I Die gemeijne Schut" Loonopzand aicm v z CHINESE PAPEGAAI 2 DE ECHO VAN HET ZUIDEN VAN VRIJDAG 14 APRIL 1950 2 ALKALIVR A FEUILLETON nc it li. Het grote verschil tussen de Noordelijke en Zuidelijke schut terijen was n.l., dat de eerste uit sluitend het militaire doel na streefden de laatste echter wa ren „volkser" en des te meer ge richt op de bescherming der gil- debroeders. het behartigen van de kerkelijke en plaatselijke be langen. Het gevolg was dan ook dat onze „landelijke gilden min der te verduren hadden dan de schutterijen in de noordelijke pro vinciën. Stil en eenvoudig ging alles door en als de tijd meer normaal was kwamen onze gilden te voorschijn in vol ornaat en met volle uitrusting. Hierbij geven wij de beschrij ving van de twee oudste schil den van 't St. Ambrosius-gilde, geschonken bij t Koningschieten door Wouter van Dusseldorp. edelsmeedkunst, alsmede in het graveren. Bij de uitvoering is veelal de kunst-stijl in ere ge houden, zodat men van een on gedateerd schild toch wel kan uitmaken uit welke periode dit is. Door ornamenten en schildvorm te bestuderen vindt men dit tijd vak terug, al kan men het niet precies zeggen, toch is dit een goede aanwijzing. Ook „pape gaaien en „patroonjuwelen" zijn dikwijls waarlijk kunstproducten en terecht gildeschatten te noe men. Wellicht is 't mogelijk, dat de lezer eventueel nadere bijzonder heden kan verschaffen betref fende de namen van personen in dit artikel, c.q. op Koningsschil- den, in gilde-functies, e.d., dan houden wij ons ten zeerste aan bevolen. /fdTER-ïiN-is; \V iiSinsn UK v> I' \)W yoil-JM** s 5i*TE AHWtt» StiT.Tr' v WVtfc-OH hUÜi HXit \Sfih£cK37£- ivUiiNto ^VjEEFT tEMvTC jpmteT-Y** ra/as eu»©rp* TWEÏE-PMiiH VAWSrAHWW3t»3 G1L£- TOT- CW (V OP* SANT /,- Het eerste schild, 20 x 14 cm., bevat de volgende tekst Wouter van Dusseldorp heeft den 15 September 1788 den eerste vogel on der Sinte Ambrosius gilt tot Loon op Zant, afge- schote, waarvan hij de naam van eerste Koning heeft genote. Op het bovenste gedeelte van het schild is De Bakker afge beeld, aan 't werk in de bakkerij. Hij steekt juist het brood in de oven. Deze Koning was dus ir. Loonopzand of op 't Vaarts kwartier (Kaatsheuvel) woonach tig in ieder geval binnen de heerlijkheid Venloon. Zoals we zagen was 't Gilde gevestigd in de Heerlijkheid en wel in Loonopzand, doch haar gilde- broeders woonden over 't gehele gebied verspreid. Zo kwam het dat over de leden in Kaatsheu vel een Deken was aangesteld, (Judocus Kouwenberg tot 1800, daarna Wouter Johannus Schal ken), door de hoofdman. Deze genoemden waren welgestelde personen, die hun aanhankelijk heid aan de Hoofdman werkelijk hebben getoond. Het tweede schild eveneens vén Koning van Dusseldorp is van pl.m. 1790 (het jaartal staat er niet op), het formaat is 15 x \\]/2 cm. Het is als volgt gegraveerd met de tekst Wouter van Dusseldom, Tweede Koning van St. Ambrosius Gild tot Loon op Sant. Boven de tekst is eveneens zijn beroep weer afgebeeld, n.l. een bakker aan de trog, het meel mengend. Belde Koningsplaten zijn van 4 zilvermerken voorzien. In beide schilden zien we, dat de naam van Dusseldorp (Dis seldorp) toen reeds in onze plaats voorkwam en nog tot op heden op Kaatsheuvel bekend is. Vrijwel zeker is 't, dat dit het zelfde geslacht is (letterverande- ringen kwamen algemeen voor). Het beroep bakker is deze fami lie eigen, want