Waalwijkse en Langsiraaise Courant
De historische ontwikkeling
INTERNATIONALE 3 TENTOONSTELLING
Op ülOO.p V.CW.
der gemeente Sprang-Capelle
De gemeenteraad van Waalwijk
Het water eeuwenlang de grote vijand.
voor de Schoen- en Lederindustrie
TE WAALWIJK
vergaderde kort en bondig.
MAANDAG 24 SEPTEMBER 1951
Uitgever
Waalwijkse Stoomdrukkerij
ANTOON T1ELEN
Hoofdredacteur
JAN TIELEN
Dit blad
verschijnt 2 x per week.
DE ECHO m HET ZUIDEN
74e JAARGANG No. 77
Abonnement
17 cent per week
2.15 per kwartaal
2.40 franco p. p.
Advertentie-prijs
9 cent per m.M.
Contract-advertenties
speciaal tarief.
Bureaux GROTESTRAAT 205, WAALWIJK TEL. 2621 OPGERICHT 1878
SCHOOLSTRAAT 11. KAATSHEUVEL. TEL. 2121
TEL.-ADRES „ECHO'
De Troonrede, die H.M. de Ko
ningin jaarlijks bij de opening van
de zitting der Staten-Generaal uit
spreekt, wordt graag als een be
langrijk staatsstuk beschouwd, ol'
misschien liever: men zou ze graag
als een belangrijk staatsstuk be
schouwen. Men krijgt uit de vele
commentaren echter de indruk dat
dit met de beste wil van de wereld
niet gaat. Er worden klachten ge
uit over de uitzonderlijke lengte
tegenover voor de oorlog, terwijl
de belangrijkheid met die lengte
geen gelijke tred heeft gehouden.
Men mist er een lijn in voor het re
geringsbeleid gedurende het ko
mende jaar. Ze blijft beperkt tot
een inventarisatie van onze uitzon
derlijk grote moeilijkheden en wat
er vóór nieuws in verteld had kun
nen worden, weten We practisch al
lemaal al langs andere wegen. Wat
we missen is een zo niet grootse,
dan toch behoorlijke stijl, zowel in
de geest als in het taalgebruik. Het
gevolg is o.m. dat H.M. de Konin
gin, die heus wel weet van voordra
gen, kennelijk moeite heeft met de
voordracht van deze rede. Voor 't
Nederlandse volk wordt de span
ning die het vooruitzicht van de
Troonrede toch teweeg brengt, tel
kens teleurstellend gebroken.
Men mene niet dat dit weinig ter
zake doet. De Derde Dinsdag in
September is één van de weinige
gelegenheden dat het publiek in
nauwer contact komt met staats
zaken en het zou wel goed zijn dan
ook iets te laten horen. Er wordt
geluisterd omdat de Koningin
spreekt en dat dit de luisteraars
niet voorbijgaat is dikwijls genoeg
gebleken. Het is echter onmogelijk
te boeien met een dorre opsomming
van moeilijkheden en volledig of
half bekende plannen die een voor
werp van aanhoudende zorg zijn
voor de regering of iets dergelijks.
Daar kan de beste voordracht niets
aan veranderen. Niemand mag ver
wachten dat een Troonrede zijn hel
derheid zal ontlenen aan concreet
heid, maar een beetje meer allure
en een aantrekkelijker stijl zou on
getwijfeld inspirerender werken.
Nemen we tenslotte de Troonrede
zoals ze is, dan ligt het er maar net
aan op welk onderdeel men de na
druk legt of men er een optimis
tische dan wel een bezorgde toon in
hoort. De algemene toon is welis
waar bezorgd hoe zou het anders
kunnen! doch de regering doet
daarnaast een poging de vooruit
zichten min of meer optimistisch
voor te stellen.
