1 EEN KERSTVERTELLING EINDELIJK VREDE KERSTLIED DE GESCHIEDENIS VAN DEN KERSTBOOM x\ In een uitgestrekte dalkom, een klein half uurtje van elkander verwij derd lagen twee boerderijen. Juist in het midden tusschen beide hoeven was er een heuvel gelegen zoodat men van de eene boerderij niet naar de andere kon kijken. Wie dat wilde, moest den „berg", zooals de kleine heuvel door de omwonenden genoemd werd, bestijgen. Wel liep de grens tusschen beide hoeven juist midden over den heuvel, maar van oudsher werd heel de berg als gemeenschappelijk eigendom be schouwd, hij lag immers altijd braak en werd hoogstens als weide voor de schapen gebruikt. De boerderijen waren ongeveer even groot. Had de Berghoeve meer bosch, de Dalhoeve was rijker aan weiden, die zich verder naar beneden het dal in tot in het marktdorp uitstrekten. Bovendien lag de Dalhoeve minder ver van de bewoonde streken verwijderd, terwijl de „Berg" de Berghoeve ieder uitzicht naar beneden in het dal be- nam. Het is dus te begrijpen, dat de doch ter van den Dalboer den jongen berg- boer slechts ongaarne als echtgenoote en boerin naar de afgelegen Berghoef volgde. En toen zij Bergboerin gewor den was, liep zij wel twee, driemaal per week over den „berg" naar de Dal- hoeve waar haar eenige broer als jong gezel met de oude moeder verder boerde. De Bergboer dacht: Metter tijd zal zij zich op mijn hoeve wel wen nen. En toen zij hem een dochtertje schonk, plantte hij op den „Berg" een dennetje, opdat de vrouw op haar weg naar het ouderlijke huis door het boompje aan haar kind zou herinnerd worden. Maar de vrouw scheen in het geheel geen acht te slaan op het boompje, zij was zelfs dagenlang met haar kind op de Dalhoeve en wanneer haar man naar de reden vroeg, dan volgde slechts dit eene antwoord: Mijn broer heeft me noodig, omdat moeder geen werk meer kan verrich tenOok toen zij haar man twee jaar later een zoontje schonk, verbleet zij toch nog meer op de Dalhoeve dan op de Berghoeve zoodat haar man eens toornig tegen haar uitviel: Blijf maar voorgoed beneden, waarop de vrouw koppig antwoordde: Dat doe ik ook Toch plantte de boer naast het eer ste dennetje een tweede en de kinde ren groeiden en hadden de dennetjes lief, want vader had hun verteld, dat die boompjes eigenlijk zij zelf waren... zij waren op hun geboortejaar geplant en groeiden met hen op, jaar na jaar... Toen de kinderen eens met hun moe der over den „Berg" gingen zei kleine Frans: Moeder kijk, dit ben ik en dat is Leent je, vader heeft het gezegd. De boerin bleef een oogenblik staan en keek de dennetjes nadenkend aan, zei toen barscli: Onzin! en spoedde zich met de verschrikte kindertjes naar de Dalhoeve. Het gebeurde nu, dat de Dalboer bij het houtrijden verongelukte. En de Bergboerin bleef van toen af als eit- gename op de Dalhoeve. En toen haar man drie weken na de begrafenis van den Dalboer over den „Berg" kwam, om de vrouw te waar schuwen weer naar haar eigen huis houden om te zien, antwoordde de boerin, dat van nu hier op de Dalhoeve haar huishouden was, dat hij met de kinderen bij haar in 't dal kon komen wonen. De Berghoeve kon men gerust verhurenwaarop de Bergboer kalm verklaarde, dat hij de Berghoeve nooit zou verlatenZonder groet ging hij heen. Zoo leefden beiden maanden lang voort zonder zich te willen buigen het werd een heel jaar en nog steeds waren zij door den „Berg" gescheiden. En beiden leden onder hun koppigheid. Het meest echter leden de kinderen onder de vijandschap van de ouders. Leentje woonde bij moeder op de Dal hoeve en Fransje bij vader op de Berghoeve. lederen dag ontmoetten zij