KERSTMIS 1950
JERMOLAJ
d
J
Waalwijkse en Langstraatse Courant
HET KERSTFEEST VAN
MENEER VAN DEN BURG
e eenogige.
T t/ v f t
Ui
tMÊm
"fc
53iik
A -
-
Sok
K
VRIJDAG 22 DEC. 1950.
Uitgever
Waalwijkse Stoomdrukkerij
ANTOON TIELEN
Hoofdredacteur
JAN TIELEN
Dit blad
verschijnt 2 x per week.
OPGERICHT 1873.
BureauxGROTESTRAAT 205 WAALWIJK TEL. 38. SCHOOLSTRAAT 11 KAATSHEUVEL TEL. 66.
73e JAARGANG No. 103
Abonnement
15 cent per week
1.95 per kwartaal
2.25 franco p.p
Advertentie-prijs
9 cent per m.M.
Contract-advertenties
speciaal tarief.
TEL.-ADRES „ECHO".
Het is een ietwat pijnlijk
geval in de omstandigheden
waarin wij de hele wereld
verkeren, over Kerstmis te
moeten schrijven. Het is alsof
men in het donker staat en
het licht zoekt dat ergens is,
maar men weet niet waar. Dit
licht zal gerust stellen, troost
bieden, doch men speurt en
tast in den blinde en dat
stemt droevig en onzeker.
Zijn dat niet de twee polen
waartussen de wereld gevan
gen zit, droefheid en onzeker
heid? Droefheid om wat ver
loren is gegaan, om wat men
zoekt en niet vindt, onzeker
heid over wat de dag van
morgen brengen zal, oorlog
en ellende of de zo vurig be
geerde vrede. In deze enkele
woorden liggen de meest uit
eenlopende mogelijkheden op
gesloten, de ene gevreesd,.de
andere al niet meer verwacht.
Bitter immers is de mensheid
in haar verwachtingen teleur
gesteld. De hoop dat met het
eind van de oorlog ook de vre
de zou komen, werd al spoe
dig de bodem ingeslagen.
Geen organisatie van Verenig
de Volken, niet de talloze
conferenties en onderhande
lingen zijn er in de loop der
jaren in geslaagd iets con
structiefs in deze richting te
bereiken. Het is gebleven bij
het afwenden van onmiddel
lijke dreiging door compro
missen, maar ook die hebben
geen resultaten afgeworpen.
Men heeft de wapens weer
moeten opnemen waren ze
eigenlijk wel neergelegd
om* tenminste te behouden
wat verworven was. En wat
is het resultaat? Weer staat
de wereld op de rand van een
afgrond van jamnier erger
misschien dan ze ooit gekend
heeft en die duizenden al aan
den lijve voelen. Ondertussen
lijden millioenen onder de
druk van een meedogenloze
tyrannie zonder uitzicht op
verlossing in dit leven.
En toch wordt het weer
Kerstmis, zoals het was vóór
de oorlog toen er een onaf
wendbare dreiging hing. zoals
onder de oorlog toen wij in de
somberste omstandigheden de
moed niet verloren, zoals na
de oorlog toen we jaar op jaar
vergeefs hoopten en onze ver
wachtingen steeds lager be
gonnen te stellen. Nu vragen
we nog slechts gespaard te
blijven voor een nieuwe we
reldramp en verdagen onze
verdere verlangens tot later.
Zo treurig ziet het er mense
lijkerwijs gesproken uit.
Nochtans blijft het Kerst
feest ieder jaar hetzelfde, ie
der jaar vieren wij hetzelfde
geheim: de Geboorte van
Christus, Die op aarde is ge
komen om ons met Zijn Va
der te verzoenen. Zijn komst
op aarde ging gepaard met
engelengezang: „Eer aan God
in den hoge en vrede op aar
de aan de mensen van goede
wil". Klinkt dit niet als een
verwijt aan de moderne maat
schappij? Heeft zij niet de
voorwaarden voor een recht
vaardige vrede uit 't oog ver
loren? Weigert zij niet de er
kenning van God als Degene
aan wie zij eer moet geven?
Schort het niet aan goede
wil?