In de onderscheidene onderdelen is
dat weer heel verschillend: sommi
ge passages zeggen heel weinig
omdat de regering er gewoon
maatregelen in aankondigt, zoals
die met betrekking tot het onder
wijs en de sociale zorg, andere leg
gen de nadruk op de moeilijkheden,
zoals die ten aanzien van de bouw-
bedrijvigheid, de financiële situatie
en de handel, en weer andere ge
ven blijk van een gematigd opti
misme, zoals die betreffende de
verhouding met Indonesië, de ver
sterking der defensie, de werkge
legenheid, de internationale' samen-,
werking. Over deze laatste zaken
vooral 'zal men gemakkelijk van
mening kunnen verschillen. ,,De
Maasbode" bijvoorbeeld noemt het
beeld van de verhouding met Indo
nesië in het licht van de jongste uit
latingen van president Sukarno wel
enigszins geflatteerd en of het op
timisme ten aanzien van de werk
gelegenheid gerechtvaardigd is zul
len ook velen betwijfelen. Ander
zijds blijkt echter genoegzaam dat
de regering open oog~heeft voor de
gevoren die van verschillende kan
ten de goede gang van zaken en
de welvaart van het Nederlandse
volk bedreigen, zodat we haar niet
hoeven te verdenken van lichtzin
nigheid, haar waarschijnlijk minder
dan velen van het volk zelf.
Het meest van algemeen belang
blijven de passages, waarin wordt
gesproken over de samenwerking
in groter verband en die waarin
een beroep wordt gedaan op eens
gezindheid en offervaardigheid.
Daar komt immers eigenlijk alles
op neer. Wat de samenwerking in
Europees verband aangaat, stelt de
regering zich op een zeer gematigd
standpunt. Ze is er in genen dele
afkerig van, maar is blijkbaar ook
niet van plan in de voorste gelede
ren te lopen op weg naar een ver
enigd Europa. Men kan die houding
in dit stadium waarderen, zolang de
regering geen kansen voorbij laat
gaan om een stapje verder te ko
men naar het uiteindelijk doel, zo
als dreigt met het streven naar een
Europees leger. We herinneren in
dit verband aan een uitspraak van
prof. Brugmans, dat Nederland er
bij moet zijn en de kansen om „er
bij" te zijn, zijn legio.
De N.R.C. merkte naar aanleiding
van de Troonrede op „Zou de
Troonrede van dit jaar alleen heb
ben bestaan uit haar laatste tiende
part, zij zou een werk uit één stuk
zijn geweest en een woord, waar
men bij deze gelegenheid de
opening van het nieuwe parlemen
taire jaar eigenlijk genoeg aan
zou hebben gehad.". Het is het ge
deelte waarin wordt gesproken over
het vele werk dat de Staten-Gene
raal te wachten staat, maar vooral
waarin wordt gewezen op het vele
dat van heel ons volk wordt ge
vraagd met het beroep op de eens
gezindheid der Natie. Als onze de
mocratie zich krachtig, besluitvaar
dig en rechtvaardig toont, als in ons
volk eenieder naar vermogen mee
werkt aan het beschermen van de
vrede en het handhaven van de
vrijheid, aan het versterken van
onze geestelijke krachten en aan de
versteviging van onze economie en
de verbetering van onze sociale
verhoudingen, mogen wij de toe
komst met vertrouwen tegemoet
zien.
Daar behoeft niets aan toege
voegd te worden, het hoeft alleen
in practijk gebracht te worden. Dan
kunnen we verder gaan op hoop
van zegen.
Ook op hoop van zegen, maar dan
in iets andere geest, schijnt de be
groting voor 1952 opgesteld. Ze ziet
er in verhouding tot de omstan
digheden waarin ons land ver
keert niet ongunstig uit. Een
nadelig saldo van 267 millioen
steekt voordelig af tegen het na
delig saldo van 836 millioen op de
herziene begroting van 1951. Bo
vendien maakt de minister de op
merking dat voor 1952 niet hoeft te
worden gerekend op verdere uitga
ven krachtens wettelijke regelingen
die nu nog niet tot stand zijn ge
komen, zoals dat in 1951 het geval
was. Van deze kant lijkt de zaak
dus vrij safe.
