KERSTMIS 1950 JERMOLAJ d J Waalwijkse en Langstraatse Courant HET KERSTFEEST VAN MENEER VAN DEN BURG e eenogige. T t/ v f t Ui tMÊm "fc 53iik A - - Sok K VRIJDAG 22 DEC. 1950. Uitgever Waalwijkse Stoomdrukkerij ANTOON TIELEN Hoofdredacteur JAN TIELEN Dit blad verschijnt 2 x per week. OPGERICHT 1873. BureauxGROTESTRAAT 205 WAALWIJK TEL. 38. SCHOOLSTRAAT 11 KAATSHEUVEL TEL. 66. 73e JAARGANG No. 103 Abonnement 15 cent per week 1.95 per kwartaal 2.25 franco p.p Advertentie-prijs 9 cent per m.M. Contract-advertenties speciaal tarief. TEL.-ADRES „ECHO". Het is een ietwat pijnlijk geval in de omstandigheden waarin wij de hele wereld verkeren, over Kerstmis te moeten schrijven. Het is alsof men in het donker staat en het licht zoekt dat ergens is, maar men weet niet waar. Dit licht zal gerust stellen, troost bieden, doch men speurt en tast in den blinde en dat stemt droevig en onzeker. Zijn dat niet de twee polen waartussen de wereld gevan gen zit, droefheid en onzeker heid? Droefheid om wat ver loren is gegaan, om wat men zoekt en niet vindt, onzeker heid over wat de dag van morgen brengen zal, oorlog en ellende of de zo vurig be geerde vrede. In deze enkele woorden liggen de meest uit eenlopende mogelijkheden op gesloten, de ene gevreesd,.de andere al niet meer verwacht. Bitter immers is de mensheid in haar verwachtingen teleur gesteld. De hoop dat met het eind van de oorlog ook de vre de zou komen, werd al spoe dig de bodem ingeslagen. Geen organisatie van Verenig de Volken, niet de talloze conferenties en onderhande lingen zijn er in de loop der jaren in geslaagd iets con structiefs in deze richting te bereiken. Het is gebleven bij het afwenden van onmiddel lijke dreiging door compro missen, maar ook die hebben geen resultaten afgeworpen. Men heeft de wapens weer moeten opnemen waren ze eigenlijk wel neergelegd om* tenminste te behouden wat verworven was. En wat is het resultaat? Weer staat de wereld op de rand van een afgrond van jamnier erger misschien dan ze ooit gekend heeft en die duizenden al aan den lijve voelen. Ondertussen lijden millioenen onder de druk van een meedogenloze tyrannie zonder uitzicht op verlossing in dit leven. En toch wordt het weer Kerstmis, zoals het was vóór de oorlog toen er een onaf wendbare dreiging hing. zoals onder de oorlog toen wij in de somberste omstandigheden de moed niet verloren, zoals na de oorlog toen we jaar op jaar vergeefs hoopten en onze ver wachtingen steeds lager be gonnen te stellen. Nu vragen we nog slechts gespaard te blijven voor een nieuwe we reldramp en verdagen onze verdere verlangens tot later. Zo treurig ziet het er mense lijkerwijs gesproken uit. Nochtans blijft het Kerst feest ieder jaar hetzelfde, ie der jaar vieren wij hetzelfde geheim: de Geboorte van Christus, Die op aarde is ge komen om ons met Zijn Va der te verzoenen. Zijn komst op aarde ging gepaard met engelengezang: „Eer aan God in den hoge en vrede op aar de aan de mensen van goede wil". Klinkt dit niet als een verwijt aan de moderne maat schappij? Heeft zij niet de voorwaarden voor een recht vaardige vrede uit 't oog ver loren? Weigert zij niet de er kenning van God als Degene aan wie zij eer moet geven? Schort het niet aan goede wil? Al deze vragen suggereren een bevestigend antwoord. Zeker, velen erkennen God als hun schepper en leven daarnaar, maar over het ge heel wordt God de plaats niet meer gegund die Hem alleen toekomt. Men tracht het ge loof aan Hem systematisch uit te roeien, Zijn Kerk wordt uitgekreten voor saboteur, spionnagenet en landverrader. Men ontkent niet meer Zijn bestaan, doch tracht Zijn in stellingen verdacht te maken en te verlagen tot iets ge meens. En dit niet alleen, in de zogenaamd christelijke maatschappij negeert men Hem vaak ook, men duldt God zolang Zijn gebod niet lastig is, gaat Hem echter voorbij als