elkander op den „Berg" bij de denne tjes en speelden of schreiden, als zij over de ouders spraken. Het treurigst werd echter het Kerst feest gevierd; noch op de Dalhoeve, noch op de Berghoeve brandde een Kerstboom. Wederom verliep een jaar. Weer lag de besneeuwde „Berg" als een witte muur tusschen de beide hoeven. Leentje, die nu al 10 jaar en zeer ver standig was, dacht aan de laatste treu rige Kerstmis. Vooravond van Kerstmis was nu aangebroken. Onbemerkt sloop hel meisje uit de Dalhoeve in den helderen sterrennacht. Het meisje liep over den „Berg" naar de Berghoeve, klopte haar broer tje uit zijn bed en zei: Kom mee naar den „Berg", we zullen zelf een Kerstboom maken. Toen zij op den „Berg" aangekomen waren haalde Leentje een doosje Kerstkaarsjes te voorschijn en smukte de dennetjes met de kleurige kaarsen. Frans stond er zwijgend en nieuws gierig bij te kijken, terwijl zijn zusje hem vol ijver vertelde dat, wanneer de ouders van de hoeven de brandende boompjes zagen, zij dan zeker zouden komen om zich met elkaar te verzoe nen. Fransje knikte en mocht toen van zijn zusje de kaarsen van zijn boompje aansteken. Een glans straal de uit van de brandende boompjes en belichtte de gezichtjes van de kinderen, die een kleur hadden van kou en za lige verwachting. Nu ziet vader het, zei Fransje. Nu ziet moeder het, zei Leentje. Zij staarden naar de donkere hoe ven en wachten. Maar de ouders wil den niet komen. Toen ging Leentje tusschen de twee boompjes in de sneeuw zitten, sloeg haar wollen omslagdoek om haar broertje heen en nam hem in den arm. Spoedig sliep hij in. Leentje fluisterde telkens weer: Kwamen zij nu toch maar! Tot ook haar oogen dichtvielen. In beide boerderijen had men de brandende boompjes wel gezien en toen de boer den jongen en de boerin het meisje misten, gingen beiden op zoek den „Berg" op. Tegelijk kwamen zij boven aan, juist op het oogenblik, dat op ieder boomp je het laatste kaarsje opgebrand was, alsof twee kinderlevens aan het uit- dooven waren. De schijn der stervenden kaarsjes was onvoldoende, om de ouders de twee dicht tegen elkander liggende kin deren te doen zien. Toen pakte de vrouw den jongen, den man het meisje in de armen en zonder een woord te spreken, droegen zij de slapende kin deren naar de Berghoeve, waar zij in de warme bedjes hun onschuldigen kinderslaap verder sliepen. Toen riep de vrouw in hevig snik ken uit: Zij hadden kunnen bevriezen! Waarop de man somber antwoordde Ja, zij wilden een kerstboom heb ben, die wij hun twee jaar onthouden hebben. En de vrouw viel den man om den hals en zei schreiend: Van nu af zullen zij ieder jaar een Kerstboom hebbenhier op de Berghoeve. En zoo gebeurde het. De vrouw bleef van nu af op de Berghoeve, terwijl de Dalhoeve ver pacht werd. De beide dennetjes echter hoe groot ze ook werden, werden ieder jaar met brandende kaarsjes nct- sierd. Toen de kinderen volwassen wa ren en Frans de Berghoeve overnam en Leentje de Dalhoeve bouwden de ouders zich op den berg een huis op- dal ze even ver van hun kinderen ver wijderd zouden zijn. En toen op een goeden dag op beide hoeven een kind geboren werd, plant ten de grootouders achter hun huis naast de groote dennen een nieuw den netje en versierden iederen Kerstavond de twee jonge boompjes met branden de kaarsen. En zij verzamelden om zich heen hun kinderen en kleinkinde ren en dachten met dankbaar hart aan de beide eerste brandende dennetjes, die nu als machtige boomen als het ware hand aan hand op de grens der boerderijen stondenals teeken van vredeZoo deden de groot ouders tot aan het einde van hun ge lukkig