Maar wat wil men aan de dag
van vandaag? Twee jaar geleden
hadden we een sluitende begroting,
tenminste voor dat ze ingediend
werd, maar op de dag zelf was het
al mis ddor de devaluatie van de
gulden. Vple ongunstige_ factoren
hebben in de loop der "jaren hun
invloed doen gelden, vorig jaar
resulterend in een tekort van niet
minder dan 836 millioen.
Het is dan ook niet zonder
reden dat de minister van finan
ciën er in zijn slotbeschouwing op
wijst, dat er in verschillende op- j
zichten nog onzekerheden blijven
bestaan, zoals een verdere achter
uitgang van de ruilvoet, het onder
vinden van afzetmoeilijkheden bij
de export en de eventuele ontwik
keling van inflatoire krachten in
het binenland. Ook moeten we in
aanmerking nemen, zegt hij, dat,
niettegenstaande het op zichzelf be
vredigende feit dat dekking van
alle op de begroting 1952 voorko
mende uitgaven verzekerd lijkt, dit
resultaat slechts op een zeer hoog
niveau kon worden bereikt.
Er blijft dus een grote last druk
ken op het Nederlandse volk, over
eenkomstig wat gezegd is in de
Troonrede en we kunnen slechts
hopen dat de situatie zich in de
gunstige zin waarin ze zich nu laat
aanzien verder blijft ontwikkelen.
Dan hoeven we „op hoop van ze
gen" tenminste niet te verstaan in
de betekenis van „God zegene de
greep". Want dan staat onze wel
vaart, als we dit woord mogen ge
bruiken, met onze begroting op zeer
losse schroeven. Laten we echter
het slot van de Troonrede voor dit
jaar in gedachte houden en ons best
doen het te verwezenlijken voor
zover het van ons afhangt.
Sprang-Capelle is wel een der meest typische gemeenten
binnen de provincie Noord-Brabant. Het is in zijn hui
dige vorm ontstaan in 1923, door samenvoeging van de
voormalige gemeenten Sprang, Capclle en Vrijhoeve-
Capelle. Het typisch karakter van de gemeente, dat zich
vertoont in het landschap, de vormen der nederzettingen,
de sociaal-economische en godsdienstige structuur, vindt
zijn grondslag zowel in natuurlijke als historisch-staat-
kundige factoren. Beschouw de eeuwenlange ligging in
het Zuidhollandse waterland en veengebied, langs de
grenzen van het oude hertogdom Brabant en het graaf
schap Holland, en ge zult begrijpen dat dit alles een
krachtig stempel moet hebben gedrukt op het gebied van
Sprang-Capelle, zoals uit het volgende zal blijken.
Haar een e
Het prima geredigeerde en dito
verzorgde Maandblad voor Schoen-
handel en Schoenindustrie in Ne
derland en België „de Pasbank
bevat in zijn Jaarbeursnummer
een uitvoerig artikel over boven
staand onderwerp.
Wij. zijn zo vrij daaraan de in
leiding te ontlenen, daar de
voorlopige plannen voor deze ten
toonstelling, de initiatiefnemers,
de 'comité's, raad van beheer en
tot dusver gevoerde besprekingen
enz. reeds meerdere malen in ons
blad werden vermeld en bespro
ken.
Deze uitvoerige inleiding zegt
dan 't volgende over de geschie
denis van Waalwijk
Een 20-tal jaren geleden opende
de Nieuwe Rotterdamse Courant
een Oudejaarsoverdenking met een
terugblik op de belangrijkste ge
beurtenissen in het afgelopen jaar.