nog heden wordt het door hen beoefend Wat leert men nu uit deze zil- verschat? Welnu, we zagen al, dat zij ons vertellen over de ge schiedenis en 't volksleven der plaats of streek, tevens vermel den zij de namen van geslachten, die thans zijn uitgestorven, die zijn verhuisd en onze plaats heb ben verlaten en die welke thans nog voortleven. Het laatste is juist nu zo belangrijk. Voor de nabestaanden is 't nu de taak, het mooie gebruik van hun voor gangers in ere te doen houden. Zij kunnen hun belangstelling to nen voor het huidige gildewezen. Wij zullen trachten van deze na men te achterhalen wat wij kun nen en hierdoor meer belangstel ling aan onze mensen te vragen voor de oude „schuts", voor on ze gilden. Het is hier niet de plaats om propaganda te voeren, doch we keren terug naar onze schilden. Ook vertellen de schil den de beroepen der Koningen. Al deze beroepen tonen ons dan de arbeidzaamheid der plaats, b. v. de schoenmakers, die in de ene plaats meer voorkomen dan elders. De landbouwers, met hun molenaars, smeden e. d. tekenen een landbouwende bevolking. De volkshumor waarin een tekst in dichtvorm op een schild voor komt, typeert ook de plaats, en ten slotte de kunstwaarde van veel schilden. Goede edelsmeden hebben deze schilden gemaakt, waardoor heel dikwijls iets bij zonders is gepresteerd, hetzij in Schild van Joh. Jac. van Loon. ST. HUBERTUS. - 1850. Op het schild van St. Huber- tusgilde van Loonopzand komt voor„Joh. Jac. van Loon, derde koning van het Gild, Olieslager te Loonopzand". Geschonken na zijn koning- schieten in September 1850". Een overzicht van de olieslagerij te Loonopzand tot pl.m. 1800. Zoals altijd moest de mens zelf in zijn behoefte voorzien. Dit kwam in de landbouw zeer tot uiting, vooral in vroegere tij den. Alles was veel primitiever dan thans, in de streken waar de bevolking met landbouw de kost moest verdienen. Iedereen bewerkte en oogstte zijn land en moest daarvan dus leven. Wat het product betreft, dat moest op de een of an dere manier be- en verwerkt worden. Zo komt het dat bijna in alle plaatsen, zelfs de kleinste, molens voorkomen, waar olie werd geslagen, waar graan werd gemalen, geplet en gepeld, waar hout werd gezaagd enz. We komen nu op het terrein van de olieslager in onze vroe gere Heerlijkheid. In Loonop zand zelf was de bevolking meer' aangewezen op de schoenindu strie en lederbewerking. De boe ren woonden meer verspreid in de omgeving der plaats, bij een kruising van wegen of aan een grotere weg. In een meer be woonde streek door uitslui tend landbouwers was meer behoefte aan een bedrijf voor de levensmiddelenvoorziening, of de bereiding daarvan. Zoals gezegd komen bijna overal molens voor, doch de olie molen van Loonopzand zullen wij eens nader bezien. Primitief ging het er naar toe in die tijd, doch dit wil niet zeg gen dat het niet goed ging, want de oude molens, die bijna allen nog met houten draai- en loop werk zijn uitgerust, zijn nog een juweeltje voor de molenkenner. (De Ver. „De Hollandse Molen" doet haar best de nog bestaan de in stand te houden en te res taureren). Op de kruising van de oude bekende landwegen Loonopzand via de Schoorstraat—Udenhout— Oisterwijk en Waalwijk, over de Roestelberg, via Waalwijksebaan en Houtsestraat—Quirijnstok n. Tilburg en Berkel, ligt het ge hucht Molenstraat (gem. Loonop zand). Juist op de wegkruising