DE KONINGIN SPREEKT OVER: Onze taak in deze dagen in verband met moreele en geestelijke herbewapening. I INGEZONDEN STUKKEN. H.M. de Koningin heeft Vrijdagmid dag te 12.45 uur de volgende radio rede gehouden: Waar de gedachte der geestelijke en moreele herbewapening in het mid delpunt der belangstelling is komen te staan en mij gebleken is, dat er nog veel verschil van meening bestaat om trent hare toepassing, wil ik trachten u nader toe te lichten, hoe ik haar zie. Vanzelf zal dit dan tevens een ant woord zijn op enkele van de vele vragen, die mij naar aanleiding daar van langs verschillende wegen be reikten. De innerlijke vernieuwing, die de oproepen van October vooropstellen, nopen ons tot eene geheel nieuwe in stelling ten opzichte van alle nooden van den tijd, een zich daarvoor inzet ten, in eigen omgeving en eigen kring en als volk in zijn geheel. Met vreugde heb ik de bereidwillig heid begroet van zoovelen, zoowel hier als in Nederland onder de keerkrin gen, om aan deze geestelijke en zede lijke krachtsinspanning deel te nemen. De stroom van persoonlijke betui gingen van instemming, die ik mocht ontvangen, zoowel als de gemeen schappelijke adressen, geven ■blijk van den ernstigen wil, als mensch en als. kring, er den schouder onder te zet ten. Wil die krachtsinspanning de sterke hefboom worden, die ons volk opheft boven zichzelf uit, boven de onder linge verdeeldheid en den druk van den tijd, dan moet zij omgezet wor den in de levenshouding van: „draagt elkanders lasten" in de geheele sa menleving. Laten wij in dit ernstige tijdsge wricht werkelijk eerlijk zijn tegen over ons zelf en ook als volk en de oogen niet sluiten voor onze tekort komingen en feiten als mensch en als gemeenschap. De verdeeldheid en de voortschrij dende splitsing en versnippering, die ons in het dagelijksche leven tegemoet treden met de daarmee gepaard gaan de vervreemding onderling, zijn slechte heelmeesters voor de krank heden van onzen tijd. Waar juist nu het verlangen naar samenwerking en het sluiten van de gelederen bij talloos velen opkomt en de noodzaak gevoeld dl elkander de hand te reiken, aller streven er in de eerste op gericht zijn, elkander te be-' en begrepen te worden, geve zich rekenschap, hoe het eling te moede moet zijn, in- e omstandigheden nog drukken- benauwender zouden worden zich niet gedragen zoude voelen jv de gemeenschapsgedachte. weet het niet korter uit te druk ken dan in de woorden van den twee den oproep: „vrees voor afbraak moet worden omgezet in wil tot opbouw". Wat moet er opgebouwd worden? Waarop moet onze arbeid gericht zijn? In de eerste plaats op een geheel gewijzigde, nieuwe geestesgesteldheid ten opzichte van de nooden, die aller wegen zijn ontstaan, en op een krach tig streven om, als volk in zijn geheel, daarin te voorzien. Ten tweede op het bevorderen van een nieuwe geestesgesteldheid ten op zichte van de moreele en geestelijke moeilijkheden van dezen tijd, en van den drang 0111 ook daarin, de nationa- len zin, de helpende hand te reiken. Heel bijzonder hebben mij daarom de mededeelingen en berichten ver blijd over de hier en daar aan den dag getreden pogingen van practische toepassing der gedachte van geeste lijke en moreele herbewapening in grooter verband, niet wegcijfering van hetgeen dreigt te scheiden en voorop stelling van een breede gemeenschaps gedachte. Nog geheel onder den indruk van de prachtige samenwerking en eensge zindheid, geheel uit u zelf voortgeko men, bij gelegenheid van de viering van mijn 40-jarige regeering, doe ik een beroep op 11 aller medewerking om deze eensgezindheid duurzaam te doen zijn «en practisch in toepassing te brengen bij de bestrijding van den hooggestegen nood op geestelijk en stoffelijk gebied en de hinderpalen weg te nemen, welke den opbouw tegen houden, die noodzakelijk is om tot een betere toekomst te geraken. Als men de gedachte laat gaan over de groote vraagstukken, die voor duizenden een levensbelang zijn, den ken wij in de eerste plaats aan het schrijnend leed van de werkloosheid. De bestrijding daarvan zou in hooge mate gebaat zijn door de geboden nieuwe instelling des geestes tegen over de nooden van ons volk. Mogen de in een vergevorderden staat van voorbereiding verkeerende plannen der overheid, welke eene aan zienlijke uitbreiding der werkver schaffing beoogen, aangevuld door hetgeen particulieren bereid blijken te doen, een krachtig begin