Als een der voornaamste gebeur
tenissen noemde ze op de eerste
plaats de herdenking van het 750-
jarig bestaan der stadsrechten van
een der kleinste en meest geïso
leerde steden in ons vaderland,
liet Zeeuws-Vlaamse stadje Hulst,
dat nog altijd ligt te dromen te
midden van zijn wallen, stads
poorten en grachten. I)it om zijn
journalistieke betekenis in de we
reldpers meest geciteerde Neder
landse blad had deze gebeurte
nis geenszins overschat. Bij het
verlenen van de stadsrechten be
gon de bevestiging van hel over
heidsgezag door de beveiliging
van de burgerij en de koopmans
stand. een beveiliging, die Neder
land, toen deze stand eenmaal tot
ontwikkeling was gekomen, na
enkele eeuwen zou groot maken
in de wereldhistorie.
De herdenking te Hulst vormde
feitelijk het begin van een lange
rij van dergelijke feestelijkheden,
die in de loop der jaren volgen
zouden. In 1953 herdenkt nu de
schoenenstad Waalwijk het mo
ment, waarop Hertog Jan II van
Brabant haar gelijke rechten
schonk als de steden 's-Hertogen-
bosch en Leuven. Sedert die tijd
mochten de bewoners spreken van
de „stede en vrijheid Waalwijk".
Het getuigt van eruditie, dat
deze gebeurtenis voor een aantal
jongeren onder de Waalwijkse
schoenfabrikanten aanleiding is
geweest om te trachten in 1953
bij de 650-jarige herdenking der
stadsrechten een internationale
industrie-tentoonstelling te orga
niseren in dezelfde geest als de
Waalwijkse tentoonstellingen van
1903 en 1925. Temeer, omdat zich
in de historie van deze stad een
eeuwenlange verdrukking afspie
gelt. ilie Waalwijk lot op de dag
van heden liet verkeren in een
verkeersisolcment, dat nog steeds
een bedreiging vormt voor de
welvaart van zijn industrie.
Waalwijk kreeg in 1303 namelijk
wel zijn stadsrechten, maar de be
veiliging, de ommuring, zou nim
mer volgen. Al een jaar na het
verlenen der stadsrechten werden
de Brabanders in de strijd tegen
Holland verslagen. Alles wat
waarde had in de nieuwe stad
maakten de vijandelijke legers buit
en de bouwwerken der stad wer
den door brandstichting vernield.
Het zou tot in de zeventiende eeuw
duren, vooraleer er in de geschie
denis weer over dit Brabantse
Carthago gesproken werd van
„stad en vrijheid Waalwijk".
In de tweede helft van de veer
tiende eeuw mocht er zelfs nog
geen kasteel gebouwd worden, al
was Waalwijk een aanzienlijke
heerlijkheid. In de vijftiende eeuw
brak een nieuwe periode van bloei
aan. Waalwijks ingezetenen kre
gen zelfs vrijheid van alle Hol
landse tollen. Maar door de St.
Elizabethsvloed van 1421 werd
Waalwijk opnieuw geheel ver
woest.
O.m. doordat een tweetal doch
ters van het rijke en aanzienlijke
geslacht der Nassau's in de zes
tiende eeuw het Augustyuse orde
kleed aannamen in het Waalwijk
se klooster Nazareth overblijf
sels van gebouwen en namen, zo
als de Kloosterwerf en Klooster-
steeg herinneren nog aan die pe
riode en door gebeurtenissen,
zoals de aankomst van Hugo dc
Groot, de vluchteling van Loe-
venstein, in het Waalwijkse Veer
huis in 1621 en het verblijf van
Frederik Hendrik te Waalwijk in
1625, waar bij door de Staten tot
Kapitein en Admiraal-Generaal
benoemd werd, bleef de naam van
Waalwijk in de Nederlandse ge
schiedenis der 16e en 17e eeuw
nog enigermate bekend.