Zijn leer onont koombare konsekwenties mee brengt. De christelijke liefde is in veel gevallen een utopie, een vrome wens die in het evangelie ligt opgesloten en vanaf de preekstoel wordt verkondigd, door vele chris tenen daarentegen niet in praktijk wordt gebracht. Het is duidelijk dat de we reld terug moet, terug naar God door 't Kerstkind. Kerst mis moet weer het Vredes feest worden dat wij er zo graag in zien en dat het ei genlijk ook bij uitstek is. Maar daarvoor zal de mens heid haar goede wil moeten tonen, opdat de heilwens van de engelen in vervulling kan gaan. Laten we er aan den ken dat Kerstmis niet alleen het feest van gezelligheid en huiselijkheid is, van kou bui ten en warmte binnen; we dienen, vooral dit jaar, ook een plaatsje open te laten voor anderen, ook wat warm te naar buiten uit te dragen, want het is koud in de we reld. We staan aan de vooravond van de sluiting van het Heilig Jaar, het Jaar van de Grote Terugkeer. Wie zal zeggen wat er de resultaten van zijn geweest,- wanneer die zicht baar zullen worden. Gods ge nade werkt wonderbaar. Het is niet genoeg dat we de her innering overhouden aan iets groots, we moeten de geest bewaren en uitdragen, dan zal het Heilig Jaar voor ons per soonlijk vruchten hebben af geworpen. -Voor het overige kunnen we ons slechts op God verlaten. Vergeten we tenslotte met de Kerstdagen hen niet die lijden in Oost-Europa en daar om dit feest niet kunnen vie ren, de soldaten die onder moeilijke omstandigheden hun harde plicht vervullen, de staatslieden die een zo grote verantwoordelijkheid dragen omdat hun beslissingen zo'n groot gewicht in de schaal leggen voor het welzijn van de mensheid, kortom, betrek ken we de hele wereld eens in ons Kerstfeest om zo de heilwens waar te maken: „Eer aan God in den hoge en vre de op aarde aan de mensen van goede wil". Het kerstfeest van de familie van den Burg was zoals andere jaren. Ze waren naar de nachtmis geweest, hadden een flinke wan deling gemaakt er) waren weer thuis gekomen, waar een feestelijk ontbijt stond te wachten. Die nachtmis had er eigenlijk maar niet bij moeten zijn. Je moet zo ontzaglijk vroeg op hè. Maar ja, het was nu eenmaal traditie en daarom gingen ze maar. Trou wens, het ontbijt na de Mis was toch wel fijn. Moeder kon dat zo echt romantisch maken. De tafel was dan versierd en er brandden veel kaarsen. Ja, dat was wel fijn» maar het kon toch ook wel een paar uur later. Nu moest je om half vier al op, maar goed dat er nog een tweede kerstdag was om uit te slapen. Vader en moeder hielden zo vast aan die gewoonte om naar de nachtmis te gan. Je kon toch evengoed naar de laat ste mis. Maar je zat er nu eenmaal aan vast. Dat overdacht Leo van den Burg, de oudste zoon. toen de familie aan tafel zat. Lec studeerde aan de universi teit en eigenlijk was hij net zo lief met een stel studenten ergens naar toe gegaan ora een dende rende fuif op touw te zetten. Maar dat was er niet van ge komen. De meesten zaten in het zelfde schuitje als hij je ouders verwachten je thuis met Kerstmis en dan doe je dat maar. O, zonder twijfel was het thuis wel gezellig, 's Avonds ■/ouden ze er best een mieters fuifje van kunnen maken. Er zouden kennissen komen en die hadden een paar aardige dochters, die bovendien uit stekend piano speelden en zijn zus zou ook wel voor een aar digheidje hebben gezorgd. Leo geloofde wel dat het goed kwam. En 's avonds kwam 't goed. De grote kamer was versierd met wat mistletoe en zo. Er brandden kaarsen, 't Was al lemaal reuze stemmig en ge zellig. Vader had weer voor de kerstboom gezorgd en de tuinknecht had die vol gehan gen met gekleurde bollen, kaarsjes en wat daar allemaal» bij hoort. Dat had hij prima gedaan. De gasten waren gekomen en ze hadden heerlijk gedi neerd met een paar voortref felijke wijnen en nu waren de heren en daar hoorde Leo