Al deze vragen suggereren
een bevestigend antwoord.
Zeker, velen erkennen God
als hun schepper en leven
daarnaar, maar over het ge
heel wordt God de plaats niet
meer gegund die Hem alleen
toekomt. Men tracht het ge
loof aan Hem systematisch uit
te roeien, Zijn Kerk wordt
uitgekreten voor saboteur,
spionnagenet en landverrader.
Men ontkent niet meer Zijn
bestaan, doch tracht Zijn in
stellingen verdacht te maken
en te verlagen tot iets ge
meens. En dit niet alleen, in
de zogenaamd christelijke
maatschappij negeert men
Hem vaak ook, men duldt
God zolang Zijn gebod niet
lastig is, gaat Hem echter
voorbij als Zijn leer onont
koombare konsekwenties mee
brengt. De christelijke liefde
is in veel gevallen een utopie,
een vrome wens die in het
evangelie ligt opgesloten en
vanaf de preekstoel wordt
verkondigd, door vele chris
tenen daarentegen niet in
praktijk wordt gebracht.
Het is duidelijk dat de we
reld terug moet, terug naar
God door 't Kerstkind. Kerst
mis moet weer het Vredes
feest worden dat wij er zo
graag in zien en dat het ei
genlijk ook bij uitstek is.
Maar daarvoor zal de mens
heid haar goede wil moeten
tonen, opdat de heilwens van
de engelen in vervulling kan
gaan. Laten we er aan den
ken dat Kerstmis niet alleen
het feest van gezelligheid en
huiselijkheid is, van kou bui
ten en warmte binnen; we
dienen, vooral dit jaar, ook
een plaatsje open te laten
voor anderen, ook wat warm
te naar buiten uit te dragen,
want het is koud in de we
reld.
We staan aan de vooravond
van de sluiting van het Heilig
Jaar, het Jaar van de Grote
Terugkeer. Wie zal zeggen
wat er de resultaten van zijn
geweest,- wanneer die zicht
baar zullen worden. Gods ge
nade werkt wonderbaar. Het
is niet genoeg dat we de her
innering overhouden aan iets
groots, we moeten de geest
bewaren en uitdragen, dan zal
het Heilig Jaar voor ons per
soonlijk vruchten hebben af
geworpen. -Voor het overige
kunnen we ons slechts op God
verlaten.
Vergeten we tenslotte met
de Kerstdagen hen niet die
lijden in Oost-Europa en daar
om dit feest niet kunnen vie
ren, de soldaten die onder
moeilijke omstandigheden hun
harde plicht vervullen, de
staatslieden die een zo grote
verantwoordelijkheid dragen
omdat hun beslissingen zo'n
groot gewicht in de schaal
leggen voor het welzijn van
de mensheid, kortom, betrek
ken we de hele wereld eens
in ons Kerstfeest om zo de
heilwens waar te maken: „Eer
aan God in den hoge en vre
de op aarde aan de mensen
van goede wil".
Het kerstfeest van de familie
van den Burg was zoals andere
jaren. Ze waren naar de nachtmis
geweest, hadden een flinke wan
deling gemaakt er) waren weer
thuis gekomen, waar een feestelijk
ontbijt stond te wachten.
Die nachtmis had er eigenlijk
maar niet bij moeten zijn. Je moet
zo ontzaglijk vroeg op hè. Maar
ja, het was nu eenmaal traditie en
daarom gingen ze maar. Trou
wens, het ontbijt na de Mis was
toch wel fijn. Moeder kon dat zo
echt romantisch maken. De tafel
was dan versierd en er brandden
veel kaarsen. Ja, dat was wel fijn»
maar het kon toch ook wel een
paar uur later. Nu moest je om
half vier al op, maar goed dat er
nog een tweede kerstdag was om
uit te slapen. Vader en moeder
hielden zo vast aan die gewoonte
om naar de nachtmis te gan. Je
kon toch evengoed naar de laat
ste mis.
Maar je zat er nu eenmaal aan
vast.
Dat overdacht Leo van den
Burg, de oudste zoon. toen de
familie aan tafel zat.