leven en de kinderen hielden ook d»t gebruik in eere. De „Berg" was en bleef echter voor beide hoeven de „Vredesheuvel" O, wat Zon is komen dalen In den maagdelijken schoot! Ziet, hoe schijnt ze met haar stralen Alle glansen doof en dood! Ai, hoe schijnt dit Hemelsch kind! Aller zielen licht en hoeder, Zon en maan en starren blind, Uit den schoot der zuivere moeder! Englen! daalt van 't Paradijs, Zingt den Hemel eer en prijs, Die met vreê de harten kroont, Daar een goede wil in woont. Ziet, hoe staroogt daar een Oude, Achter deze maagd, op 't pand, Dat de hemel hem betrouwde, Dat de kroon van ootmoed spant. Salomon, vol majesteit, Rijk van diamanten stralen, Mag hij in zijn heerlijkheid Bij Gods nederigheid niet halen. Englen! daalt van 't Paradijs, Zingt den Hemel eer en prijs, Die met vreê de harten kroont, Daar een goede wil in woont. Komt, gij Koningen en Heeren! U hier spieglen in dit licht: Jezus zal u ootmoed leeren, Die zijn hof in stallen sticht, Ziet de Moeder, ziet den Zoon; Kust de windsels, kust de doeken; Buigt uw hoofden, buigt uw kroon, Zwijgt, vernufligen en kloeken! Englen! daalt van 't Paradijs, Zingt den Hemel eer en prijs, Die met vreê de harten kroont, Daar een goede wil in woont. Joost van den Vondel. De boom, welke algemeen aange wend wordt als Kerstboom, is de fijne spar, kenbaar aan zijn kegelvormige kroon. Deze boom kan tot 50 meter hoog en van 1 tot 2 meter dik worden, terwijl zijn ouderdoifi kan varieeren van 500 tot 600 jaar. Hij komt zoowel voor in de Pyreneeën en op den Bal kan, als in Noord-Europa, tot Scandi navië toe. De kortgestekelde, glanzend- groene, vierkante naalden kunnen van 6 tot 12 jaren oud worden; de vrucht kegels, de z.g. sparre-appels, bloeien omstreeks Mei en Juni en komen in September—Octber tot rijpheid, om in het voorjaar hun zaad te verspreidden. De sparren, welke doorgaans ge bruikt worden als Kerstboomen, zijn dwergvariëteiten, waarvan sommige afkomstig zijn uit Noord-Amerika en Servië. Wanneer men de geschiedenis van den Kerstboom nagaat, vindt men hem het eerst vermeld in een geschrift, dat de docent in de rechten te Wittenburg Gottfried Kiszling uit het Saksische stadje Zittau, in 1737 publiceerde en waarin men het volgende kan lezen: „Als het overreiken van Kerstge schenken toch met zekere feestelijkhe den moet gepaard gaan, dan bevalt mij toch altijd nog het best de wijze, waar op een vrouw, die op een hoeve woon de, nabij Zittau, dit deed. Op Kerstavond plaatste zij in haar kamers zooveel boompjes als er perso nen waren, aan wie zij iets wilde geven. Aan de hoogte er van, de versiering en de plaats waar hij stond, kon ieder terstond zien, welk boompje voor hem of haar bestemd was. Zoodra de geschenken aan de boomp- f jes opgehangen waren, of aan den voet er van neergelegd en ook de lichtjes aan ue takken waren ontstoken, moch ten de gasten binnenkomen en ieder nam dan het zijne. Het laatst kwamen de boerenknechts en -meiden binnen. Een Duitsche prinses, Maria Doro thea van Wurtemberg, derde vrouw- van Aartshertog Josei, bracht in het jaar 1810 den Kerstboom in Hongarije. Aan het Münchener hof werd de Kerstboom in zijn tegenwoordigen vorm ingevoerd door koningin Caroli na, de weduwe van Maxmiliaan I. Van het hof uit werd de Kerstboom spoedig over geheel Beieren verbreid. Door een Duitsche prinses kwam de Kerstboom aan het Fransche hof. De eerste verscheen in de Tuillerieën, in het jaar 1837, na het huwelijk van de hertogin Helena van Orleans. Zij schreef toen naar haar familie in Duitschland: „Op Kerstavond heeft d<_ Koningin mij het genoegen gedaan, in het