industrie met als beoogd neveneffect een toenemende werkgelegenheid. 11 Dat in deze
enquête, in tegenstelling tot die van 1816, ook gevraagd wordt naar het voorkomen en
de beloning van kinderarbeid, is wellicht in dit kader te verklaren. In feite is het zelfs
zo dat Willem I ook heeft aangedrongen op het instellen van een nijverheidsenquête.12
Door het ingestelde onderzoek van minister A.R. Falck was dit echter overbodig.
b. Een visuele kennismaking
De afbeelding op p. 42 toont een bladzijde uit het antwoord van Breda op de enquête
van 1819. De gehele enquête besloeg 19 vragen welke grofweg in drie blokken te verdelen
zijn: 3- 6, vragen met betrekking tot de arbeid, aantal werklieden, lonen, werktuigen;
7- 8 vragen met betrekking tot het produkt en de bestemming daarvan;
9-19 vragen met betrekking tot de algehele toestand.
De indeling die I.J. Brugmans geeft in zijn Statistieken van de Nederlandse Nijverheid uit de eerste
helft van de 19e eeuw wijkt af van de oorspronkelijke. Hij heeft de staten enigszins bewerkt
met als consequentie dat de originele kolommen 2 en 4 bij hem niet voorkomen en de
originele kolommen 12 en 13 zijn samengevoegd. De informatie die hierdoor eventueel
verloren zou gaan, heeft hij opgenomen in noten onderaan de bladzijde. Daarentegen
heeft hij de oorspronkelijke kolommen 5 en 6 uitgesplitst naar volwassenen en kinderen.
2. De administratieve ontstaansgeschiedenis van de Staat
a. De formele grondslag
De aanschrijving geschiedde op last van het Ministerie van Publiek Onderwijs, Nationale
Nijverheid en Koloniën in een brief aan de colleges van Gedeputeerde Staten, d.d. 14
maart 1820 (zie bijlage 1).
Als gevolg van het gebrek aan eenduidigheid in de antwoorden op de enquête van 1816,
was ditmaal besloten tot een 'modeltabelle welke behalve de hoofden der kolommen nog
daarenboven de noodige aanwijzingen en voorbeelden, die tot gelijkvormigheid in derzel-
ver uitwerking moeten strekken, vervat, en, ter nog meerdere bevordering daarvan, verge
zeld gaat van eene alphabetische lijst der meest bekende fabrijksoorten'13 (zie bijlage 2
en 3).
De opzet van de enquête is duidelijk ontleend aan die van 1816. De uitbreidingen betrof
fen de vragen naar het voorkomen en de beloning van kinderarbeid èn het erbij betrekken
van de ambachtelijke sector (werkwinkels). Dit laatste komt duidelijk naar voren bij een
vergelijking van de bijgevoegde alphabetische lijsten van fabrieken (en werkwinkels). Be
droeg het aantal vermeldingen in 1816 205 categorieën, in 1819 was dat 505. In verband
met dit aantal categorieën is door sommige auteurs gewezen op het mogelijke verband
dat zou bestaan tussen deze alfabetische lijst en de patentregisters.14 Nu ligt weliswaar
het aantal beroepsvermeldingen in beide gevallen rond de 500, maar een nauwkeurige
vergelijking leert dat de verschillen tamelijk groot zijn. Het voornaamste verschil is wel
dat bij de patentregisters veelmeer sprake is van verzamelcategorieën dan bij de staten.
Een voorbeeld: de patentcategorie 'fabrikanten, arbeidende in zijde, wol, katoen, vlas en
andere dergelijke stoffen' kent in de nijverheidsenquête alleen al wat betreft de wol ca.
20 uitsplitsingen naar produkt (baai, casimir, kalamink, e.d.) en naar produktiewijze (brei-
erijen, kaarderijen, weverijen, e.d.). Hiermee is niet gezegd dat er geen enkel verband tus
sen beide 'nijverheidsregistraties' zou bestaan, maar hierover later meer (§2.b/c en §4.b).
De colleges van Gedeputeerde Staten waren verantwoordelijk voor het doorsturen van
de tabellen naar de gemeente- en stadsbesturen en het weer verzamelen van de antwoor
den. Op basis van de antwoorden dienden zij een provinciale verzameltabel op te stellen.
Deze moest vergezeld gaan van een 'kort beredeneerd statistisch overzigt waaruit de
gehele toestand daarvan (het fabrijkwezen, m.d.), zoo met opzigt tot de oorzaken van
bloei hier als de verhindering daar, tevens met de welgemikte middelen van herstel voor
elke fabrijksoort'.15
De vragen dienden ingevuld te worden aan de hand van de situatie zoals die was op
31 december 1819. De colleges van Gedeputeerde Staten werden verzocht de overzichts
tabellen vóór 1 juli 1820 op te sturen naar het ministerie.
34