ook bij naar de salon ge gaan om een sigaar te roken en een diepzinnig gesmrek te houden over kerstpoëzie. Je kon met Kerstmis moeilijk over zaken gaan spreken. Maar met kerstpoëzie bleef je in stijl. Intussen konden de dames zich en grand toilet gaan steken en de kamer in orde worden gebracht. Ze zouden straks nog wel gaan dansen en de meisjes dansten uitstekend, dat wist Leo wel. En ze dansten 's avonds. Zus speelde op de vleugel een En gelse wals ei een tango. Ech te dansen voor Kerstmis. Een samba danst je niet met Kerstmis, maar een tango was er geknipt voor. Leo was in de wolken met de kennisjes, je kon geen betere danspart ners wensen. Vooral met Truus kon je heerlijk een tan go dansen. Ze dansten zo heerlijk, dat ze voor een tijd je de donkere salon in dans ten. Leo had er geen spijt meer van dat hij thuis was gekomen. Midden in een langzame foxtrot wordt er gebeld. „Ik zal wel even gaan kij ken", zegt meneer van den Burg. Hij doet de deur open en ziet een oud vrouwtje voor zich, dat vragend de hand op houdt. Met een nonchalant ge baar legt hij een tientje in de verrimpelde hand. Met Kerst mis mag je wel iets extra's geven, denkt hij bij zichzelf. „God zal het u lonen" zegt het vrouwtje, „maar als ik niet bij u was gekomen, had ik het niet gekregen". „Ja, goedenavond", zegt me neer van den Burg en hij sluit de deui\ Hij loopt terug door de vestibule en staat in eens stil. „Als ik niet bij u was gekomen, had ik het niet gekregen", hoort hij zeggen. Hij kijkt om, maar 't vrouw tje is weg en de deur is dicht. Verdomd, dat oude mens had gelijk. Het dringt nu pas tot hem door: Als zij er zelf niet om had gevraagd, had zij nooit een tientje gekregen. Vreemd, zijn hele kerststemming is plotseling verdwenen door de opmerking van dat gebogen vrouwtje: Als ik niet bij u ,iJa, Karei, je kijkt niets op gewekt". „Och, 't is niks, geef me nog maar een borrel". Hij krijgt zijn borrel en pro beert erg vrolijk te kijken, wat hem niet goed gelukt. „Paps is geen goed acteur. Hij probeert vrolijk te kijken, maar hij trekt een gezicht als Michel Simon". Die stem komt van achter de piano. Zus komt op Vader toelopen en gaat naast hem zitten. „Paps, je moet me eens ver tellen wat er zo ontzaglijk zwaar op uw maag ligt". „Och, 't is niks, maak je maar niet bezorgd". „Er is wel iets. Je moet niet met zo'n verschrikkelijk ge zicht hier komen zitten. Ver tel eens wat er is. „Nou, goed. 't Is een erg dwaas verhaal, dat weet ik zelf wel. Ik geef zojuist aan de deur een tientje aan een oud gebogen vrouwtje dat kwam bedelen. Voor ik de deur dicht deed zei ze: Als ik niet bij u was gekomen, had ik het niet gekregen. En daar heb ik nou over na zitten denken. Dat mens had gelijk". „Hè Paps, wat doe je ver schrikkelijk sentimenteel". „Vader in de moderne ver sie van Scrooge". „Ik heb je gezegd dat het misschien erg dwaas lijkt. Maar het heeft me diep ge troffen en ik ben van plan aanstonds een paar honderd gulden naar de pastoor te brengen om aan de armste gezinnen wat te geven. „Geef ze dan liever aan mij" zegt Leo, „ik kan ze ontzet tend goed gebruiken. Je hebt toch niet teveel gedronken, Papaatje"? „Kijk eens, kinderen, we hebben nu een gezellig Kerst feest gehad; ik twijfel er niet aan of onze gasten hebben zich best geamuseerd, maar heeft het een schaduw gehad van een christelijk feest? Neen, geen enkel. Wij hebben gedanst en gedronken als op een verjaardagspartijtje. En nu ga ik er eens een klein christelijk tintje aan geven." Meneer' van den Burg gaat Op een mistige December avond, enkele jaren voor de eeuwwisseling, bereikte mijn oud-oom Nikolaj Sacharowitsj na een reis van bijna vier et malen het Litause domein van vorst Golowin, waar de rent meester, Fjodor Ujytsj Nowa- rek, hem met veel uitbudig- heid verwelkomde en zijn gast de verontschuldigingen over bracht van de