Waalwijkse en Langst Courant
Overal, ook nu
schept gij uw Bethlehem
DE GEZELLIGHEID
,,Want dit is
het grootste gebod
VAN HET KERSTFEEST
En de voorwaarde hiervoor
rr
Een verhaal dat zich afspeelt rond Kerstmis,
verteld door Willem van Heeswijk.
WOENSDAG 24 DECEMBER 1952.
Uitgever
Waalwijkse Stoomdrukkerij
ANTOON TIELEN
Hoofdredacteur
JAN TIELEN
Dit blad
verschijnt 2 x per week
DE ECHO m HEI ZEIDEN
- -
75e JAARGANG No. 105
Abonnement
18 cent per week
2.35 per kwartaal
2.60 franco p. p-
Advertentieprijs
10 cem. per m.m.
Contract-advertenties
speciaal tarief
Bureaux GROTESTRAAT 205, WAALWIJK TEL. 2621 OPGERICHT 1878.
SCHOOLSTRAAT 11, KAATSHEUVEL TEL. 2121
TELEGR.-ADRES „ECHO"
9?
Voorbijgaand aan de uiterlijk
heden van stal, boom, mistletoe
en diner, de romantische huise
lijkheid van het kerstfeest buiten
beschouwing latend, maar, daar
entegen, doordringend, diep, in
het wezen van dit feest, en trach
tend dit te plaatsen in de moder
ne tijd en er de betekenis van te
zien voor de moderne mens, kan
men zich met huiver afvragen of
Kerstmis over het algemeen nog
veel meer betekent dan het feest
van de nachtmis of de kerstwij
ding met veel sentimentaliteit, het
feest van het warme worsten
brood, de bazar-achtig glinste
rende kerstboom, de prachtig
gladde stal, zoals die in werke
lijkheid nooit geweest kan zijn.
Steeds meer in aantal worden
de jaren, dat wij denken hierover,
en wat wij denken, zeggen tegen
het wit papier, want met Kerst
mis schrijft ge immers een kerst
artikel; maar er is nog geen jaar
geweest, dat wij het probleem
niet hoefden stellen, dat wij niet
bij ons zelf en bij heel de moder
ne mensheid een steeds groter
wordende onverschilligheid, ten
opzichte van dit feest moesten
waarnemen, een steeds groeiende
afstand zagen tussen ons en dit
huiveringwekkend gebeuren.
Bezien in de orde van het zin
tuiglijk waarneembare is er zo een
groot onderscheid tussen de wit
te sfeer van het kerstgeschieden,
zoals ons dit door de eeuwen
heen, in klank en materie, is
overgeleverd: de witte velden, de
heldere vriesnacht, het stralend
jubelen van de engelen, het be
schroomd naderen van herders
en wijzen, het niet uit te zeggen
geluk van een moeder, die maagd
bleef, de onvoorwaardelijke trouw
van een man, die slechts de
voedstervader mocht zijn, heel de
sfeer van blankheid, van rust en
vrede, van hoge heiligheid en on
aantastbare kuisheid en de
mentaliteit van onze wereld, het
jagende en jachtende, het koorts
achtige, het waanzinnige in het
breken van snelheidsrecords, in
het uitdenken van weergaloze
vernietigingsmogelijkheden, ons
al te veel gericht zijn op de aarde
en wat haar onderscheidt van de
hemel, onze hoogmoed, onze on
verschilligheid, heel dat complex
van eigenschappen, al die ge
beurlijkheden, die het leven ma
ken tot eèn lawaaierig, godver
geten jachten, waarin de rust en
de vrede van de voldaanheid en
van de zekerheid niet meer te
vinden zijn.
Maar meer nog dan in de orde
der uiterlijkheden is onze we
reld vreemd geworden aan het
Kerstfeest, zoals we dat vooral
moeten zien in zijn betekenis voor
ons geestelijk heil, met betrekking
tot ons streven naar de eeuwige
aanschouwing Gods.
En zelden denken wij aan het
wereldschokkende gebeuren, dat
God, de almachtige schepper, die
Heer is over alles wat leeft en
niet leeft, die alle denkbare goe
de hoedanigheden in oneindige
mate in Zich verenigt, dat God,
uit liefde voor hetgeen Hij schiep,
de mens, Zich zelf, en al Zijn
eeuwige grootheid borg in de
schoot van een maagd, en een
mens werd, gelijk wij, een mens,
die evenals wij, de hulpeloosheid
onderging van het kind zijn,
en die pijnen zou lijden en
zou sterven, en dit alles om god
delijke genoegdoening te geven
voor de belediging die de mens
Zijn goddelijkheid had aange
daan; aldus het bewijs gevend
van zijn mate-loze liefde voor de
mens, aldus het voorbeeld ge
vend aan de mens van de liefde,
die Hij Zijn grootste gebod
noemde.