ligt een pand, bewoond door landbouwer Adr. Verhoeven en genummerd 20. Deze wegen (de eerste verhard pl.m. 1880) waren in het eerste decennium van 1800 nog zand- banen, door de heide en langs moerassen in dit merkwaardig gebied in centraal Noordbrabant. Men ziet thans nog de opmerke lijke overgang tussen de moeras sen van de Oude en Nieuwe Tiend, Eerste-, Tweede- en Der de-Klamp en de heide en Duin- gronden der Loonse en Drunen- se Duinen. Nagenoeg liggen deze wegen op de natuurlijke grenzen der grondsoorten. Het bedoelde pand is gebouwd door N. N Nouwens. Van zijn kinderen kennen wij Jasper Nou wens, die gehuwd is met Geer- truda Dingemans (uit St. Joa- chimsmoc en een dochter Bar bara Nouwens, gehuwd met een zekere Michiel van Loon. af komstig van de familie van Loon uit Giersbergen. Michiel (of Giel) van Loon was in Giersbergen knecht bij een olieslager, Cornelis Oostvo gels, om aldaar het vak te leren, 1810. Een tiental jaren later trok genoemde Giel van Loon (1820) in de ouderlijke woning van zijn vrouw aan de Molenstraat, om daar het olieslagersbedrijf uit te oefenen, doch hij moest hier ge heel nieuw beginnen. Een grote steen, die als onderlegger werd gebruikt, moest worden aange kocht te Nieuwendijk. Het ge vaarte dat pl.m. 16000 pond woog werd overgebracht, maar het was een gevaarlijk karweitje en tevens een niet gemakkelijke zaak. Het vervoer geschiedde met wagens, waarop de steen lag. Van Nieuwendijk tot aan de pont te Keizersveer ging alles goed. doch toen de steen met de wagens op de pont moest wor den gereden, bleek het niet zo eenvoudig te zijn, De pont lag niet goed vast, zodat bij het op rijden de pont terug voer en het gehele geval in het water te recht kwam. Uit alle macht werd er gewerkt om de steen weer op het droge te brengen, terwijl me nigeen met natte kleren rondliep. Zij zijn er tenslotte toch in ge slaagd de overkant te bereiken. Vermeld zij nog dat de steen op twee eiken balken lag, die weer op hun beurt op twee aan el kaar bevestigde 'karren lagen. Van Keizersveer tot Loonopzand ging het weer goed, doch in onze plaats gekomen begon het tweede bedrijf der misère. De bestrating in Loonopzand in die dagen was nog niet zo ver als nu. want de bestrating liep niet verder dan „de Wetering", de waterlozing van de plaats, d.i. thans tot aan het Oranjeplein. De rest was weer een karre- spoor. De paarden konden hun last niet door het losse zand heentrekken. Het ging niet meer. Wat nu Er zat niets anders op, dan de hulp van de burgerij in te roepen, en die er maar voor te zetten. Alle schoenmakers uit Loonopzand trokken en duwden de wagens met de steen er op, naar de Molenstraat. Het laat zich begrijpen, dat dit alles met de nodige humor gepaard ging en dat het natje en droogje niet achterwege bleef. Aan een lang touw stonden zij te trekken, met hun werksloven voor. „Eendracht maakt macht", zeiden zij en vooruit er mee. De steen is er gekomen. Gieleke van Loon was tevreden en begon daar dus zijn bedrijf. Het was een uitkomst voor onze landbouwende bevol king, die hadden het er gemakke lijker door gekregen een oliesla gerij in onze plaats, dus niet meer naar Giersbergen of Uden hout. Het dorp floreerde. Een zoon van Giel, Johannes Jacobus v. Loon, ofwel Kobus v. Loon genoemd, kwam in het be drijf van zijn vader in pl.m. 1830. Hij huwde met Maria v. Iersel (Schoorstraat, Udenhout) en