In het midden van de 19e eeuw
bezat het stadje nog slechts 250
huizen, maar toch al reeds negen
tien leerlooierijen en een groot
aantal schoenmakerijen. Nu fabri
ceert Waalwijk al vier millioen
paar schoenen per jaar. De Waal
wijkse schoenindustrie kende in
1948 al een jaaromzet van 2() mil
lioen gulden, de Waalwijkse leer
handel een jaaromzet van 40 mil
lioen gulden. Ondanks haar ver
keersmoeilijkheden handhaaft de
stad haar positie als Neerland*
grootste schoen producent.
Twintig procent van de lande
lijke productie komt uit Waalwijk.
Het is de stad van de bepiujmde
schoorstenen geworden.
In een eeuw tijd wist de
bevolking zich te vervijfvoudigen
en dagelijks komen hier voor haar
nijverheid grondstoffen binnen uit
dikwijls verre landen en wereld-
dele;^ De afgewerkte producten
worden er verzonden door geheel
West-Europa, zowel als naar
Noord- en Zuid-Amerika, Zuid-
Afrika, het Midden-Oosten, lndië
en Australië.
Al bijna 'n halve eeuw bestaat nu
de traditie om in Waalwijk inter
nationale exposities betreffende de
leer- en schoenindustrie te orga-
nseren. Na de 'deelname aan de
Internationale Tentoonstelling in
Amsterdam in 1888 organiseerden
de Langstraters de eerste expositie
van schoenen en leer in Waalwijk
in 1903. De stad kende toen reeds
zijn eerste grotere stoomschoen-
fabrieken. In 1925 volgde de grote
Internationale Schoen- en Leer-
tentoonstelling, die een enorm
succes had.
Ook in 1948 kende Waalwijk een
grote tentoonstelling, waarop velé
handelshuizen met prachtige
stands vertegenwoordigd waren.
1421 De St. Elisabethsvloed.
Voordat de beruchte St. Elisa
bethsvloed in het jaar 1421 de Gro
te Hollandse Waard volkomen ver
zwolg en daarvoor een grote bin
nenzee in de plaats stelde, waarvan
de huidige Biesbosch de overblijf
selen vormt, maakte het gebied van
Sprang-Capelle deel uit van het
uitgestrekte Hollandse veencom-
plex. Bij genoemde catastrophale
watervloed werd de structuur van
de bodem, met name wat het noor
delijk gedeelte van de gemeente
betreft, in aanzienlijke mate gewij
zigd. Tezamen met een groot aan
tal andere dorpen werd Sprang-
Capelle door 't opdringende vloed
water overstroomd, waarbij het
veengebied ten noorden van de
grote oost-westdijk, die door deze
streek liep, volledig, het gebied ten
zuiden hiervan gedeeltelijk werd
weggeslagen en hoewel het mee-
rendeel der dorpen weer spoedig
op het droge kwam liggen, was het
landverlies, ook in het gebied van
Sprang-Capelle, zeer aanzienlijk.
Een nieuwe waterkerende dijk
werd ongeveer 1 km. zuidelijk van
de oude dijk aangelegd, waardoor
men weer enigermate tegen het
buitenwater beveiligd was. Van de
oude Bandijk vormt de Oude Straat
nog de overblijfselen. Het waterbe-
zwaar binnen de gemeente was
echter door de nieuwe Bandijk
geenszins opgeheven. De wateraan-
voer vanaf de hoger gelegen Bra
bantse zandgronden, o.a. via de ri
vier de Donge, veroorzaakte vooral
in winter en voorjaar in het ten
zuiden van genoemde dijk gelegen
gebied uitgebreide overstromingen.
Op een oude kaart van omstreeks
1750 treft men op het territorium
van de huidige gemeente Sprang-
Capelle zelfs een 3-tal uitgestrekte
inundatiegebieden aan, welke be
hoorden tot het Hollandse verdedi
gingsstelsel. Van deze 3 gebieden
lag er één tussen Vrijhoeve-Capelle
en 's-Grevelduin-Capelle en twee
zuid-westelijk van Vrijhoeve-Ca
pelle.