Dit alles te bedenken, ons te
realiseren, overweldigt ons, doet
ons huiverend staan als tegen
over een mysterie; en ons past
slechts een grote liefde en een
diep geloof. J
Maar wij gaan zo vaak onver
schillig onze weg door de wereld
en meestal raakt ons dit alles niet.
We hebben de eenvoud niet meer
van de herders, noch de vroom
heid van de wijzen, die onvoor
waardelijk zich neerbogen voor
het Kerstkind, terwijl wij te hoog
moedig zijn om te buigen hier,
voor Hem die oorsprong en doel
is van ons leven, die de bron is
van ons eeuwig geluk.
Kerstmis is voor ons meer het
feest van de intieme gezellige
sfeer, maar ge begrijpt toch, dat
deze sfeer niet echt zal zijn, wan
neer zij haar intiemiteit ontleent
aan het louter uiterlijke, het lou
ter stoffelijke; wanneer deze sfeer
niet haar diepste oorzaak vindt
in de vrede van het hart, welke
vrede alleen te vinden is voor de
eenvoudigen van harte die het
Kerstkind naderen.
Christus moet in ons herboren
worden bij ieder Kerstfeest; Zijn
liefde moet in ons doordringen,
moet geheel bezit nemen van ons,
en moet in ons vruchten dragen,
dat wil zeggen ons leven, ons
werken, ons verlangen en ons
denken, geheel ons doen en niet
doen moet getuigen van Christus,
van Zijn liefde.
Hij was radicaal in zijn liefde,
die ging tot de beestenstal, ook
onze liefde moet radicaal zijn,
moet geen marchanderen zijn,
moet niet onverschillig zijn, niet
doorkruist worden niet gehinderd
worden door ons liefde voor de
aarde, maar moet daarentegen
onze aardse genegenheden, onze
materiele verlangens adelen tot
hoger staat; ons levên als mens
dient een leven als Christus-dra-
gen te zijn.
Dan zullen wij de witte vreug
de en de stille vrede in ons we
ten en dan pas zal om dit
woord dan nog maar 'ns te ge
bruiken in ons de Kerstsfeer
zijn.
Dat is de betekenis van Kerst
mis in de tijd, en deze betekenis
geldt voor ieder jaar, zoals zij al
tijd gegolden heeft en steeds zal
blijven gelden.
De atoomsplitsing, noch het
doorbreken van de geluidsbar
rière zal Christus verhinderen
Emanuël te zijn, ,,God met ons",
te midden van ons te komen, om
ons te helpen, als een broeder te
zijn voor ons, die door zijn mens
worden ons mens zijn heeft ge
adeld.
Voor God tellen geen snel
heidsrecords, en het verbluffende
van de techniek raakt hem niet;
de ellende in de wereld die de
mensen blind maakt voor wat bo
ven het leven is, de wanhoop van
de oorlog, de gruwel der vervol
ging, dit alles zal Christus niet
weerhouden gelijk Gabriël Smit,
de dichter, dat zegt
„Het kan, als Gij het wilt, U
niet en nooit
„weerhouden. Ook nu niet, aan
het eind
„van dit ononderbroken ramp-
geslagen jaar.
„Tegen alle waanzin en ver
nietiging, stank
„en schimmel, duisternis en
wanhoop breekt
„het uur van Uw geboorte aan...
„Maar U zal het niet deren,
nooit. Gij zijt
„degeen die komt, waar en
wanneer dan ook,
„en overal, ook nu, schept Gij
Uw Bethlehem",
Houtsnede W. H. Suermondt
Meer dan enig ander kerkelijk
feest wordt Kerstmis in de huise
lijke kring gevierd. Als het moge
lijk is gaat het hele gezin gezamen
lijk naar de Nachtmis, ondanks de
vroegte, de kou en de duisternis.
Integendeel, juist deze omstandig
heden geven het Kerstfeest het ro
mantisch tintje dat ons zo ver
trouwd en geliefd is. De klokken
beieren feestelijk door de met ster
ren bezaaide vriesnacht, de sneeuw
knerpt onder onze voeten en als
zwarte vlekken in de witheid zien
we drommen mensen mee optrek
ken naar de kerk, waar het bazui-
nende orgel ons een blij gevoel
geeft en de bloemen, de kaarsen,
het licht een glimlach opwekken,
omdat het allemaal zo in onze stem
ming past. Dit is het stereotype
beeld dat zich door de eeuwen heen
van de Kerstnacht heeft gevestigd,
al komt het meestal niet met de
werkelijkheid overeen.
Onze kerstliederen zijn bij uit
stek idyllisch. We zingen van de
herderkes die bij nacht in 't veld
lagen, d'engelen liederen vloeiend
en klaar hoorden zingen en toen
naar Bethlehem gingen, waar ze
een van weelde blozende Maria en
een strelende St. Joseph vonden.