be woonde ook het genoemde pand. had een grote hoorn met koperen beslag bij zich. De standaardrij der droeg een steek en reed met de banier van het gilde. De Hoofdman en Dekenen droegen een groene sjerp met zilveren franjes. De Grenadier droeg een berenmuts en een sabel. Het do den begraven was ook hier een gildeplicht, want het gilde bezat een zwart baarkleed. Het teren gebeurde in October of Novem ber (Patroonsdag 3 November). Reeds bij de oprichting van dit jonge gilde bleek cje. samenwer king al met de overige twee gil den. Bij optochten en bij het ko ningschieten traden alle drie sa men op tot opluistering van de folklore. Terugkerende tot ons onder werp zij vermeld, dat Joh. Jac. v. Loon of Kobus v. Loon lid was van het genoemde gilde St. Hu- bertus. In September 1850 schoot hij Koning. Gebruikelijkerwijze gaf hij zijn koningsschild van zil ver, welke afbeelding wij hierbij weergeven Terneuzen. Hij werd vervoerd, eveneens weer op twee balken, naar de haven te Waalwijk, van waar hij per schip verder naar Terneuzen kon worden ver scheept. De zwaar ijzeren „Bank" waarin de koeken werden geperst en de olie werd geslagen, ging eveneens naar Terneuzen. Landbouwer Adrianus Verhoe ven bewoont sedert 1916 dit huis, die de plaats waar de molen ge staan heeft, in een koestal heeft laten ombouwen. Het schild nader beschouwende bemerken wij een primitieve uit beelding van de olieslagerij, die ons nog enigszins een beeld geeft hoe deze molen is geweest. Het geheel kan als volgt worden gere construeerd. Links is een raderwerk met mo lenstenen te zien. De steen waar op het zaad werd gestrooid om verbrijzeld te worden, lag hori zontaal. Het was de z.g. „Legert" of legger. Deze woog 16.000 pond Dit pand is altijd boerderij geweest. Vanaf 1810—pl.m. 1900 was ook daaraan een café ver bonden. Tevens was het een uit spanning voor paarden. Als de wagens met graan of zaad wa ren gelost, werd wat rust geno men in de gelagkamer. Het was een druk bedrijf en zeer goed gelegen op deze wegkruising waar dagelijks veel paardenwagens passeerden voor personen- en goederenvervoer. m-i- - ,t w Houd Uw wol als nieuw! Wit wordt hagelwit, Kleur krijgt nieuwe fleur Was Uw wol veilig in VOORKOMT KRIMPEN EN HARD WORDEN Het in 1842 opgerichte gilde Sint Hubertus had veel belang stelling in de Molenstraat en Udenhout, hetgeen blijkt uit het groot aantal leden uit die omge ving. Heel veel aanhang had dit gilde onder de boeren, want bij de oprichting er van had men voorop gesteld een vereniging te stichten van vrjje mensen en vrije boeren, winkeliers e.d. Het heet te „dat men liefst op zijn eigen benen stond, men had het kasteel niet meer zo nodig" (J. A. Jolles 1933-34, dl. I). Een lid der adellijke familie was hoofdman en heeft deze functie altijd ver vuld tot 1948. De toenadering der boeren tot dit gilde is ook gele gen in deze omstandigheid, dat er in de tijd van 1840—1860 minder goede resultaten der oogsten wer den behaald. De aardappeloog sten waren slecht en de opbrengst ■der graansoorten was eveneens zeer laag. Een andere factor in het samengaan der gildebroeders is dat de pachten die de eigenaars vroegen, zeer hoog waren. De tienden waren evenwel afgeschaft doch de pachten drukten zeer zwaar. Het gilde, dat goed in zijn le den kwam (in 1892 60 man) fleurde de optochten op met bui tengewoon mooie uitrustingsstuk ken. In de optochten