geheim een mcoien boom te ver sieren, dien ze in mijn salon liet plaat sen, om mij aan Duitschland te herin neren." Koningin Victoria van Engeland had jaarlijks haar Kerstboom, die door uen prinsgemaal van Saksen-Coburg-Gotha m 1840 was ingevoerd. De kostbaarste was die in 1840, welke behan gen was met geschenken, ter waarde van 120.000. Een Engelsche dame, gouvernante van den kleinen prins van Napels den Italiaanschen kroonprinsbracht den lichtjesboom naar Rome over. Tot groote vreugde van haar koninklijken leerling zorgde zij voor een Kerstboom. Volgens anderen bracht koningin Margaretha, die van moederzijde van Duitsche afkomst was, den Kerstboom naar Italië. Zonder twijfel hebben ook wij den Kerstboom aan onze Oostelijke buren te danken. Oude, gebogen grijsaards in ons dorp, die welen hortend en stootend met hun mummelende mond nog wel te vertellen hoe het is begonnen, die felle haat tusschen de Govers en de Bergen, de rijkste boeren van den om trek. Een haat, die bij elke kleinigheid weer oplaaide en telkens het dorp nieuwe stof voor praatjes gaf. Ze ver tellen dan hoe vele jaren geleden, toen nog geen snelle autobussen de stad dichter bij het dorp hadden gebracht, en dit nog een kleine, afgesloten ge meenschap was, de grootvader van Giel Govers een groote zegging had. Maar ook de grootvader van Steven Berg was een man van invloed en had hij niet evenveel bezit als Govers, dezelfde kapitale hoeve, dezelfde uit gestrekte malsche weiden en even groote koppels best melkvee als de ander? En had hij zelfs niet méér nog: drie flinke zonen die de vrouw hem had geschonken, terwijl Govers' Anne het na de geboorte van den jongen Giel als maar bij meisjes had gelaten? Brave kinderen, maar die toch niet in het werk half zooveel konden als de struische kerels, de Bergen. En toch had Govers groote zegging in het dorp, werd naar zijn woord in de vroedschap met meer gewicht en goedgezinden aandacht geluisterd. Want Giel, dat wisten allen, die was in zijn jonge jaren de wereld in geweest, die wist wat er te koop was op velerlei gebied, die had niet altijd genoeg ge had aan 't eigen dorp maar was verder gegaan om het nieuwe te leeren, door heel het land en over de grens ook nog. En Giel kon praten. De Bergen hadden een zwijgzamen, stuggen aard, ook Steven Berg kwam een voorname plaats in de kerk en vroedschap toe. maar in dat praatwerk was hij nooit erg thuis, stijf gezeten op zijn stoel gaf Steven weer wat hij op het hart had. met korte, afgebeten zinnen, recht op zijn doel af. Giel Govers niet. Die luisterde naar wat de anderen zeiden en dan kwam hij los, vlot pralend, slim wikkend, en weerleggend wat niet in het dorpsbe lang was. Dan gebeurde het wel dat Berg hem afgunstig weersprak dat lukte hem niet best en wrokkend ging hij soms na de zitting een anderen kant om maar niet met Govers mee te loopen. Traag vloeit het bloed der boeren, onverzettelijk is hun zin, gehard in den gang der werkzame getijden. En als zij wrokken ligt het geheel diep ver-bor gen in hun wezen; er moet heel wat gebeuren voor die haat naar buiten uitslaat en voor anderen kenbaar wordtDoch bij Steven Berg is dat kwaad even opgevlamd en van die paar seconden af is jarenlange vijand schap gebleven. Toen de oude burgemeester stierf en ten grave was gedragen achter het ver weerde kerkje, toen gingen spoedig in de vroedschap, en ook daarbuiten, stemmen op: Giel Govers, dat zou n beste burgervader voor ons zijn! „Daar motten die hooge heeren van de re geering oor naar hebben", zei men openlijk, want Giel, die is een praat vaar van de bovenste plank en die weet z'n weetje wel". En de hooge heeren, ze hadden er ooren naar. In huis en hof, in herberg en in kerkeraad, overal kon men vernemen dat Giel Govers wel burge meester worden zou. En niemand vond de keus niet goed. Behalve éénSteven Berg En nog zou hij dien nieuwen wrok diep begraven gehouden hebben, als niet... als Govers' Anne niet plots gestorven was. Drie dagen lei ze te bed, een snelle ziekte nam haar weg. 