van toepas sing der herbewapening op groote schaal zijn. Voor onzen geest rijst op het gebrek aan brandstoffen, kleeding en dek king, dat in een zoo groot aantal ge zinnen is ontstaan, en dat, ondanks de mildheid van vele en onderscheidene groepen, nog steeds om leniging roept. Daaraan zal eerst ten volle kunnen worden voldaan, als de geest van saamhorigheid en helpen over ons ge heele volk vaardig wordt. Ter verduidelijking herinner ik u hier aan het vuur, dat allerwegen aan den dag kwam bij het vervaardigen van wanten en bivakmutsen voor onze ge- mobiliseerden voor den eersten winter na het uitbreken van den oorlog. En een dergelijke algemeene belangstelling en voortvarendheid deden zich verleden jaar voor, waar het gold het maken van uitzetten voor jonggeborenen ter gele genheid van de geboorte mijner klein dochter. Al bestreken deze behoeften slechts een zeer bescheiden oppervlak op maat schappelijk gebied, de eenheidsgedach te, die daarbij op den voorgrond trad, geeft een helder beeld van wat hier aan de orde is. Niet minder dan aan de materieele moeilijkheden denk ik aan het schrij nend leed en de gedruktheid in het hart van hen, die van werk verstoken zijn, of op andere wijze slachtoffers van de crisis zijn. Hier ontsluit zich een wijd arbeids veld voor naastenliefde in nationalen zin, om de gevolgen te bestrijden van crisisleed, zoowel voor hen die midden in het leven staan als voor de jongeren, die geen kans krijgen om aan den slag te komen. De landen, die in den wereldoorlog gewikkeld waren, hebben voorzien in de nooden van de oorlogsslachtoffers. Is er niet aanleiding naar middelen te zoeken om hetzelfde te doen voor de velen, die buiten hun schuld slachtof- feis zijn geworden van de huidige eco nomische omstandigheden? Ik weet, dat de wil tot opbouw, uit gaande boven alle verdeeldheid, bij zeer velen aanwezig is. Ik zou dezen allen willen vragen \oor te gaan, en voortaan te staan, bij het te verrichten werk in groot ver- nand en nationalen zin, teneinde met terdaad, en met hun bezieling en voort varendheid, het bewijs te leveren, dat dit moet en kan' Sedert het uitbreken van den wereld oorlog is er veel op maatschappelijk en staatkundig terrein ontwricht en zijn ors, door de omstandigheden, beper kingen van onze vrijheid opgelegd, waardoor ons geduld op mcnijtrlei ge bied op de proef is gesteld want al ver andert onophoudelijk het oeeli van den toestand en daaimede ook de aard van offers, die van ons gevraagd worden, de onvrijheid is er niet minder om. Deze prikkelbaar makende en benau wende toestand is de oorzaak, dat goe de. eigenschappen wel eens in het ge drang komen, terwijl minder goede soms hun vrijen loop nemen. Het is overeenkomstig de beginselen der herbewapening om dergelijke ver schijnselen van verwording niet met on verschilligheid voorbij te gaan, doch zich deze als gemeenschap en als volk aan te trekken, de handen uit de mou wen te steken, ten einde de vergroei ing uit te snijden. Alleen de overtuiging van een geheel volk- van de noodzaak van den door mij bedoelden opbouw, gevolgd door de eendrachtige poging daartoe, kan verval en ineenstorting voorkomen en een beweging in opgaande lijn doen ontstaan. Ongetwijfeld zal geen van u de hoo ge innerlijke waarde en de diepe be- teckenis ontgaan van zoodanige "vrij willige, en uit eigen overtuiging voort gekomen nationale daad van een vrij volk, dat in de grondslagen, waarop zijn staatsbestel rust, het hechte funda ment vindt, waarop het zich kan ver jongen en vernieuwen. Ik zou in mijn taak tekort schieten, waar ik over de moreele en geestelijke herbewapening spreek, die zoo nauw samenhangt met de geestesgesteldheid van den enkelen menschen, indien ik niet een enkel woord zeide over de per soonlijke zijde dezer geestelijke krachts inspanning. In den eersten oproep lezen wij, dat Gods levende geest elk volk en elk mensch tot zijn hoogste bestemming roept. Deze geest beantwoordt ook den angstkreet, dien de mensch in zijn gees telijke ellende en verlatenheid slaakt naar Gods nabijheid. Deze begeerte naar persoonlijk con tact met God is wel nooit zoo sterk en zoo verbreid geweest als tegenwoor dig, nu schier alles wegvalt waarop de menschheid eertijds meende te kunnen staat maken, en onzekerheid en onvast heid ons overal tegemoet treden. Die persoonlijke verhouding, zonder welke geen innerlijke vrede mogelijk is en die ver uitgaat boven de