vorst. Deze had Fjodor Ujytsj toegestaan zijn vriend uit te nodigen, doch bracht zelf met zijn gezin om gezondheidsredenen de win termaanden door aan de mil de Zuidkust van de Krim. Toen mijn oud-oom, die door zijn Parijse kennissen nauwe lijks meer als Rus beschouwd werd, hun het voornemen te kennen gaf na meer dan twin tig jaar weer eens een bezoek aan zijn geboorteland te bren gen, en vertelde wat „Fedja" schreef over de „maagdelijke wouden" van Litauen, waar 't nog wemelde van groot wild beren, vossen, wolven, lyn xen, herten en wilde zwijnen, om van de vele vogelsoorten maar niet te spreken had. den ze hem verbaasd aange staard. Dit Litauen leek hun, vooral in de winter „un pays trés barbare" en Nikolaj Sa charowitsj' gevoelens van heimwee waren de meesten 'n raadsel. In feite waren ze dat ook voor hem zelf en kon hij ze alleen verklaren door de toon van warme vriendschap in „Fedja's" brief, die hem had doen verlangen naar een weerzien. En dat ondanks het „barbaarse" Litauen, ondanks de eenzaamheid en ondanks de waarschijnlijkheid, dat hij, die voor de jacht weinig voel de, hier wel niet al te veel zou beleven. De derde dag na zijn aankomst was het dan ook al bijna zover dat hij zijn opwelling betreurde en niet zonder weemoed aan Parijs ging terugdenken, toen hij ;4';9 Sandro Botticelli was gekomen, had ik het niet gekregen. Hij blijft even een poosje besluiteloos in de vestibule staan. Hij wil niet door zo'n opmerking verontrust wor den, maar toch kan hij de stem van het vrouwtje niet vergeten. Verdomme, hij wil zich niet laten intimideren. En resoluut gaat hij weer naar binnen. „Wat was er, Karei", vraagt zijn vrouw. „Och, niks, een vrouwtje kwam bedelen". „Oh". Zus zit aan de vleugel en speelt een wals van Chopin. Leo praat zacht met de ken nisjes over bals en studenten- fuiven. Vader gaat by de gasten zitten en probeert aan het ge sprek deel te nemen, maar 't lukt hem niet erg. Tot zijn ei gen verwondering en ergernis moet hij steeds aan dat vrouw tje denken. Hoeveel mensen, die er niet om willen of dur ven vragen, zouden niet blij zijn met een tientje? „Vader zit te kijken of zijn huwelijksaanzoek is afgewe zen", merkt Leo op. DE GEBOORTE VAN HET KIND naar buiten, het gezelschap miii of meer verbaasd achter latend. „Heb je ooit van je leven..." begint Leo. „Ik vind dat je Vader gelijk heeft, Leo" zegt het meisje waar hij mee gedanst heeft. „Als jij het mooi vindt, chérie, vind ik het al lang goed". „Da's onzin; als je goed na denkt zul je me moeten toe geven dat je Vader gelijk heeft. Er zijn enorm veel ge zinnen die door een klein be drag ook wat kerstvreugde zouden hebben. En ik vind dat dat we nu maar een mooi Kerstlied moeten zingen". „Wel ja", zegt Leo, „straks gaan we nog bidden ook". Het meisje loopt naar de piano en begint zacht een Frans kerstliedje te spelen, dat aarzelend wordt meege zongen. Vader komt terug met een stralend gezicht en zingt uit volle borst mee. „Nu is het pas Kèrstfeest" fluistert moeder haar man toe. Die lacht en is stomver baasd over zichzelf, maar ook gelukkig. Geschilderd in 1500 plotseling Jermolaj ontmoette. 0 Het was hier de gewoonte dat op de naamdag van de landeigenaar de onderhorige hem gaven kwamen brengen in de vorm van broden, eie ren, honing en was. De mees te van deze geschenken plach ten onder het dienstvolk te worden verdeeld. Voor de oudgedienden was er behalve het gewone aandeel nog een gift: elk kreeg een nieuwe linnen „litefka"en een gou den „imperiaal"2). Fjodor II- jytsj, die namens de afwezi ge vorst het een en ander uit deelde, hield bij die gelegen heid een lange lofrede op de milde vrijgevigheid van de meester, en de oudjes, elk met de traditionele brandende waskaars in de hand, stonden geduldig te luisteren. Dat zij tot het uitstervend geslacht der voormalige lijfeigenen be hoorden was hun aan