Dat een dergelijke wateroverlast
niet bevorderlijk was voor een ge
zonde agrarische ontwikkeling, be
hoeft geen betoog.
Ten noorden van de nieuw aan
gelegde Bandijk werd door het bui
tenwater gedurende de eeuwen na
de Elisabethsvloed regelmatig ri
vier- of zeeklei afgezet, waardoor
dit gebied geleidelijk hoger werd
en in de loop der tijden door de
mens meer en meer als cultuurland
in gebruik kon worden genomen.
Afsluiting Donge noodzakelijk.
Door de verplaatsing van de
Maasmond naar de Amer bij Geer-
truidenberg deed zich een verslech
tering voor in de waterstaatkundi
ge toestand, vooral in het gebied
zuidelijk van de nieuwe Bandijk.
Door verhoging van het waterpeil
bij de monding van de Donge, werd
de lozing van deze rivier immers in
sterkte mate belemmert, waardoor
de wateroverlast toenam. Door het
graven van het Zuiderafwaterings
kanaal, werd hierin zij het niet
voldoende verbetering gebracht.
Dit kanaal zorgt n.l. voor de afvoer
van het overtollige water in de bin-
nenpolders. Bij lage ebstanden
wordt het overtollige water op na
tuurlijke wijze geloosd op het Oude
Maasje, bij hoge standen wordt het
via het gemaal bij Keizersveer uit-*
geslagen op het buitenwater. Eerst
door een volledige afsluiting van
de Donge-mond zal aan het water-
bezwaar in de binnenpolders een
definitief einde kunnen worden
gemaakt. Hetzelfde geldt voor de
monding van het Oude Maasje ten
aanzien van de polders noordelijk
van de Bandijk.
Eerst wanneer deze belangrijke
werken zulen zijn uitgevoerd, zal
van een intensief bodemgebruik
binnen 't grondgebied van Sprang-
Capelle sprake kunnen zijn.
Van turf naar tuinbouw.
Welke bestaansmogelijkheden nu
heeft de mens zich in de loop der
tijden in dit schamel door de na
tuur bedeelde gebied kunnen schep
pen? Op deze vraag zullen wij hier
thans in hoofdlijnen een antwoord
trachten te geven, om in enkele
volgende artikelen met meer uit
voerige beschouwingen op de ver
schillende facetten nader teiug te
komen.
Reeds in de vroege middeleeu
wen, toen de bodem van het gebied
van Sprang-Capelle, voor wat de
bovenlaag betreft, vrijwel geheel uit
dunnere of dikkere veenlagen be
stond, greep de mens de mogelijk
heid van turfgraven met beide han
den aan om zich hier op eenvoudige
wijze een bestaan te verschaffen.
Turf was immers een veel ge
vraagde brandstof in de steden,
waarbij kwam, dat uit turf door
verbranding zout werd verkregen,
dat eveneens een belangrijk han
delsartikel was. Het transport van
de turf bracht ongetwijfeld een be
duidende handelsactiviteit met zich
mee, zodat mag worden aangeno
men, dat de turfwinning in deze
streek lange tijd hoofdmiddel van
bestaan is geweest voor de bevol
king.
In oude documenten o.a. uit het
begin van de 15e eeuw is dan ook
telkens sprake van turfsteking,
moervaarten en moerhoeven, ter
wijl een der oude heerlijkheden
drie turven in haar wapen voerde.
De moervaarten, in dit natte veen
gebied vrijwel de enige verkeers
wegen, vormden uiteraard de aan
gewezen plaatsen voor het bouwen
van woningen, zodat de grondslag
voor de huidige stedebouwkundigo
structuur in de middeleeuwen
reeds in hoofdzaak gelegd werd.