Lec studeerde aan de universi
teit en eigenlijk was hij net zo lief
met een stel studenten ergens
naar toe gegaan ora een dende
rende fuif op touw te zetten.
Maar dat was er niet van ge
komen. De meesten zaten in het
zelfde schuitje als hij je ouders
verwachten je thuis met Kerstmis
en dan doe je dat maar.
O, zonder twijfel was het
thuis wel gezellig, 's Avonds
■/ouden ze er best een mieters
fuifje van kunnen maken. Er
zouden kennissen komen en
die hadden een paar aardige
dochters, die bovendien uit
stekend piano speelden en zijn
zus zou ook wel voor een aar
digheidje hebben gezorgd. Leo
geloofde wel dat het goed
kwam.
En 's avonds kwam 't goed.
De grote kamer was versierd
met wat mistletoe en zo. Er
brandden kaarsen, 't Was al
lemaal reuze stemmig en ge
zellig. Vader had weer voor
de kerstboom gezorgd en de
tuinknecht had die vol gehan
gen met gekleurde bollen,
kaarsjes en wat daar allemaal»
bij hoort. Dat had hij prima
gedaan.
De gasten waren gekomen
en ze hadden heerlijk gedi
neerd met een paar voortref
felijke wijnen en nu waren de
heren en daar hoorde Leo
ook bij naar de salon ge
gaan om een sigaar te roken
en een diepzinnig gesmrek te
houden over kerstpoëzie. Je
kon met Kerstmis moeilijk
over zaken gaan spreken.
Maar met kerstpoëzie bleef je
in stijl. Intussen konden de
dames zich en grand toilet
gaan steken en de kamer in
orde worden gebracht. Ze
zouden straks nog wel gaan
dansen en de meisjes dansten
uitstekend, dat wist Leo wel.
En ze dansten 's avonds. Zus
speelde op de vleugel een En
gelse wals ei een tango. Ech
te dansen voor Kerstmis. Een
samba danst je niet met
Kerstmis, maar een tango was
er geknipt voor. Leo was in
de wolken met de kennisjes,
je kon geen betere danspart
ners wensen. Vooral met
Truus kon je heerlijk een tan
go dansen. Ze dansten zo
heerlijk, dat ze voor een tijd
je de donkere salon in dans
ten. Leo had er geen spijt
meer van dat hij thuis was
gekomen.
Midden in een langzame
foxtrot wordt er gebeld.
„Ik zal wel even gaan kij
ken", zegt meneer van den
Burg.
Hij doet de deur open en
ziet een oud vrouwtje voor
zich, dat vragend de hand op
houdt. Met een nonchalant ge
baar legt hij een tientje in de
verrimpelde hand. Met Kerst
mis mag je wel iets extra's
geven, denkt hij bij zichzelf.
„God zal het u lonen" zegt
het vrouwtje, „maar als ik
niet bij u was gekomen, had ik
het niet gekregen".
„Ja, goedenavond", zegt me
neer van den Burg en hij
sluit de deui\ Hij loopt terug
door de vestibule en staat in
eens stil. „Als ik niet bij u
was gekomen, had ik het niet
gekregen", hoort hij zeggen.
Hij kijkt om, maar 't vrouw
tje is weg en de deur is dicht.
Verdomd, dat oude mens had
gelijk. Het dringt nu pas tot
hem door: Als zij er zelf niet
om had gevraagd, had zij nooit
een tientje gekregen. Vreemd,
zijn hele kerststemming is
plotseling verdwenen door de
opmerking van dat gebogen
vrouwtje: Als ik niet bij u
,iJa, Karei, je kijkt niets op
gewekt".
„Och, 't is niks, geef me nog
maar een borrel".
Hij krijgt zijn borrel en pro
beert erg vrolijk te kijken,
wat hem niet goed gelukt.
„Paps is geen goed acteur.
Hij probeert vrolijk te kijken,
maar hij trekt een gezicht als
Michel Simon".
Die stem komt van achter
de piano. Zus komt op Vader
toelopen en gaat naast hem
zitten.
„Paps, je moet me eens ver
tellen wat er zo ontzaglijk
zwaar op uw maag ligt".