te zien, al was het alleen al aan de ruggen, gekromd onder een leven van onafgebroken zwoe gen. Slechts één was er, die volkomen rechtop stond en in wiens hand de flikkerende kaars niet beefde. Het was een eenogige grijsaard. wiens wreed geschonden gelaat Ni kolaj Sacharowitsj' nieuws gierigheid gaande maakte. „Qui est done ce cyclope?" vroeg hij na afloop van de plechtigheid aan vriend Fed ja. Hij vernam, dat de man Jermolaj heette en voor meer dan honderd jaar op ditzelfde landgoed als lijfeigene gebo ren was. Onder zeven Russi sche heersers, van keizerin Jekaterina tot tsaar Nikolaj Alexandrowitsj had deze Jer. molaj geleefd. „Wie weet, overleeft hij ook ons en maakt hij nog een revolutie mee!" spotte Fedja. Wat Jermolaj's uiterlijk be trof: hierover deden allerlei geruchten de ronde. Misschien was het zo geworden door een ongeluk, misschien door een strafoefening. „Tu sais que nos aïeux n'avaient pas la main douce3). Ik heb er ove rigens nooit naar gevraagd". En daarmee scheen dit onder werp afgehandeld. 0 Het was Kerstmorgen, toen Nikolaj Sacharowitsj, alleen wandelend langs de bosrand, een hutje ontdekte, voor welks scheefgezakte deur Jer molaj bezig was een kolossaal houtblok met de hakbijl te klieven. Toen de oude hem zag nam hij eerbiedig de muts af en groette met een „God zegene uwe genade". „Hij zegene jou eveneens, vader tje", antwoordde mijn oud oom: „Maar Jermolaj, je doet me verbaasd staan. Ben je werkelijk meer dan een eeuw oud?" „Om uwe genade te dienen: Honderd en drie jaar en vijf maanden heeft de Heer mij tot op heden gegeven. Ziet uwe genade deze mooie laar zen? Die draag ik alleen op feestdagen. Onze meester, vorst Sergej Alexandrowitsj, gaf ze mij op mijn honderdste verjaardagOch ja, hij heeft mij veel gegeven: alleen geen nieuw gezichtdat kon hij niet". En grijnslachend legde Jermolaj de bijl neer. Nu kon mijn oud-oom zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen: „Vertel mij eens, vadertje, hoe is dat toch ge komen? Je zult zo wel niet geboren zijn, neem ik aan. Wat is er met je gebeurd?" „Ach, 't is niets bijzonders, heer. „Toch zou ik het wel graag willen weten, Jermolaj." „Zoals uwe genade beveelt." „Ik beveel niets, vadertje, ik vraag alleen. Als je er lie ver over zwijgt, zal ik er ver der niet meer op aandringen." Jermolaj scheen een ogen blik na te denken; toen zucht te hij diep en begon. 0 „Het gebeurde meer dan vijftig jaar geleden, heer, in de strenge winter van 1844. Ik was toen nog in mijn volle kracht; zonder overdrijving kan ik uw genade verzekeren dat er in die tijd in de bossen van deze streek geen beer of ever huisde, waartegen ik niet ongewapand durfde vechten. Maar om nu terug te ko men op die winter: die was zo verschrikkelijk dat zelfs eeuwenoude berken door de felle vorst gespleten werden en met luid geraas uiteen kraakten. Het klonk als het knallen van geweerschoten op een windstille morgen. Nu weet uw genade wel. moeder tje berk stamt uit Siberië en kan veel verdragen. Maar wat die winter ons bracht, was voor sommige bomen te veel, en wat de mensen aangaat: alleen al hier in de omtrek zijn er toen honderden dood gevroren; zelfs veel wilde die ren en vogels stierven. De wolven, razend van honger en kou, drongen tot in de dorpen door en verscheurden man nen, vrouwen en kinderen. Hoeveel? Ik kan dit zelfs bij benadering niet zeggen De lucht zat vol ijskristal len en het noorderlicht schit. terde meermalen nachten ach tereen. In die Decembermaand, waar ik van sprak, logeerde hier de kleine Jelenka met haar njanja4). Zij was 't enig dochtertje van graaf Alexan der Wladimirowitsj Bara- nowsky, wiens bezitting on geveer een tachtig wjerstB) van deze lag. De graaf was een verre bloedverwant van onze vorst en Jelenka werd hier vaak gebracht om met haar neefjes en nichtjes te spelen. Zij was een kleine