1824-1875
Het kb van 1824 is in ieder geval wel regelmatig toegepast. Ook nu gold een indeling
in drie klassen, waarbij niet meer uitsluitend de luchtverontreiniging in het geding was,
maar alle gevaar, schade of hinder, voortvloeiende uit de oprichting of verandering in
de inrichting van bedrijven.
Vergunning van de Koning was nodig voor bedrijven der eerste klasse, te weten: bus
kruitfabrieken en -magazijnen, gasverlichtingen, geschut- en kogelgieterijen en 'werk
plaatsen, bekend onder benaming van ijzerhamers en zandgroeven' (art. 1).
Voor bedrijven der tweede klasse was toestemming van Gedeputeerde Staten noodzake
lijk (art. 2). Dit betrof: aardewerkfabrieken, azijnmakerijen, brandewijnstokerijen, brou
werijen, cementmakerijen, chemicalia- en verfstoffenfabrieken, darmsnarenmakerijen,
doekstoffenfabrieken, distilleerderijen, drukkerijen van doeksoorten, hoedenmakerijen,
jeneverstokerijen, kalk- en gipsbranderijen, kokerijen van lijm, teer, terpentijn, traan,
vernis etc., knopenmakerijen, meestoven, metaalgieterijen, molenmakerijen, wind- en wa
termolens, m.u.v. koren-, mout- en pelmolens, waarvoor koninklijke toestemming is ver
eist, olieslagerijen, pannenbakkerijen, papiermakerijen, pijpenbakkerijen, platlood- en
hagelgieterijen, porceleinfabrieken, pot- en weedasfabrieken, raffinaderijen van metaal,
suiker, zout en chemicalia, rijtuigfabrieken, steenbakkerijen, stijfselfabrieken, stoomwerk
tuigen, tabaksfabrieken, tegelbakkerijen, verniste taf-, linnen- en lederfabrieken, zegellak
fabrieken, zout- en zeepziederijen.
Gemeentelijke toestemming was nodig voor bedrijven der derde klasse (art. 3): bak
ovens, blekerijen, dierentuinen, drogerijen van vlees, vis, mout enz., grofsmederijen,
hennep- en vlasroterijen, leerlooierijen, klopperijen van vis, katoen, metaal etc., kopersla
gerijen, kuiperijen, lijnbanen en touwslagerijen, magazijnen (incl. opslag van afval), mijn-
wasserijen, rosmolens, behoudens de hierboven vermelde uitzonderingen, ontleedkamers,
plaatbakkerijen, slagerijen, smelterijen, ververijen, vuurwerkmakerijen, washuizen, zage
rijen.
Iets nadrukkelijker dan in het decreet van 1810 werd hier aan de verantwoordelijke
organen de mogelijkheid geboden om naast het geven van incidentele vergunningen ook
algemene bepalingen te treffen, die vestiging van bedrijven in een heel stadsdeel, bijvoor
beeld een aantal straten, toestonden (art. 5). Opmerkelijk is de bepaling dat vergunning
niet geweigerd mocht worden op grond van de argumentatie, dat op een bepaalde locatie
het getal van overlast veroorzakende bedrijven door een nieuwe vergunning de grens van
het toelaatbare zou overschrijven (art. 9). Een ander nieuw element betrof de mogelijkheid
om voorzorgsmaatregelen te treffen (art. 8), waartoe de figuur van de voorlopige vergun
ning in het besluit werd opgenomen (art. 6/7). Wanneer de oprichting gevolgen kon heb
ben voor waterstaatswerken, wegen en bruggen, diende het advies van de Minister van
Binnenlandse Zaken en Waterstaat bij de behandeling van de aanvraag te worden betrok
ken (art. 12).
Beroep tegen de weigering of verlening van de vergunning diende steeds bij de naast-
hogere administratieve autoriteit aangetekend te worden (art. 11). De bevoegde autoritei
ten werden uitdrukkelijk verplicht bewoners van belendende percelen in de gelegenheid
te stellen eventuele bezwaren kenbaar te maken en deze in een proces-verbaal vast te leggen
(art. 4).
De op grond van dit kb gevormde dossiers zouden in ieder geval de volgende stukken
moeten bevatten:20
1. Aanvraag van de vergunning met een beschrijving van het object.
2. Afkondiging van de indiening van de aanvraag.
3. Opgave van de ingekomen bezwaren c.q. bezwaarschriften en de weging daarvan.
4. Proces-verbaal van de behandeling der bezwaren.
5. Besluit van het betrokken overheidsorgaan de vergunning al dan niet te verlenen.
In de praktijk blijkt de inhoud van de dossiers sterk te variëren. Zie ook bijlage 1.
1875-1952
De als Fabriekwet, vanmaf 1896 als Hinderwet bekend staande wet van 1875 verfijnde
de bedrijvenindeling tot 18 categorieën (art. 2). Vermeld worden de volgende inrichtingen.
I. 'die, bij welke stoom, gassen of dampen van hooge spanning worden gebezigd;
met name de inrichtingen gedreven door stoom- en gaskracht-werktuigen en door
56