't Was bijna niet te gelooven, zoo'n flinke vrouw, zei men in het dorp. De be jaarde dokter mompelde het ook, die kon de vreemde ziekte welke vrouw Govers in het graf bracht, niet best een naam geven. Daarom schreef hij maar „hartverlamming" op het sterfbriefje. En dat vertelde hij in diep vertrouwen aan Steven Berg, waar hij heel zijn le ven al over den vloer kwam. Hij ver telde het zoo onder een koffiepraatje. Maar Steven dacht er wrokkig het zijne van en toentoen is het gebeurd. Op een boelhuis in de buurt, waar de koopers een stevige borrel gedron ken hadden, daar liet Steven met een slag op de tafel dit zware woord uit zijn mond vallen „Giel Govers, die heit z'n wijf dood geslagen. Zoo is 'tOmdat ze hem geen zonen meer gaf, zooals de mijne Hij sloeg ze, hij sloeg ze veul, 'k heb 't zelf wel gezienEn nou is ze d'r an dood, de ziel. Dat zeg ik". Dat woord ging snel rond, als een kwaad vlammetje. En op zekeren dag moest de dokter op 't gemeentehuis komen, daar was een heer uit de stad met andere heeren en die vroegen hem scherp uit. Giel Govers werd onder vraagd en men ging graven op 't kerk hof. Veel kwaad gerucht kwam er om den boer en hoewel hij vrij uit ging.... burgemeester werd hij niet; om zoo een voornaam man mag geen smetje op spraak ooit geweest zijn. Zoo kwam die haat tusschen de Go vers en de Bergen in de wereld. Nooit zochten die elkander op en vaak was er nijd tusschen de families over aller lei klein gewrijf. Want de woningen en hun land, het lag tegen elkander en dat gaf ruzie om alles wat in vrede geen zorg geven zou. Kerstavond Koud, snerpend koud joeg de wind over het land, dunne waterige sneeuw vlagen voor zich uit vegend. De klok ken beierden vredig over de huizen, daar buiten moest een Steven Berg scherp uitkijken om niet van den weg af te raken, in de kille donkere vaart. Dat was drie weken geleden ook ge beurd en toen zat hij met zijn beenen zoo verward in de fiets, dat iemand, die gelukkig ook den smallen landweg langs de vaart passeerde, hem de hand moest komen reiken. „Dank-ie", had Berg gezegd. Meer niet. Want die hem uit het water hielp was een Govers In dien's woning brandde nu een Kerstboom, je kon het van verre zien. Bij de Bergen nooit, die vonden dat steedsche malligheid. Steven trapte zich moe tegen den feilen wind. Hij stapte af. 't Laatste eind kon hij wel loopen. Plots bleef hij staan. Was dat de Kerstboom wel, dat geflonker tus schen de boomtakken om de Govers- hoeve? Een vlam sloeg uit. En nog een. Nu hoorde hij een zwak geknetter. Haastig sprong de boer op 't zadel, trapte de pedalen brna stuk. En hij, die altijd met een wijden boog om die hoeve heenliep, stapte nu weldra met zware schreden dat erf op. Waar hui lend en biddeberen van koude de kin deren samenschoolden, in de rosse gloed van overal hoog oplaaiende vlammen. Zonder een woord teveel zei Steven: „ga naar ons" en meteen snel de hij naar de stallen om Govers te helpen de koebeesten te bevrijden. Zwijgend werkten de mannen naast el- 'En"toen de hoeve één smeulend zwarte puinhoop was, stond Govers vee veilig geborgen in de stallen van Steven Berg. O O O O

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1938 | | pagina 8