zag men 4 kleine schepers in uniform, met stok en schop (met dikwijls vier bruidjes in het wit). „De Grote Scheper in rode jas gekleed. Het is een bijzonder schild aan gaande de oliemolen, waarom wij er hier verder op in gaan. De genoemde Kobus van Loon werkte dus in zijn vaders bedrijf tot Januari 1868. Giel van Loon sterft en Kobus gaat naar Uden hout. waar hij eveneens oliesla ger blijft. Een zuster van Giel van Loon, Adriana van Loon, was getrouwd met Christiaan van Rooij, die 'n zoon had, n.l. Adriaan v. Rooij (neef van Giel van Loon). Na het overlijden van Giel van Loon huwde de laatstgenoemde Adriaan van Rooij met Catharina Beunis op 14 Januari 1868 en betrok eveneens het onderwerpe- lijke pand, om het olieslagersbe drijf uit te oefenen. Deze Adri aan was knecht bij Giel en Ko bus van Loon. Niet zo lang is door Adriaan van Rooij het bedrijf uitgeoefend, want in 1880 kwam de olieslage rij in handen van Wouterus van Beers (of Woutje van Best ge naamd), die de molen huurde van Kobus van Loon, die nog steeds de eigenaar was. Woutje v. Best is getrouwd met Adriana Spa pens. Hij heeft olie geslagen tot 1916, waarna de molen is ver kocht. Ook bij de verkoop heeft zich tijdens het vervoer weer het zelfde moeilijke geval voorge daan. De steen, de grote onder legger, van 16000 pond, werd verkocht aan een molenaar in tafel, waarop wij direct nader te rug komen. Dit verwarmen was een precies werk, want er waren toen nog geen thermometers. Het zaad dat van de legert kwam, moest een bepaalde temperatuur hebben, om die hoeveelheid olie te kunnen geven die er in zat. Door dit verwarmen kon de olie vloeibaar worden. Was het ge malen zaad nu warm genoeg, dan werd het in wollen zakjes gedaan en met de hand in de vorm ge drukt, die het hebben moest voor het persen, (Dit ziet men op de tekening in het midden). He zakje werd nu in de bus of Pijp van de „Bank" gedaan (rechts)De Bank was van zwaar ijzer, hetgeen nodig was voor de grote druk der persen. Op het zakje werd nu een „beitel" ge plaatst, om deze aan te drukken, waarna de ,Haai" (Hei) d. i. de stamper werd ingeschakeld. Deze werd opgehaald door een tand wiel aan de bovenas en viel met kracht, na het loslaten der tan den, naar beneden op de beitel, die op het zakje stond en hier door het zaad sjeeds sterker aan stampte. Was voldoende ge haaid en de olie voldoende uit t zaad geslagen, dan werd de zak uit de Bank geperst om de zak jes dan van het zaad af te doen. Hier bleef nu de „raopkoek" over. De olie die uit het zaad was geperst, liep onder de bank weg langs diverse gootjes in een grote koperen ketel, waarna het werd verzameld in tonnen. De raapkoek werd gedroogd en was er voor de eerste keer olie uit ge perst, dan werden deze opnieuw gemalen en geperst, om er zeker van te zijn, dat alle olie uit het zaad was. Dus al het zaad werd tweemaal behandeld. Na de tweede behandeling werd de koek bijgesneden in de vereis te vorm en gedroogd bij de „hel", waarna hij in de handel werd ge bracht. Het afsnijsel van de koek was voor de olieslager zelf. Voor het slagen van de olie was het koolzaad het meest ge bruikte product. Hier werd het „Sloor -zaad genoemd. De olie hiervan werd gebruikt voor huis houdelijke doeleinden. Hennep zaad, hier genoemd „Kemp"-zaad werd gebruikt voor het product lijnolie, die geleverd werd aan de en had de vermelde geschiedenis meegemaakt. Op