
Denen deelnamen. Ook ons land en
Engeland zonden steun aan de ver
schillende partijen. De strijd ging lus
sen de zogenaamde keizerlijke legers
en de Saksen met de Zweden. Het
land leed ontzettend onder de oorlog.
Overal trokken rovende en plunderen
de soldaten rond, die hele dorpen in
brand staken.
Een klein plaatsje in het Noorden
van Duitschland was belegerd dooi
de keizerlijke 'troepen. Juist voordat
de belegering begon, waren er dertig
Zweedse ruiters in het stadje geko
men, met hun kapitein, Axel Ecke-
stöm. Die zalen nu dus in de val, kon
den de stad niet verlaten en geen be
richt sturen aan de andere troepen om
hulp. Axel Eckeström, de Zweedse of
ficier, die zijn intrek had genomen hij
den burgemeester van het stadje,
stolid voor het raam en keek uit over
het marktpleintje. Er begon honger
te heersen in de stad, het zou niet
lang meer duren, dan werden ze dooi
de honger gedwongen, om zich over
te geven. Buiten de stad lag het grote
kasteel Horngast. De kasteelheer was
een aanhanger van den keizer en
hielp de keizerlijke troepen. De offi
cieren van het leger, dat om het stadje
lag vonden daar altijd een gastvrij
onthaal en lachend hoorde de kasteel
heer de verhalen over de belegerden,
die nu al hun katten slachtten om
iets te eten. Aan dit alles dacht kapi-
Eckeström, terwijl hij somber uit het
raam staarde. Beneden op het pleintje
hoorde hij luide stemmen. Hij keek
door het raam. Voor de deur van het
huis stond een lange Zweedse ruiter,
die de wacht hield en voor hem een
wichtig slapte de jongen den wacht
post voorbij en ging naar boven.
Die avond gebeurde er in het stadje
allerlei geheimzinnige dingen. Op het
marktplein was het een gewemel van
paarden en mensen, een onderdrukt
gestamp en gepraat. De Zweden ver
zamelden zich met hun paarden, die
grote bossen hooi om de hoeven had
den, om het geluid te dempen. Naast
de kapitein reed trots Klaus Gcnl-
schow
De keizerlijke legers, die voor de
poort lagen, hadden maar een paar
wachtposten uitgezet. De andere sol
daten lagen rustig te slapen en schrik
ten plotseling wakker, toen de poor
ten open gingen en een troep ruiters
naar buiten stoof. Voor ze tot bezin
ning waren gekomen, waren de paar
den dwars door hun kamp gereden
in een vliegende vaart. Het leek hun
een droom, maar daar de schildwach
ten gewond of gedood op de grond la
gen, moesten ze het wel geloven.
De Zweedse ruiters reden in volle
vaart door, niets was meer van ze te
zien of te horen. „Nu links af!" flui
sterde Klaus tegen den kapitein. Trots
en gelukkig voelde Klaus zich, en hoe
lang al had hij niet te paard gezeten,
niet weer sinds zijn vader was gestor
ven en hij van Horngast was wegge
gaan.
Als hij nu maar de Zweedse solda
ten kon helpen. Bij een oud vervallen
jachthuisje hielden ze stil. „Weet je
zeker dat het hier is, Klaus?" vroeg
Eckeström. „Hier moet dus de toe
gang zijn naar de onderaardse gang,
die in het slot Horngast uitkomt?"
„Heel zeker, kapitein. Vader heeft
ons eens laten zien, waar de ingang
was, toen we er heen waren gewan
deld. En we wisten ook welk gordijn
opzij geschoven moet worden, om de
deufj te zien, waar de gang uitkomt!"
„Vooruit dan, mannen!"
Ze gingen een donkere hut binnen,
vonden het luik, dat opgetild moest
worden om in de onderaardse gang te
komen en daalden voorzichtig de ste
nen treden af. Klaus lichtte bij met
een kaars. Heel zacht slopen ze de
nauwe vochtige gang door; er leek
geen eind aan te komen, maar einde
lijk nog een bocht daar hoorden
ze een zwak gedruis van stemmen.
„Allen klaar? Voorwaarts!" com
mandeerde Axel Eckeström. Daar
stortten de Zweden de eetzaal binnen,
waar talrijke gasten zich te goed deden
aan een heerlijk maal, waar gedronken
en gelachen werd, waar niemand een
overval vermoedde.
Een uur later reden de Zweden al
weer op hun paarden door de nacht,
naar de dichtsbijzijnde stad, die op
hun hand was. Ze hadden hun gevan-
genen gebonden op hun paarden zit
tend, ze hadden een grote buit aan
geld en kostbaarheden meegenomen,
en dat was een rijk bezit in die tijden
van oorlog en armoede.
In het kamp van de belegeraars
heerste grote verwarring. De officie
ren, die ook naar het feest op het kas
teel waren gegaan, keerden niet terug.
De volgende morgen zagen de bewo
ners van het stadje tot hun verbazing
dat er hele troepen van de vijanden
wegtrokken, op zoek naar hun aan
voerders, of op zoek naar roof en buit.
Langzamerhand waren allen ver
dwenen, want de berichten over het
gevangen nemen van hun officieren
waren al doorgedrongen en ze begre
pen dat er nu toch niets meer uit te
richten was.
Toen het weer avond was, kwamen
de dappere Zweden terug in het stad
je. Klaus Gentschow reed tussen hen
in. Op het marktplein stond de be
volking verzameld en bracht hulde
aan de moedige bevrijders en den
flinken jongen, die hen hadden gered.
Klaus ging mee met kapitein Axel
Eckeström en bleef bij hem geduren
de de hele oorlog. Daarna nam de ka
pitein hem met zich mee naar Zweden
en nam hem aan als zijn zoon, want
hij kon niet meer van hem scheiden.
ter Ontman.