Toegewijd aan Handel, Industrie en Gemeentebelangen.
„NOORD-
BRABAND
1843
Amerika en Europa.
Vreemdelingenverkeer.
Oen Spijker op zijn kop.
Gebrek aan cultuurgrond.
Automatiek PUiLES-HEESBLEh,
'ct
Dit nummer bestaat uit Drie Bladen
EERSiE BLAD
Croquetten
en Bitterbollen
NUMMER 57.
ZATERDAG 22 JULI 1939.
62c JAARGANG.
Dit blad verschijnt
WOENSDAG en ZATERDAG.
Brieven, Ingezonden stukken, gelden,
inz. franco te zenden aan den Uitgever.
Abonnementsprijs per 3 maanden
f 1.25. Franco per post door 't geheele
rijk 1.40.
UITGAVE x
WAALWIJKSCHE STOOMDRUKKERIJ ANTOON TIELEN.
Telefoon No. 38. Telegr.-adres: ECHO.
GIRO-No. 50798.
Advertentiën moeten Woensdag en
Vrijdag des morgens om uiterlijk 9 uur
in ons bezit zijn.
Prijs der Advertentiën:
20 cent per regel; minimum 1.50.
Reclames 40 cent per regel.
Bij contract flink rabat.
Vandaag eens iets over de wijze,
waarop ten onzent de toeristen worden
ontvangen. De minister van Binnen-
landsche Zaken schreef er iets over in
een brief aan de gemeentebesturen.
Z.Exc. verzocht deze besturen om
„maatregelen te nemen, die kunnen
leiden tot bel beteugelen van den
overlast, dien vreemdelingen in
sommige plaatsen van Nederland
door bet brutale optreden der jeugd
ondervinden. Volgens een aan den
minister van Binnenlandsche Zaken
door 't Centraal Bureau voor Vreem
delingenverkeer gericht schrij
ven is het niet enkel óver de
grove baldadigheid, zooals bet gooi
en met steenen of met vuil, waar
over toeristen herhaaldelijk klagen,
doch ook over het hinderijk volgen,
het uitjouwen enz."
We plegen de wereld te verdeelen
in „beschaafde" en „onbeschaafde"
deelen. Dit onderscheid zal wel be
staan, wij zijn er enkel niet zeker
van, hoe de desbetreffende lijnen moe
ten doorgetrokken worden. Wel weten
wij, dat het in Afrikaansche landen,
voor bruine en zwarte inlanders, on-
noodig is, dat ministers er aansporen
om het begooien, bevuilen en uitjou
wen van vreemdelingen na te laten.
Men mag er gedreven door armoe,
eenige intensiviteit betrachten bij het
opdringen van bepaalde diensten,
iot een beleedigende bejegening komt
men nergens, in geen der vele landen
in en builen Europa.
Of je er al anders gekleed gaal en
er andere manieren op na houdt, het
beroert den menschen in den vreemde
niet. Je bent een gast en mag gaan en
staan, ongehinderd, waar je dat
wenscht.
Ten onzent is een vreemdeling als.
een zeehond op een groote-stads-bo.u-
levard. Weet je, hoe het een zeehond
in zulke uitzonderlijke omstandighe
den vergaal? Lees of herlees nog eens
het volgende „vermakelijke" bericht
uit Rotterdam in de Nederlandsche
dagbladen:
„Wandelaars, die vanavond hun
schreden naar de Blaak hadden ge
richt, zagen tusschen de beurtsche
pen een jongen zeehond zwemmen.
Nadat het dier zich goed had laten
zien, wipte 't op den wal, hetgeen
gemakkelijk lukte, daar het hoog
water was. De zeehond scharrelde
op de harde Rotterdamsche keien
rond, maar had zich beter niet, te
goeder trouw, tusschen de menschen
kunnen begeven, want hij werd door
een schippersknecht doodgeslagen!
Hij eindigde zijn bestaan dientenge
volge in een wagen van de gemeen
te-reiniging.
„Een waarschuwing voor ver
dwaalde zeehonden zich nimmer
aan wal te begeven. De „man met
den stok" staat in zoo'n geval nu
eenmaal altijd klaar."