„Och, 't is niks, maak je
maar niet bezorgd".
„Er is wel iets. Je moet niet
met zo'n verschrikkelijk ge
zicht hier komen zitten. Ver
tel eens wat er is.
„Nou, goed. 't Is een erg
dwaas verhaal, dat weet ik
zelf wel. Ik geef zojuist aan
de deur een tientje aan een
oud gebogen vrouwtje dat
kwam bedelen. Voor ik de
deur dicht deed zei ze: Als ik
niet bij u was gekomen, had
ik het niet gekregen. En daar
heb ik nou over na zitten
denken. Dat mens had gelijk".
„Hè Paps, wat doe je ver
schrikkelijk sentimenteel".
„Vader in de moderne ver
sie van Scrooge".
„Ik heb je gezegd dat het
misschien erg dwaas lijkt.
Maar het heeft me diep ge
troffen en ik ben van plan
aanstonds een paar honderd
gulden naar de pastoor te
brengen om aan de armste
gezinnen wat te geven.
„Geef ze dan liever aan mij"
zegt Leo, „ik kan ze ontzet
tend goed gebruiken. Je hebt
toch niet teveel gedronken,
Papaatje"?
„Kijk eens, kinderen, we
hebben nu een gezellig Kerst
feest gehad; ik twijfel er niet
aan of onze gasten hebben
zich best geamuseerd, maar
heeft het een schaduw gehad
van een christelijk feest?
Neen, geen enkel. Wij hebben
gedanst en gedronken als op
een verjaardagspartijtje. En
nu ga ik er eens een klein
christelijk tintje aan geven."
Meneer' van den Burg gaat
Op een mistige December
avond, enkele jaren voor de
eeuwwisseling, bereikte mijn
oud-oom Nikolaj Sacharowitsj
na een reis van bijna vier et
malen het Litause domein van
vorst Golowin, waar de rent
meester, Fjodor Ujytsj Nowa-
rek, hem met veel uitbudig-
heid verwelkomde en zijn gast
de verontschuldigingen over
bracht van de vorst. Deze had
Fjodor Ujytsj toegestaan zijn
vriend uit te nodigen, doch
bracht zelf met zijn gezin om
gezondheidsredenen de win
termaanden door aan de mil
de Zuidkust van de Krim.
Toen mijn oud-oom, die door
zijn Parijse kennissen nauwe
lijks meer als Rus beschouwd
werd, hun het voornemen te
kennen gaf na meer dan twin
tig jaar weer eens een bezoek
aan zijn geboorteland te bren
gen, en vertelde wat „Fedja"
schreef over de „maagdelijke
wouden" van Litauen, waar 't
nog wemelde van groot wild
beren, vossen, wolven, lyn
xen, herten en wilde zwijnen,
om van de vele vogelsoorten
maar niet te spreken had.
den ze hem verbaasd aange
staard. Dit Litauen leek hun,
vooral in de winter „un pays
trés barbare" en Nikolaj Sa
charowitsj' gevoelens van
heimwee waren de meesten 'n
raadsel. In feite waren ze dat
ook voor hem zelf en kon hij
ze alleen verklaren door de
toon van warme vriendschap
in „Fedja's" brief, die hem
had doen verlangen naar een
weerzien. En dat ondanks het
„barbaarse" Litauen, ondanks
de eenzaamheid en ondanks
de waarschijnlijkheid, dat hij,
die voor de jacht weinig voel
de, hier wel niet al te veel
zou beleven. De derde dag na
zijn aankomst was het dan
ook al bijna zover dat hij zijn
opwelling betreurde en niet
zonder weemoed aan Parijs
ging terugdenken, toen hij
;4';9
Sandro Botticelli
was gekomen, had ik het niet
gekregen.
Hij blijft even een poosje
besluiteloos in de vestibule
staan. Hij wil niet door zo'n
opmerking verontrust wor
den, maar toch kan hij de
stem van het vrouwtje niet
vergeten. Verdomme, hij wil
zich niet laten intimideren.
En resoluut gaat hij weer naar
binnen.
„Wat was er, Karei", vraagt
zijn vrouw.