De turfgraverij heeft echter ook
minder gunstige gevolgen gehad
Hierdoor werd immers de water
staatkundige toestand aanmerkelijk
slechter en toen dan ook de ramp
van 1421 zich had voltrokken, was
door de mens tevens de grondslag
gelegd voor het ontstaan van de
uitgestrekte inundatiegebieden zui
delijk van de Langstraatse Bandijk
die bovendien de ontginningsmoge
lijkheden van de weinige nog aan
wezige veenbanken belemmerden
In de volgende eeuwen werd
naar andere bestaansmogelijkhe- I
den uitgezien en wel in de agra-
rische sector, hoewel ook hieitoe
de mogelijkheden zeer gering wa
ren. Hooibouw, veeteelt, paarden-
en runderhandel werden in het
noordelijk gedeelte van de huidige
gemeente de voornaamste midde
len van bestaan, terwijl in de hoger
gelegen delen in het zuiden, m. n.
in Sprang, de akkerbouw zich kon
ontwikkelen. Daarnaast moest aan
vulling worden gezocht in een an
dere sector, en dit had tot gevolg
dat de schoenen- en ledernijverheid
als bestaansbron opkwam. Alle ver
eiste factoren vee voor huiden,
run als looistof en kalkvrij, stro
mend water waren ter plaatse
aanwezig en v. d. Aa kon dan ook
in zijn Aardrijkskundig Woorden
boek van 1847 de schoenennijver
heid als voornaamste middel van
bestaan vermelden voor Sprang.
Dat deze bedrijfstak inderdaad in
de gemeente van grote betekenis
is geweest en o.a. door de gunstige
ligging ten opzichte van Holland
nog werd bevorderd, blijkt wel
hieruit, dat op het einde van de
vorige eeuw binnen de gemeente
niet minder dan 28 leerlooierijen
en 58 schoenmakerijen waren ge
vestigd. Een gezonde basis voor
een bloeiende schoenen- en lerte'--
industrie was dus aanwezig. Na
dien is echter de leerlooierij volko
men verdwenen, terwijl ook 't aan
tal schoenmakerijen of -fabrieken
beduidend afnam. Deze gang van
zaken, die in vele onzichten de
verdere industriële ontdooiing van
de gemeente heeft tegengehouden,
moet in hoofdzaak geweten worden
aan de conservatieve instelling en
het gebrek aan ondernemingsgeest
bij de bedrijfsleiding aan het begin
van deze eeuw. Het blijven vast
houden aan de oude pi-oductiewij
zen van leder en schoenen moest
tot een afbraak van de bedrijven
leiden, daar de concurrentie tegen
de machinaal werkende fabrieken
van Waalwijk, Kaatsheuvel, Don
gen en andere plaatsen onmogelijk
kon worden volgehouden, zodat de
aanwezige kleine bedrijven gelei
delijk moesten worden stilgelegd.
Dit droogleggen van belangrijke
bestaansbronnen is ook op de loop
van de bevolking van grote invloed
geweest. Het aantal inwoners be
droeg in 1930 n.l. minder dan in
1900 (resp. 4985 en 4916).
Door een sterke ontwikkeling
van een op moderne leest geschoei
de tuinbouw, alsmede door oorlogs
omstandigheden (evacuatie, wo
ningnood e. d.) kon de bevolking
na 1930 betrekkelijk sterk toene
men (1950: 5895 inwoners). Het
feit echter dat in 1947 niet minder
dan 56,3 van de mannelijke in
dustriële beroepsbevolking of 517
personen, buiten de gemeente
werkzaam waren, is een duidelijke
aanwijzing, dat er in Sprang-Ca
pelle ondanks de geringe bevol
kingsgroei (Noordbrabant groeide
tussen 1900 en 1950 ruim 10 maal
zo krachtig) een schrijnend tekort
aan werkgelegenheid bestaat in de
industriële sector. Over deze en
I andere problemen een volgende
maal nadere bijzonderheden.
Donderdagavond j.l. vergaderde
de raad van de gemeente Waalwijk.
Deze vergadering werd wegens uit-
stedigheid van de burgemeester ge
presideerd door wethouder Smol
ders en kenme'ikte zich zoals ge
woonlijk, door een bondige behan
deling van de diverse agendapun
ten.