de „Legert" draaide een as (verticaal) waar- I schilders voor hun verven; groen- aan door een dwarse stang twee molenstenen waren bevestigd. De ze twee stenen stonden verticaal op de Legert. Doordat aan een balk, die aan de middenas was bevestigd, het paard werd ge spannen en rondliep in de ma nege, werd de molen in beweging gesteld. Boven aan de as bij de zoldering was een groot tandwiel dat de stampers e.d. in beweging hield. (Vermeld zij echter nog dat voor dit drijfwerk Woutje van Best dikwijls een os in de manege liet lopen). Tijdens het malen werd met een bezem het zaad op de legert bij elkaar geveegd, om bij het pletten of malen niets te doen verloren gaan. Was het zaad voldoende verbrijzeld, dan werd het van de steen gedaan in een „pan om verder de tweede be handeling te ondergaan. Tussen manege en stampers in stond een fornuis, de „Hel" ge noemd, waarop de pan stond met een hoeveelheid verbrijzeld zaad er in, welke werd verwarmd. Ge durende dit verwaren draaide een stang in de pan rond, om de brij om te zetten en te verhinde ren dat deze aanbrandde. (Op de tekening niet aanwezig). Ook de ze stang werd weer door de bo venas in beweging gebracht. Naast de „hel" stond nog een VAN DE ECHO VAN HET ZUIDEN door EARL DERR BIGGERS. 30) „Een goede leer voor je", antwoordde Madden. „Martin jij moet geven." Plotseling werd er luid op de deur geklopt. Het werd Bob vreemd te moede. Uit de strekte, onbewoonde woeste nijen der wereld, sprak daar duisternis, vanuit de uitge- iemand, die vroeg binnen ge laten te worden. „Wie kan dat zijn?" brom de Madden. „Politie", zei Eden hoopvol. „De oplichter is geknipt." Geen kans, peinsde hij. Thorn was aan het geven en Madden ging zelf de deur open doen. Vanwaar hij zat, had Bob een goed gezicht op de donkere woestijn en op de man, die in het licht stond. Een magere man in een over jas, een man, die hij eerst had gezien bij de aanlegplaats in San Francisco, en later voor Hotel Woestijnrad. Het was Slappe Flip Maydorf zelf, maar nu zonder de donkere bril, die zijn ogen verborgen had. „Goede avond", zei May dorf, en zijn stem was ook koud en mager. „Dit is de ranch van meneer Madden, geloof ik?" „Ik ben Madden. Wat kan ik voor u doen?" „Ik zoek een oud vriend van me, uw secretaris, Mar tin Thorn." Thorn stond op en liep langs de tafel. „Zo, ben jij daar", zei hij met flauwe geestdrift. „Je kent me toch nog wel?" zei de magere. „Mc Collum Henry Mc Collum. Een jaar geleden hebben we elkaar nog ontmoet op een diner in New York." „Natuurlijk", antwoordde Thorn. „Kom binnen. Dit is meneer Madden." „Zeer vereerd", zei Slappe Flip. „En meneer Eden, uit San Francisco." Eden stond op, en keek Slappe Flip aan. De ogen van de man waren, zonder bril, stekelig en wreed, zoals de bladeren van woestijnplanten. Een lang ogenblik staarde hij de jongen brutaal aan. Zou hij weten, vroeg Bob zich af, dat zijn bewegingen aan de haven van San Francisco niet on opgemerkt gebleven waren? Als hij het wist, waren zijn zenuwen uitstekend. „Aangenaam kennis te ma ken, meneer Eden", zei hij. „Meneer Mc. Collum", ant woordde de jongen ernstig. Maydorf wendde zich weer tot Madden. „Ik hoop dat ik u niet stoor", zei hij met een flauw lachje. „Ik logeer ei genlijk daarginds, bij Dr. Whitcomb ik heb last van bronchitis. Het is verduiveld eenzaam hier en toen ik hoor de dat meneer Thorn in de