Wat zijn wij, Chineezen van Europa,
toch eigenlijk 'n barbaren! Op iets
ongewoons reageeren we de goeden
niet te na gesproken met steenen,
knuppels en scheldwoorden.... Een
kat van de buren, die in ons tuintje
komt, vergiftigen we; een zeehond,
die verdwaalde en zich in angst tus
schen de menschen begeeft, slaan we
dood. We verzetten er ons althans niet
legen, dat een der heldhaftigsten on
der ons, zich aan zoo'n bravourstukje
wijdt. Een jonge vogel, die nog niet
goed vliegen kan, pakken we en laten
we zich doodtreuren in een stoof met
een stukje gaas er op. En naar ons
afgedwaalde vreemdelingen gooien we
met steenen om te kijken, hoe zoo'n
wezen daarop reageert.
We zijn een raar volkje. Buitenlan
ders, die ons bezoeken, zullen goed
doen met een aantal spiegeltjes naai
de Lage Landen mee te voeren en die
aan hun gastheeren uit te reiken. Zoo
als we dat plegen te doen als we voor
een apenkooi staan.
Spiegeltjes leiden af en een blik in
dezelve doet soms „gekker" dingen
zien dan het beeld van vreemde bezoe
kers oplevert.
De heer Slotemaker de Bruine heeft
eindelijk toch den spijker op zijn kop
geslagen. Met zijn eene ministersbeen
in het crisisgraf, heeft hij met het an
dere nog gauw een „n" getrokken in
het stof der historie en hij heeft daar
bij gezegd: Zóó, neen: zóó zult gij
doen.
Waarmee de spelling-Slotemaker
de Bruine ontstond als opvolgster van
de spelling-Marchant, welke op haar
beurt de spelling-Terpstra was opge
volgd, die semi-officieel de spel
ling de Vries en Te Winkel had ver
vangen. Als men bedenkt dat dit alles
gebeurde in luttele jaren tyds, dan zal
men toch moeten toegeven, dat de le
vensperiode van het huidige geslacht
wordt gekenmerkt door groote feiten.
En nóg zijn we niet aan het einde.
Op het oogenblik dat wij deze rege
len schrijven, is het nieuwe kabinet
nog niet geboren. Maar reeds is het,
wanneer het de signatuur krijgt te
dragen van den heer Colijn, een kort
bestaan toegedacht. Zal de nieuwe mi
nister van O. K. en W. echter in No
vember of daaromtrent zijn witte pan
talon afleggen, vóórdat hij de herin
nering aan zijn waardigheid heeft ver
klonken in een nieuwe, de allernieuw
ste spelling onzer taal? Geen denken
aan
Sloeg minister Slotemaker den spijker
op zjjn kop, in de naaste toekomst
gaan we misschien de spijker weer op
haar kop slaan of we krijgen een on
veranderlijk lidwoord voor alle ge
slachten en slaan dan het spijker op
zijn kop. Is dat eigenlijk niet 'n pracht-
oplossing, n.l. dat we een lidwoord
bedenken, onvatbaar voor de toevoe
ging van ennetjes?
Wij weten niet hoever de heer Co-
lijn al met de verdeeling der porte
feuilles is, maar als O. K. en W. nog
vrij is, dan stellen wij ons met onze
vinding van „het" als algemeen lid
woord ter beschikking.
Nóg een enkel woord over den spel-
lingschaos. Het is ons gebleken, dat
meerderen er geen hoogte van hebben
hoe de „wettelijke" positie onzer taal
is geregeld: er is geen wettelijke po
sitie.
Er is b.v. geen schrijfwijze van de
Nederlandsche taal voorgeschreven
voor het onderwijs op de lagere school.
Bij Kon. Besluit kan enkel worden be
paald, welke spelling bij bepaalde exa
mens (gymnasia, H.B.S. en Kweek
scholen) moet worden gevorderd. En
dan kan de minister, die het desbe
treffende Kon. Besluit uitlokt, slechts
verhopen, dat deze zelfde spelling ook
op de lagere scholen zal worden on
derwezen en. door de regeering in
haar stukken zal worden gevolgd,
maar voorschryven of dwingen kan
hij daaromtrent niets.
Toen dan ook de spelLing-Marchant
werd afgekondigd, waren er school
besturen, die haar weigerden in te
voeren. Zij zijn langs allerlei omwegen
bewogen moeten worden om mee te
gaan met de rest en den chaos niet te
vergrooten.