hoogste scheidsmuren, onverschillig van wel ken aard deze mogen zijn, kenmerkt zich bij uitstek door waarheidszin, op rechtheid en eerlijkheid. Ik zou dit met het volgende beeld willen verduidelijken. Wij weten, dat er geen spleet zoo klein is. of het zonlicht en de lucht, die wij inademen, dringt er door heen. Op gelijke wijze banen Gods liefde en Gods geest zich een weg door de kieren van het bestaan van elkeen. Van elkeen, zonder uitzondering, on verschillig in welk werelddeel hij woont of wat zijn overtuiging is of welke taal hij spreekt. Staat ons allen deze ontzaglijke, doch tevens zoo verblijdende en moedge vende waarheid helder voor oogen? Beseffen wij, dat zij het krachtigste cement is tusschen menschen onderling en volken onderling? Op deze waarheid berust nu de ge dachte der herbewapening en het „draagt elkanders lasten Omdat velen mij gevraagd hebben naar mijn persoonlijk geloof en per soonlijke ervaring en mij herinnerd werd aan de woorden „Christ avond tout", die ik eens neerschreef, voeg ik ten besluite het navolgende nog hier aan toe. De ervaring, die aan die woonden ten grondslag ligt is mijn leid-ster geweest om tot bovenstaand inzicht te komen. Ik hoop aan die woorden „Christus voor alles" tot aan mijn laatsten adem tocht trouw te blijven. Daartoe geve Hij mij de kracht. Ik heb gezegd. Waalwijk, 27 Jan. 1939. EEN DREIGENDE STOPZETTING! Geachte Redactie, Onder hetzelfde hoofd heb ik met groote verbazing het artikel gelezen in Uw blad van 25 Jan. j.l. Aldaar wordt een overheidsorgaan dat zijn plicht ge daan heeft, in een totaal verkeerd dag licht gesteld. Ik zal dit nader verklaren: Wij wonen in Nederland, en het de vies voor alle Nederlanders is: Koopt Nederlandsch fabrikaat. De regeering kent in deze haar plicht, en steunt langs allerhande wegen en met allerlei maat regelen de Nederlandsche industrie, ook dus met name hier genoemd de Ne derlandsche leder- en schoenindustrie. Zij mag echter verwachten dat de fabrikant zooveel mogelijk Neder landsch personeel in dienst stelt. Daar toe heeft zij dan ook maatregelen geno men, en zoo kan geen buitenlander hier werken zonder speciale vergunning. Zij verwacht dat elke fabrikant zich hier aan houdt, en door plaatsing van een advertentie of informatie ter bevoegder plaatse of anderszins, bij een vacante betrekking, getuige geeft van zijn goe den wil in deze, en de bewijzen kan overleggen dat zij zich georiënteerd heeft. Het is mij niet bekend of de fa. Van Haren aan dezen wensch heeft vol daan: aan een goede bedoeling der fir ma twijfel ik niet, dat wil ik alvast voorop zetten. Volgens Uw bericht heeft de Minister zich in dit geval doen voorlichten door het Rijksproefstation enz. alhier. Van deze zijde schijnt men zich dus behoorlijk georiënteerd te heb ben. De vakschool echter wordt ook in Uw artikel genoemd. En nu kom ik op het kardinale punt van Uw bericht, waarin ten eerste wordt beweerd dat de twee met name genoemde personen „geen aanspraak kunnen maken op eenige ervaring van beteekenis", en ten tweede verwonderd wordt gestaan over „dergelijk onoordeelkundige of min stens vreemde beslissing". Betreffende het eerste punt: Er zijn niet twee personen, maar drie personen opgegeven; doch laat ik bij die twee blijven, d^J is voldoende. Het is een foutief idee dat de „erva ring" de domineerende factor moet zijn; als dat waar was, dan waren er geen scholen noodig. Wij leeren in de school dan ook, dat de kennis der grondslagen het allervoornaamste is; möar leeren daarbij dat men er dan nog niet is, en dat de ervaring, vooral de praktische ervaring van groote beteekenis is. Maar, dat die ervaring in elk ander bedrijf opnieuw moet aangeleerd wor den, zoodat ieder zuiver praktisch op geleid persoon in elk ander bedrijf waar hij komt, nieuwe ervaringen moet op doen, die gewoonlijk veel geld en tijd kosten. Dat daartegenover een ander persoon, die de chemisch-technische grondslagen goed te pakken heeft, zich in elk ander bedrijf spoedig thuis voelt, al is hij jong. De tijd van enkel prak tisch opgeleide personen is voor de le derindustrie voorbij; zonder theore tischpractische vooropleiding komt men er als bedrijfsleider niet meer. De eerste beginselen die wij in onze vakschool leeren zijn zóó groot, dat een leerling, die zich eenigen tijd in een be paald bedrijf praktisch geoefend heeft, en de gave bezit om de techniek der fa bricage van dat bedrijf aan te voelen