buurt was, kon ik de verzoe king niet weerstaan hem op te zoeken." -Daar ben ik blij om", zei Madden, maar zijn toon was niet oprecht. „Laat ik uw spel niet on derbreken", ging Maydorf voort. „Poker, zie ik. Is dit een privé spelletje, of kan ie dereen meedoen „Doe uw jas uit ,en kom bij ons zitten", zei Madden on willig. „Martin, geef meneer zijn fiches". „Nu leef ik weer", zei de nieuw aangekomene opge wekt. „En hoe gaat het jou, beste Thorn Thorn erkende, met zijn ge woon gemis aan warmte, dat het hem vrij goed ging en het spel werd hervat. Had Bob al tevoren gevreesd voor zijn toekomst, nu liet hij alle hoop varen. Poker spelen met Slap pe Flip nu, hij was wel op reis om de wereld te zien. „Geef op, vier kaarten", zei Maydorf tussen zijn tanden. Was het tevoren een bittere ruwe strijd geweest, nu werd het een worsteling op leven en dood. Er was nieuw talent bij gekomen meer dan ta lent, bepaald genie. Maydorf hield de kaarten dicht tegen zijn borst gedrukt; zijn ge zicht was als uit steen gehou wen. Alsof hij begreep met wie hij te doen had, werd Madden voorzichtig, maar vastbesloten. Deze twee voch ten het uit, terwijl Thorn en de jongen achteraan kwamen, als niet-strijdenden, die in 'n gevecht van reuzen betrokken worden. Na korte tijd kwam Ah Kim houtblokken brengen en zo 't vreemde toneel dat zijn oog trof, hem al verbaasde, gaf hij daarvan geen enkel teken. Madden beval hem glazen te brengen en toen hij ze op de tafel zette, merkte Bob met geheime opwinding, dat de speurder vlak bij de lange, op hun werk berekende handen van Slappe Flip kwam. Als die beruchte Maydorf eens wist Maar Maydorf's gedachten waren volstrekt niet bij de Phillimore paarlen. „rjeef op, een kaart", zei hij gebiedend. Schril klonk de telefoon door de kamer. Bob's hart stond even stil dat was hij vergeten en nuNa lang wachten zou hij eindelijk spreken met zijn vader ter wijl Slappe Flip er vlak bij zat! Hij zag dat Madden naar hem keek en stond op. „Voor mij de kik", zei hij zorgeloos. Hij gooide zijn kaarten op tafel. „Ik ben toch uit." Hij ging naar de telefoon en nam de hoorn op. „Hallo. Hallo, vader. Bent u daar?" „Azen", riep Maydorf. „Al lemaal voor mij?" Madden legde zijn kaarten neer, zon der zijn tegenparty aan te zien, en Slappe Flip haalde de inzet weer binnen. „Ja vader, het is Bob", zei Eden. „Ik ben goed aangeko men logeer nu een paar dagen bij meneer Madden. Ik wou maar laten weten waar ik was. Ja dat is alles. Mor gen bel ik u misschien weer op. Goed gespeeld? Ach, wat jammer. Adieu!" Madden vloog op. Zijn ge zicht was paars. „Wacht eens" riep hij. „Ik wou vader alleen maar laten weten waar ik was", zei Bob opgewekt. Hij ging weer zitten. „Wie moet geven?" Madden smoorde een vloek en het spel ging door. Bob had inwendig pret. Weer uit stel en nu was het zijn schuld niet. Arme Madden! Zijn derde hoopje fiches was snel aan het minderen en met bezorgdheid bedacht hij dat de nacht nog lang was en dat tijd er in de woestijn niet op aankwam. „Nog eens, en dan val ik uit", zei hij. „Nog eens, en dan vallen we allemaal uit", blafte Mad den. Er scheen hem iets ge- ergerd te hebben. „Laten we het dan nog eens goed doen", zei Maydorf. Het werd goed, een onverwachte strijd tussen Bob en May dorf. Bob trok, in de flauwe hoop twee paren te vormen, en hij was verrukt toen hij vier negens kreeg. Misschien had hij moeten