„Och, niks, een vrouwtje
kwam bedelen".
„Oh".
Zus zit aan de vleugel en
speelt een wals van Chopin.
Leo praat zacht met de ken
nisjes over bals en studenten-
fuiven.
Vader gaat by de gasten
zitten en probeert aan het ge
sprek deel te nemen, maar 't
lukt hem niet erg. Tot zijn ei
gen verwondering en ergernis
moet hij steeds aan dat vrouw
tje denken. Hoeveel mensen,
die er niet om willen of dur
ven vragen, zouden niet blij
zijn met een tientje?
„Vader zit te kijken of zijn
huwelijksaanzoek is afgewe
zen", merkt Leo op.
DE GEBOORTE VAN HET KIND
naar buiten, het gezelschap
miii of meer verbaasd achter
latend.
„Heb je ooit van je leven..."
begint Leo.
„Ik vind dat je Vader gelijk
heeft, Leo" zegt het meisje
waar hij mee gedanst heeft.
„Als jij het mooi vindt,
chérie, vind ik het al lang
goed".
„Da's onzin; als je goed na
denkt zul je me moeten toe
geven dat je Vader gelijk
heeft. Er zijn enorm veel ge
zinnen die door een klein be
drag ook wat kerstvreugde
zouden hebben. En ik vind dat
dat we nu maar een mooi
Kerstlied moeten zingen".
„Wel ja", zegt Leo, „straks
gaan we nog bidden ook".
Het meisje loopt naar de
piano en begint zacht een
Frans kerstliedje te spelen,
dat aarzelend wordt meege
zongen.
Vader komt terug met een
stralend gezicht en zingt uit
volle borst mee.
„Nu is het pas Kèrstfeest"
fluistert moeder haar man
toe. Die lacht en is stomver
baasd over zichzelf, maar ook
gelukkig.
Geschilderd in 1500
plotseling Jermolaj ontmoette.
0
Het was hier de gewoonte
dat op de naamdag van de
landeigenaar de onderhorige
hem gaven kwamen brengen
in de vorm van broden, eie
ren, honing en was. De mees
te van deze geschenken plach
ten onder het dienstvolk te
worden verdeeld. Voor de
oudgedienden was er behalve
het gewone aandeel nog een
gift: elk kreeg een nieuwe
linnen „litefka"en een gou
den „imperiaal"2). Fjodor II-
jytsj, die namens de afwezi
ge vorst het een en ander uit
deelde, hield bij die gelegen
heid een lange lofrede op de
milde vrijgevigheid van de
meester, en de oudjes, elk met
de traditionele brandende
waskaars in de hand, stonden
geduldig te luisteren. Dat zij
tot het uitstervend geslacht
der voormalige lijfeigenen be
hoorden was hun aan te zien,
al was het alleen al aan de
ruggen, gekromd onder een
leven van onafgebroken zwoe
gen. Slechts één was er, die
volkomen rechtop stond en in
wiens hand de flikkerende
kaars niet beefde. Het was een
eenogige grijsaard. wiens
wreed geschonden gelaat Ni
kolaj Sacharowitsj' nieuws
gierigheid gaande maakte.
„Qui est done ce cyclope?"
vroeg hij na afloop van de
plechtigheid aan vriend Fed
ja. Hij vernam, dat de man
Jermolaj heette en voor meer
dan honderd jaar op ditzelfde
landgoed als lijfeigene gebo
ren was. Onder zeven Russi
sche heersers, van keizerin
Jekaterina tot tsaar Nikolaj
Alexandrowitsj had deze Jer.
molaj geleefd. „Wie weet,
overleeft hij ook ons en maakt
hij nog een revolutie mee!"
spotte Fedja.
Wat Jermolaj's uiterlijk be
trof: hierover deden allerlei
geruchten de ronde. Misschien
was het zo geworden door een
ongeluk, misschien door een
strafoefening. „Tu sais que
nos aïeux n'avaient pas la
main douce3). Ik heb er ove
rigens nooit naar gevraagd".
En daarmee scheen dit onder
werp afgehandeld.