De heren v. d. Hoven en Mom
bers waren absent.
Na de opening deelde de voor
zitter mee, dat de burgemeester
voornemens was, zoals wij reeds
meldden, om a.s. Vrijdagavond een
speciale vergadering te beleggen,
waarin hij afscheid zou nemen van
de raad na deze vergadering zou
hij de ingezetenen gelegenheid ge
ven, afscheid van hem te nemen.
De notulen werden vastgesteld
en de ingekomen stukken voor
kennisgeving aangenomen.
Het voorstel inzake verlenging
van de huur der lokalen in de
openbare lagere school aan de Chr.
H.B.S. gaf de heer Duyvelaar aan
leiding de vraag te stellen, waarom
de termijn van een jaar los gelaten
was en men voor onbepaalde tijd
nu de lokalen verhuurde. De voor
zitter antwoordde hierop dat het
gemeentebestuur zich zodoende
veiliger stelde, wanneer er zich on
verhoopt iets voor zou doen.
De heer Meys vond het enigszins
vreemd dat, wanneer de gemeente
voor een of ander doel de lokalen
nodig had, toch de kosten van ver
lichting, verwarming enz. voor de
huurder zouden zijn. Maar de voor
zitter stelde hem gerust, door te
verzekeren, dat deze lokalen even
tueel slechts voor een korte tijd
zouden worden gebruikt, bijv. voor
stemmen. Enige tegenstand ont
moette het voorstel niet.
Punt 4 betrof een voorstel tot
aanvragen en aanvaarden van defi
nitieve voorschotten en bijdragen
voor de in 1946 gebouwde 16 arbei
derswoningen.
De heer de Brouwer stelde hier
bij de vraag, waarom dit na vijf
jaar pa3 aan de orde kwam. De
vooi'zitter antwoordde hem, dat de
eerste cijfers slechts begrotingscij
fers waren, later kon men de defi
nitieve cijfers pas geven. Eoven-
dien duurde de afwikkeling op het
departement steeds erg lang.
Het voorstel werd zonder stem
ming aangenomen.
Vervolgens werd een premie toe
gekend ingevolge premieregeling
woningverbetering en -splitsing.
Men besloot een terrein aan de
Oosterhavenkade in erfpacht te
geven aan de heer H. v. Mil, tegen
een jaarlijkse erfpachtscanon van
f 33.15. Op een vraag van de heer
Duyvelaar deelde de voorzitter mee
dat de termijn zoals gebruikelijk,
75 jaar zou zijn.
Na de verordening op de heffing
van straatbelasting goedgekeurd te
hebben, benoemde men tot leden
van de commissie van advies inza
ke vordering van woonruimte de
heren v. Seters 12 stemmen, Dalleu
12 st., Kemperman 13 st., Kees 12
st. en v. Eijk 12 st. er werden nog
4 stemmen uitgebracht op de heer
de Brouwer. De benoeming van de
heer van Eijk is slechts tijdelijk,
totdat in de plaats van Mej. Bram-
lage een andere sociale werkster is
benoemd.
Aan de K.A.J., afdeling Baard
wijk besloot men een geldlening te
verstrekken, terwijl punt 10 be
treffende kasgeldvoorzieningen, in
geheime vergadering behandeld
werd.
De begrotingswijziging die als
laatste punt op de agenda stond
vermeld, had voornamelijk betrek
king op aanmerkingen van G. S.
van grotendeels administratieve
aard. Het doortrekken van de rio
lering van het industrieterrein naar
de haven en op de kloosterweg naar
een nieuwbouw maakte ook een
begrotingswijziging noodzakelijk.
In dit verband vroeg de heer Meys
hoe het gesteld was met het plan,
de gehele Kloosterweg te rioleren.
De voorzitter deelde mee, dat dit
plan nog niet was goedgekeurd.
Hierna sloot men de vergadering.