en te doorzien, zeer spoedig in staat is om de technische vraagstukken van dat be drijf op te lossen. Ik durf hier nu openlijk te verklaren, in dit geval, dat althans bij een der twee bedoelde oud-leerlingen deze ken nis en eigenschappen aanwezig zijn, en dat bij de derde dezelfde eigenschappen in een gelijksoortig bedrijf dagelijks ge toond worden. In dit geval is dus de kennis der grondslagen en de noodige ervaring, zelfs in het betreffende bedrijf opge daan, aanwezig om de technische lei ding aan een Nederlander toe te ver trouwen, daar de hoofdleiding en de algemeene personeelsleiding van dat be drijf in andere handen berust. Was dat niet het geval, dan zou althans een de zer twee personen ook te jong zijn be vonden. Betreffende het tweede punt: Hierover kan ik kort zijn. Als iemand de kennis heeft om te kunnen oordeelen in dergelijk vaktechnische kwesties, dan is het de Directeur van de Rijks school en van het Proefstation enz., die met het hem ten dienste staande per soneel zich behoorlijk kan oriënteeren. zeer zeker als het een oud leerling be treft. Geachte Redactie. „Vreemd" is de beslissing geenszins, de tijd zal het lee ren. Daarentegen is 't mij wel „vreemd" dat in de berichtgeving van Uw blad, over welks objectiviteit ik steeds de grootste erkenning heb, in deze kwes tie niet juist is geweest, waardoor het instituut en het personeel waartoe ook ondergeteekende behoort in een „vreemd' daglicht wordt gesteld, dat niet verdiend is. Had U zich ter be voegder plaatse georiënteerd, dan zou de berichtgeving heel anders hebben kunnen luiden. Laten wij elkander de hand reiken, om in den geest van de zoo juist vernomen woorden van H. M. de Koningin te eindigen, en dergelijke voor beide partijen zoo teere kwesties trachten objectief weer te geven. Hoogachtend, JOH. R. SUERMONDT, Leeraar Lederbereiding aan de Rijksschool voor de Leder en Schoenindustrie. Hoog water! Door den was van de Waal is het water by Nijmegen buiten haar oevers getreden, zoodat de kaden rechts en links blank staan. Ook aan den kant van Lent ondervindt men last van hoog water Overzicht van het hooge water bij Lent i' (Buiten verantwoordelijkheid der Redactie. Wij hebben in bedoeld bericht geen over heidsorgaan in een verkeerd daglicht gesteld, wij hebben alleen gezegd dat de minister zijn weigering beseerde op een advies van den Voor lichtingsdienst. Uit dit advies bleek dus dat de Voorlichtings dienst overtuigd was dat hier Hollandsche krachten aanwezig waren, de betreffende firma en ook mannen uit de practijk meenden dat dit niet het geval was. Gaat men de toestanden op andere overleerfabrieken in den' lande na, dan zal men daarin de bevestiging vinden van deze laatste meening. En van die zijde is ons medegedeeld dat de twee peTsonen geen aanspraken kunnen maken op eenige ervaring van beteekenis. De geachte inzender kan nu denken over „ervaring'' voor een dergelijke positie in een jonge fabriek, zooals hij hierboven schrijft, wij kunnen ons indenken dat fabrikanten eenigs- zins anders denken over deze gewichtige ma terie. Wij meenen zelfs te weten dat (persoon(en) in kwestie zich voor deze functie zelf niet voldoende capabel achtte(n). Waar de meening van den Voorlichtingsdienst voldoende uit 't advies aan den minister bleek, had informatie ter plaatse in dit geval geen doel of geen nut. Daarenboven vergeet de geachte inzender de andere zijde der medaille, een stopzetting van een bedrijf, het ontslag van een 40-tal personen beteekent toch ook wel iets in deze tijden en daarmee mag toch ook wel van de zijde van Voorlichtingsdienst en School, rekening worden gehouden, zij het dan misschien in mindere ma te als de overheid en wij dat zouden doen.' Wij blijven er bij dat in deze o.i. het advies en besluit minstens „vreemd" waren, temeer waar ook van die zijde evenmin de bezwaren van den fabrikant zijn gehoord en gewogen. Wij hebben alle respect voor 't werk van Voorlichtingsdienst en Rijksvakschool, hare ambtenaren en hare resultaten, dat hebben wij herhaaldelijk en steeds bewezen en meenen dat ook in kringen van schoen- en lederfabri kanten die waardeering heerscht; dat wil ech ter niet zeggen dat er geen verschil van meening kan bestaan over gegeven ad viezen of genomen maatregelen, vooral wan neer er economische belangen voor industrie en plaats mee gemoeid zijn. RED.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1939 | | pagina 13