bedenken dat Maydorf gaf, maar dat deed hij niet hij wedde hoog en het eind was, dat hij verloor. Toen hij zijn kaarten neer legde, zag hij een boosaardige glimlach op het gelaat van Slappe Flip. „Vier vrouwen", merkte Maydorf op, en spreidde ze uit met het gebaar van een ter zake kundige. „Ik heb al tijd geluk bij de dames. Nu zullen de heren me zeker be talen." Dat deden zij. Bob droeg, zeer tegen zijn zin, zeven en veertig dollar bij. Het komt allemaal op de onkostenreke- ning, overpeinsde hij. De heer Maydorf was in een niet onverklaarbaar goede stemming. „Een heel prettige avond", merkte hij op, terwijl hij zijn jas aantrok. „Als ik mag, kom ik nog eens terug." (Wordt vervolgd). zaad werd eveneens gebruikt, doch niet zo veelvuldig. De oude landbouwers spreken verder nog van een soort olie, die zij „Ker- mil"-olie noemen en die gebruikt wordt als geneesmiddel voor het vee (paard). De destijds dienst doende veld wachter, Pietje van Haperen, liet zelfs uit beukenootjes olie slaan. Deze beukenootjes nam hij in be slag van de jongens, die ze op het terrein der adellijke familie Verheijden, dat immers verboden grond was, raapten. Hij had dus goedkoop zijn olie. In de minder drukke tijden werd de molen gebruikt om gerst te pellen en haver te pletten. De verkoop van de molen was het gevolg van de mechanisering der industrie. Ook het muldersbe- drijf werd veranderd, de wind- of manege-aandrijving werd vervan gen door stoom, later door olie- en gasmotoren. Met deze moder nisering werd ook de concurren tiestrijd groter, want met 't nieu we materieel was veel meer en sneller te malen dan voorheen. Het gevolg was dan ook dat deze olieslagerij werd opgeheven. Wat er thans nog van over is zal men zich afvragen. Nu, er is slechts heel weinig meer wat er aan herinnert. In de koestal van Verhoeven ziet men nog twee beukenhouten stijlen, die gediend hebben als „haai", als stampei- dus. Deze zijn thans gebruikt voor hoekpalen, waartegen een schut ting is getimmerd. Het dak van de boerderij, boven de plaats waar de stenen hebben gedraaid, was hoger dan de normale over kapping. De verticale as is bo ven in de kap vastgehouden ge weest. Een der beide kleinere mo lenstenen is onder de vloer van de stal gebleven. De plaats van de manege is nog kenbaar aan de ruimte tussen de grote deuren en de Deel. De zoldering is onder steund door zware eikenbalken, die nog zijn van het oude bedrijf van Giel van Loon. Met dit overzicht hebben wij enige koningsschilden van de gil den St. Ambrosius en St. Huber tus beschreven, die van betekenis zijn geweest voor de plaatselijke geschiedenis. De schilden zijn voor ons bewaard gebleven als bewijsstukken hoe ons volk leef de pl.m. 100 jaar geleden. Dit zijn er slechts enige, doch er zijn er tientallen van de drie gilden te- samen, die elk voor zich nog een levend voorbeeld zijn voor ons en ons laten zien hoe er gewerkt is, wat de mensen deden en ons vertellen hoe de geschiedenis is gevormd. Van 1788 af laten deze schil den onze historie spreken. Ze hangen op volgorde naast elkaar en het lijkt of de koningen nu naast elkaar staan, de parade af nemend van onze heden ten dage aangetreden gildebroeders; God. Kerk en Maatschappij bescher mend, in de zin van de „Alde Schutse". J. Toorlans Fzn. Loonopzand. 27 Februari 1950,

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1950 | | pagina 2