0
Het was Kerstmorgen, toen
Nikolaj Sacharowitsj, alleen
wandelend langs de bosrand,
een hutje ontdekte, voor
welks scheefgezakte deur Jer
molaj bezig was een kolossaal
houtblok met de hakbijl te
klieven. Toen de oude hem
zag nam hij eerbiedig de muts
af en groette met een „God
zegene uwe genade". „Hij
zegene jou eveneens, vader
tje", antwoordde mijn oud
oom: „Maar Jermolaj, je doet
me verbaasd staan. Ben je
werkelijk meer dan een eeuw
oud?"
„Om uwe genade te dienen:
Honderd en drie jaar en vijf
maanden heeft de Heer mij
tot op heden gegeven. Ziet
uwe genade deze mooie laar
zen? Die draag ik alleen op
feestdagen. Onze meester,
vorst Sergej Alexandrowitsj,
gaf ze mij op mijn honderdste
verjaardagOch ja, hij
heeft mij veel gegeven: alleen
geen nieuw gezichtdat
kon hij niet". En grijnslachend
legde Jermolaj de bijl neer.
Nu kon mijn oud-oom zijn
nieuwsgierigheid niet langer
bedwingen: „Vertel mij eens,
vadertje, hoe is dat toch ge
komen? Je zult zo wel niet
geboren zijn, neem ik aan.
Wat is er met je gebeurd?"
„Ach, 't is niets bijzonders,
heer.
„Toch zou ik het wel graag
willen weten, Jermolaj."
„Zoals uwe genade beveelt."
„Ik beveel niets, vadertje,
ik vraag alleen. Als je er lie
ver over zwijgt, zal ik er ver
der niet meer op aandringen."
Jermolaj scheen een ogen
blik na te denken; toen zucht
te hij diep en begon.
0
„Het gebeurde meer dan
vijftig jaar geleden, heer, in
de strenge winter van 1844. Ik
was toen nog in mijn volle
kracht; zonder overdrijving
kan ik uw genade verzekeren
dat er in die tijd in de bossen
van deze streek geen beer of
ever huisde, waartegen ik niet
ongewapand durfde vechten.
Maar om nu terug te ko
men op die winter: die was
zo verschrikkelijk dat zelfs
eeuwenoude berken door de
felle vorst gespleten werden
en met luid geraas uiteen
kraakten. Het klonk als het
knallen van geweerschoten op
een windstille morgen. Nu
weet uw genade wel. moeder
tje berk stamt uit Siberië en
kan veel verdragen. Maar wat
die winter ons bracht, was
voor sommige bomen te veel,
en wat de mensen aangaat:
alleen al hier in de omtrek
zijn er toen honderden dood
gevroren; zelfs veel wilde die
ren en vogels stierven. De
wolven, razend van honger en
kou, drongen tot in de dorpen
door en verscheurden man
nen, vrouwen en kinderen.
Hoeveel? Ik kan dit zelfs bij
benadering niet zeggen
De lucht zat vol ijskristal
len en het noorderlicht schit.
terde meermalen nachten ach
tereen.
In die Decembermaand,
waar ik van sprak, logeerde
hier de kleine Jelenka met
haar njanja4). Zij was 't enig
dochtertje van graaf Alexan
der Wladimirowitsj Bara-
nowsky, wiens bezitting on
geveer een tachtig wjerstB)
van deze lag. De graaf was
een verre bloedverwant van
onze vorst en Jelenka werd
hier vaak gebracht om met
haar neefjes en nichtjes te
spelen. Zij was een kleine en
gel die Jelenotsjka dat wist
God het best, en daarom heeft
Hij haar zeker al zo vroeg
naar Zijn paradijs teruggeroe
pen. Het was een vrolijk kind,
altijd dartel en zonnig
ach, hoe moet ik dat uw ge
nade duidelijk maken? Als ze
genoeg gespeeld had en er
maar een ogenblikje tijd was,
tussen of na het werk, kon je
haar steevast hier in de hut
vinden. Ze zat dan op dat
bankje, daar in de hoek, dicht
tegen me aangedrukt, en ik
moest maar vertellen van al
les en nog wat: ze kon er niet
genoeg van krijgen. De kinde
ren van onze vorst gaven er
niets om, maar zij kon uren
lang muisstil zitten luisteren.