Om uit dien chaos te geraken is het
noodig, dat ten eerste de regeering
zelve de spelling zal aanvaarden, wel
ker toepassing bij de voornoemde exa
mens wordt gevorderd en ten tweede:
dat de spelling der taal op wettelijke
basis worde gesteld.
Beide zaken zijn ons door minister
Slotemaker in het vooruitzicht ge
steld, doch geen van beide werd wer
kelijkheid. Slechts werd aan de nieu
we spelling een nieuwere toegevoegd,
maar ze werd ons weer „vrijblij
vend" gepresenteerd.
LEVENSVERZEKERING
ff
WAALWIJK
„Het overstelpend groot aantal solli
citanten, dat zich telkens, wanneer de
Wieringermeerdirectie tot de uitgifte
van een serie boerderijen overgaat,
hiervoor als gegadigde meldt, bewijst
hoezeer in ons land gebrek aan cul
tuurgrond bestaat."
Zóó lees ik in de Agrarische Pers,
het orgaan van Landbouw en Maat
schappij. En dezelfde uitspraak kan
men ook in andere bladen aantreffen.
Ik wil er geenszins tegen opponee-
ren want ik begrijp, wat de schrijvers
bedoelen en ben het met die bedoe
ling volkomen eens.
Maar is de conclusie, in haar woor
delijke beteekenis, als zouden we ge
brek aan cultuurgrond hebben, niet
onjuist?
Er zijn heel wat journalisten zonder
baan. Is dat een bewijs, dat er te wei
nig kranten in ons land zijn? Er zijn
12000 werklooze onderwijskrachten.
Moet daarom het onderwijs met enkele
jaren worden verlengd? We zouden
zoo kunnen doorgaan met het stellen
van vragen.
Gelet op de afzetmogelijkheden van
land- en tuinbouwartikelen is er,
dunkt me, geen gebrek aan cultuur
grond. Maar er is een teveel aan cul
tuurgrondbewerkers.
De inpoldering van de Zuiderzee en
de ontginning van woeste gronden
zijn prijzenswaardige zaken, omdat ze
voor het oogenblik de werkloosheid
beteugelen en in de toekomst, welke
naar we hopenherstel van den
internationalen handel zullen brengen,
een bestaan verzekeren aan de
boeren, die deze gronden in eigen
dom of pacht bekomen.
Maar voor het oogenblik nijpt er
geen gebrek aan grond. Mogelijk zijn
enkele bouwproducten als tarwe en
r«gge thans nog met eenig voordeel
te telen, maar oogst en prijzen van
deze artikelen zijn riskante factoren
en juist wanneer de vrije internatio
nale handel zich eens zou gaan her
stellen, zal het ten onzent zeer moei
lijk worden om granen nog loonend
te verbouwen.
Cultuurgrond, al of niet benoodigd,
kan bovendien niet getooverd worden.
We naderen in ons land de grens der
ontginningsmogelijkheden. In elk ge
val zal het leger der cultuurgrondbe
werkers harder groeien dan ons grond-
bestaan. De groote vraag van thans zal
nog grooter worden, de grondprijzen
zullen stijgen enhet maken
van winst uit arbeid wordt daardoor
een steeds meer besliste onmogelijk
heid.
Zóó staan helaas de zaken.
Wanneer een vermeerdering van
cultuurgrond voorshands ongewenscht
en in gelijke verhouding tot de toe
nemende vraag ook een onmogelijk
heid is, dan rest voor het herstel van
normale agrarische verhoudingen
slechts één middel: inkrimping van
het aantal cultuurbewerkers. Als het
aanbod niet kan worden uitgebreid,
dan moet de vraag worden terugge
bracht.
Terecht werd er in de Agrarische
Pers dan ook reeds op de wensche-
lijkheid van emigratie gewezen.
Maar de immigratiemogelijkheden
worden bijna overal sterk beperkt!
Zijn er nog geen andere wegen om
tot het gewenschte doel te komen?
'n Boer mint zijn arbeid, zijn grond,
zijn hoeve, zijn vee en zijn gewas,
kortom: een boer is met tal van kete
nen gebonden aan zijn boerenbestaan.
Dat de zoon van den boer boer moet
worden en zijn dochter met een boer
zal trouwen, is in het algemeen ge-
KOMT E\/EN SMULLEN,
uitsluitend van Ie kwaliteh
kaifsvleesch.
sproken een uitgemaakte zaak,
waar niet over te discussieeren valt.