en gel die Jelenotsjka dat wist God het best, en daarom heeft Hij haar zeker al zo vroeg naar Zijn paradijs teruggeroe pen. Het was een vrolijk kind, altijd dartel en zonnig ach, hoe moet ik dat uw ge nade duidelijk maken? Als ze genoeg gespeeld had en er maar een ogenblikje tijd was, tussen of na het werk, kon je haar steevast hier in de hut vinden. Ze zat dan op dat bankje, daar in de hoek, dicht tegen me aangedrukt, en ik moest maar vertellen van al les en nog wat: ze kon er niet genoeg van krijgen. De kinde ren van onze vorst gaven er niets om, maar zij kon uren lang muisstil zitten luisteren. „Jermolaj", zei ze vaak met haar zilveren stemmetje: „mijn njanja kent ook veel sprookjes en geschiedenissen, maar jou verhalen hoor ik al tijd het liefste...." Ze groeide op, zo mooi en zo rein als een waterlelie op een zomerse vijver. Maar na de dood van haar moeder kre gen wij Jelenotsjka hier niet vaak meer te zien, en dat be droefde mij. Wel hoorden wij geregeld van haar door Gris- ja, een bediende van daar ginds, die hier nog wel eens kwam opdagen. Jelenka, zo hoorden wij van hem, werd nu al een echte jongedame: zij was ook al twaalf jaar oud 0 Het was December in het jaar van die strenge winter, toen ze na lange tijd hier weer verscheen en ik mij van de waarheid van Grisja's woor den kon overtuigen. Ik dacht eerst dat ze zich nu misschien wel te groot of te voornaam zou voelen om nog als vroeger Jermolaj's kameraadje te zijn, maar dat kwam heel anders uit. Na een week vertelde ik haar mijn domme gedachten. Toen om helsde ze mij, en ze zei: „Mijn lieve trouwe Jermolaj, als ik later groot ben wil ik net zo sterk worden als jij, en ook voor niets bang zijn. Dan zul len we samen trouwen en jij zult me elke dag verhalen doen." Ik begon te lachen: „Maar Jelenka, duifje-lief, trouwen met Jermolaj? 't Zou hetzelfde zijn alsof een prin ses met een slaaf trouwde, en wat ben ik anders dan een slaaf?" „O!" kwam Jelenka. „maar vader is zo goed, en hij houdt veel van jou. Hij zal 't vast niet verbieden, als ik het hem vraag Ik wilde haar juist antwoord geven, toen njanja boos de hut kwam binnenhijgen. Ze be knorde het meisje, dat „altijd en eeuwig zoek was", en mij, omdat ik met allerlei dwaze vertelsels Jelenotsjka gedurig in beslag nam. Wat had de familie op die manier aan het kind? „Je betovert haar hele maal met al die onzinnige ge schiedenissen van jou, schaam je vadertje! En kom nu met een maar mee, want we ver trekken aanstonds. Grisja is zojuist met de boodschap ge komen dat Jelenka en ik nog vandaag thuis verwacht wor den. We gaan met de slee van je meester. Walka ment de goudvos en de appelschimmel, en Grisja heeft al een geweer en twee pistolen, één voor Walka en één voor jou, mee gekregen. Je kunt toch schie ten voor het gevali dat we v/olven tegenkomen??" „Zeker, moedertjemaar waarom die haast? Is het niet verstandiger tot morgenoch tend te wachten? Over een uur is de zon onder en de rit duurt minstens vijf uur „Je vergeet dat het volle maan is, vadertje. En trou wens, niemand vraagt jou om je raad. Morgen is het Kerst mis en vandaag krijgt onze graaf voor het eerst na de rouwtijd weer eens gasten. Het spreekt vanzelf dat hij Jelenka thuis wil hebben. En sta nu niet langer te lumme len, maar schiet op, doof je vuurtje met sneeuw en as, als je niet wilt dat vannacht je hut afbrandt, terwijl je weg bent. Want je moet met ons mee. Kom duifje! (dit was tegen Jelenka): wij gaan maar vast, Jearmolaj komt wel ach teraan!" Ik stond in nog geen hon derd tellen op de binnen plaats, maar de maan was al op en het ging al schemeren, eer de slee eindelijk vertrok. Daar zaten we dan, gehuld in een vracht pelzen om ons te gen de moordende Oosten wind te beschutten. Ik had op de achterbank Jelenka en de

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1950 | | pagina 1