„Jermolaj", zei ze vaak met
haar zilveren stemmetje:
„mijn njanja kent ook veel
sprookjes en geschiedenissen,
maar jou verhalen hoor ik al
tijd het liefste...."
Ze groeide op, zo mooi en
zo rein als een waterlelie op
een zomerse vijver. Maar na
de dood van haar moeder kre
gen wij Jelenotsjka hier niet
vaak meer te zien, en dat be
droefde mij. Wel hoorden wij
geregeld van haar door Gris-
ja, een bediende van daar
ginds, die hier nog wel eens
kwam opdagen. Jelenka, zo
hoorden wij van hem, werd nu
al een echte jongedame: zij
was ook al twaalf jaar oud
0
Het was December in het
jaar van die strenge winter,
toen ze na lange tijd hier weer
verscheen en ik mij van de
waarheid van Grisja's woor
den kon overtuigen.
Ik dacht eerst dat ze zich
nu misschien wel te groot of
te voornaam zou voelen om
nog als vroeger Jermolaj's
kameraadje te zijn, maar dat
kwam heel anders uit. Na een
week vertelde ik haar mijn
domme gedachten. Toen om
helsde ze mij, en ze zei: „Mijn
lieve trouwe Jermolaj, als ik
later groot ben wil ik net zo
sterk worden als jij, en ook
voor niets bang zijn. Dan zul
len we samen trouwen en jij
zult me elke dag verhalen
doen." Ik begon te lachen:
„Maar Jelenka, duifje-lief,
trouwen met Jermolaj? 't Zou
hetzelfde zijn alsof een prin
ses met een slaaf trouwde, en
wat ben ik anders dan een
slaaf?" „O!" kwam Jelenka.
„maar vader is zo goed, en hij
houdt veel van jou. Hij zal 't
vast niet verbieden, als ik het
hem vraag
Ik wilde haar juist antwoord
geven, toen njanja boos de hut
kwam binnenhijgen. Ze be
knorde het meisje, dat „altijd
en eeuwig zoek was", en mij,
omdat ik met allerlei dwaze
vertelsels Jelenotsjka gedurig
in beslag nam. Wat had de
familie op die manier aan het
kind? „Je betovert haar hele
maal met al die onzinnige ge
schiedenissen van jou, schaam
je vadertje! En kom nu met
een maar mee, want we ver
trekken aanstonds. Grisja is
zojuist met de boodschap ge
komen dat Jelenka en ik nog
vandaag thuis verwacht wor
den. We gaan met de slee van
je meester. Walka ment de
goudvos en de appelschimmel,
en Grisja heeft al een geweer
en twee pistolen, één voor
Walka en één voor jou, mee
gekregen. Je kunt toch schie
ten voor het gevali dat we
v/olven tegenkomen??"
„Zeker, moedertjemaar
waarom die haast? Is het niet
verstandiger tot morgenoch
tend te wachten? Over een
uur is de zon onder en de rit
duurt minstens vijf uur
„Je vergeet dat het volle
maan is, vadertje. En trou
wens, niemand vraagt jou om
je raad. Morgen is het Kerst
mis en vandaag krijgt onze
graaf voor het eerst na de
rouwtijd weer eens gasten.
Het spreekt vanzelf dat hij
Jelenka thuis wil hebben. En
sta nu niet langer te lumme
len, maar schiet op, doof je
vuurtje met sneeuw en as, als
je niet wilt dat vannacht je
hut afbrandt, terwijl je weg
bent. Want je moet met ons
mee. Kom duifje! (dit was
tegen Jelenka): wij gaan maar
vast, Jearmolaj komt wel ach
teraan!"
Ik stond in nog geen hon
derd tellen op de binnen
plaats, maar de maan was al
op en het ging al schemeren,
eer de slee eindelijk vertrok.
Daar zaten we dan, gehuld in
een vracht pelzen om ons te
gen de moordende Oosten
wind te beschutten. Ik had op
de achterbank Jelenka en de