En toch zal dat laatste, naar ik meen,
moeten gaan gebeuren, als we het boe
renbestaan willen redden.
Vraag me niet, wat een boerenzoon
dan moet worden, dus waartoe hy
dient te worden opgeleid. In alle vak
ken is een tekort aan werk en een te
veel aan arbeidskrachten. Maar in
alle vakken, uitgezonderd het boeren
bedrijf, is nog altijd voor meer dan
50 pet. kans; d.w.z. voor de besten
rest er ook nu nog, een bestaansmo
gelijkheid.
Heb je echter een hoofd vol met
kunstmestleer en alle overige weten
schap, welke het land- en tuinbouw
bedrijf vereischen, maar vader heeft
geen geld genoeg om peperduren grond
voor je te koopen, dan is er geen he
den voor je en geen toekomst.
Ik geloof, dat de boeren er, méér
dan tot heden het geval was in
de toekomst op uit dienen te wezen
om hun zoons te laten studeeren, als
ze daar geschiktheid voor hebben. Of
naar een ambachtsschool sturen. Of
ze op den weg van den handel moeten
laten starten.
Zeker, ik ken de bezwaren. Er is een
hecht familieleven buiten. Er zijn pa
triarchale verhoudingen. Er is boe
rentrots.
Maar in het burgerleven zijn en
blijven plaatsen te bezetten voor de
besten en de boerenzoon, die wachten
moet tot er cultuurgrond „vrij" komt
om er een bedrijf op te kunnen be
ginnen, zullen 't geduld moeten hebben
van degenen, die op een wonder gaan
zitten wachten.
Wonderen zijn de wereld nog niet
uit. Ze bestaan, maar ze zijn zeld
zaam. A.M.
Rond de neutraliteitswet is al heel
wat te doen geweest, maar einde
lijk is de voorgestelde wijziging toch
voorloopig van de baan.
President Roosevelt en zijn minister
van buitenlandsche zaken, Huil hebben
het hoofd moeten buigen voor de mee
ning van de senatoren, dat de Euro-
peesche toestand niet zoo critiek is,
dan nien vaak hoort beweren.
De heeren zijn van meening, dat het
in de oude wereld niet, althans dit
jaar niet, tot een catastrophe zal ko
men. waartegenover Roosevelt, Hull
e.a. echter verwachten, dat de eindont-
knooping van de Europeesche proble
men wel eens spoediger zou kunnen
komen dan verwacht en gewenscht
werd.
Zooals bekend houdt de wijziging
van de neutraliteitswet in, dat de
Amerikanen in tijden van oorlog aan
de niet-aanvallende partij leveranties
mogen doen, wat volgens de huidige
redactie van de wet onmogelijk is.
Begrijpelijkerwijs zouden Engeland
en zijn bondgenooten hiervan profitee
red terwijl het voor de Duitschers en
Italianen een zware handicap zou be-
teekenen voor hun verdere plannen.
In een gloedvolle rede, heeft Roose
velt zijn standpunt verdedigd, waarbij
duidelijk uitkwam, dat hij de neutrale
positie van de Vereenigde Staten wil
prijs geven, aangezien Amerikaansche
hulp aan de democratieën een preven
tief werkend drankje tegen den oorlog
is.
Wanneer in oorlogstijd Engeland
en zijn bondgenoten kunnen steunen
op de groote economische en finan-
cieele kracht van de Ver. Staten, zou
dit inderdaad wel eens den beslissen-
den factor kunnen zijn.
Van den anderen kant kan men het
den Yankee's niet euvel duiden, dat zij
liever niet in het Europeesche wespen
nest gaan roeren, want ongetwijfeld
zouden ook zij enkele prikjes krijgen.
Roosevelt meent echter, dat alleen
het feit, dat Amerika zich bij een even-
tueelen oorlog zou laten gelden een
sterk werkend voorbehoedmiddel is en
hierbij zoyden wij willen opmerken,
dat, gezien de commentaren in de
Duitsche pers, toen de president de
wijziging aan de orde stelde, hij niet
zoo ver bezijden de waarheid blijkt te
zijn.
Intusschen kan wanneer een con
flict uitbreekt de wijziging nog vrij
snel worden doorgevoerd en hier zul-
wijk
r
et Zuiden,
Waalwykscne en Langstraatsclie Courant,