Het was er zo aangenaam dat ze tot
na Nieuwjaar bleven. We zingen in
zoveel variaties van de stille, hei
lige nacht, dat we kennen als het
favoriete kerstlied.
We hebben er geen enkele be
hoefte aan te profaneren, maar wil
len slechts duidelijk maken hoe
veel korter onze kerstviering staat
bij de idylle dan bij de werkelijk
heid. Is het feestelijk ontbijt geen
groter hoogtepunt dan een extra
goede daad, die we misschien niet
eens stellen? In ieder geval is voor
de meesten van ons het idee wor
stenbrood nauwer met Kerstmis
verbonden dan liefde. Niemand
hoeft zich daardoor veroordeeld te
voelen, maar het is tekenend voor
onze mentaliteit. Het wil niet zeg
gen dat ons tijdens de Kerstnacht
alle religieuze bezieling vreemd is,
want het kerstkonijn zou ons waar
schijnlijk aanmerkelijk minder
smaken wanneer wij niet ter kerke
waren geweest, waardoor we er in
zekere zin ons recht op zouden ver
spelen. Religieuze ontroering is
echter eerder teweeggebracht dan
ethische beroering en voor 't ogen
blik brengt ze aanmerkelijk minder
consequenties mee. Christus heeft
niet voor niets gezegd: Niet ieder
die tot Mij zegt: Heer, Heer, zal het
rijk der hemelen binnengaan. De
wil te doen van de Hemelse Vader
eist wel zoveel inspanning, dat we
er niet met ontroering alleen ko
men.
Wanneer men de zaken zo be
kijkt, is er reden zich af te vragen
waar het Kerstfeest zijn roep van
gezeligheid vandaan haalt. Het
Paasgebeuren behoudt door zijn
ontzagwekkendheid een majesteit
waar niemand aan durft te tornen
en de werking van de H. Geest
blijft zo geheimzinnig, dat we ons
niet realiseren dat het Pinkster
feest in rangorde hoger is dan
Kerstmis.
Is de Vleeswording van 't Woord
dan zo vertrouwd dat wij, zonder
gevaar te lopen oneerbiedig te zijn,
deze gebeurtenis kunnen omgeven
met een romantische en gezellige
entourage? Niemand is gechoqueerd
door de traditie van de mistletoe en
de verschijning van de Kerstman
achten wij bijna een grotere bele-
het enige gevolg is een voldaan ge- i
voel en een onbedwingbare slaap,
is onze dag bedorven. Die slaap toch
te bedwingen terwille van onze
huisgenoten en hun kerststemming
niet te vergallen door humeurig
heid, is een grotere verdienste dan
na een overvloedige maaltijd te
gaan rusten om 's avonds weer fris
te zijn. Waarmee maar gezegd wil
zijn dat niet de ogenblikkelijke
stemming het Kerstfeest waarde
verleent, maar het navolgen van 't
voorbeeld dat Christus ons heeft
gegeven: dé liefde.
Door mens te worden, stelde
Christus een wereldschokkende
diging voor Sinterklaas dan voor 't
Kerstfeest.
Het is dan ook niet het feit van
de Menswording dat ons zo aan
spreekt, dit blijft een geheim zo
groot als de andere, maar dat God
ter wereld is gekomen als alle men
sen, ontroert ons. Wanneer Chris
tus Zijn aardse leven was begonnen
gelijk Hij zal verschijnen bij het
Laatste Oordeel, zou de Kerstsfeer
nooit geassociëerd zijn geweest met
gezelligheid. De geboorte appelleert
aan onze meest menselijke gevoe
lens en het gezinsidee dat er mee
gepaard gaat, situeert ook deze ver
heven gebeurtenis onmiddellijk in
de huiselijke kring. Ga de Middel
eeuwse kerstliederen maar na,
want blijkbaar waren de Middel
eeuwers bijzonder gevoelig voor dit
aspect van het Kerstgebeuren. Zij
verloren daardoor niet uit het oog
dat het er in wezen om gaat dat
het Woord is Vlees geworden en dat
dit allerminst idyllisch was. Voor
ons is de verbinding veel minder
vanzelfsprekend, de aarde is zo
werkelijk dat de hemel iets van
veel later zorg lijkt. Toch aanvaar
den we voor die ene dag de naïve
teit van een van weelde blozende
Maria - de Moeder Gods en een
St. Joseph die het Kindje der men
sen geneugt, streelt. Als we zo
iets in gewone poëzie lezen, irri
teert ons dat lichtelijk, maar voor
die ene keer nemen we onwillekeu
rig de consequenties van Christus'
woord: Als ge niet wordt zoals de
kinderenKinderen geven zich
zonder te begrijpen en ook wij heb
ben ons er jarenlang niet druk over
gemaakt wat „het Kindje der men
sen" wel was en wat dat „geneugt"
daarachter deed.
Per slot van rekening echter is
deze kinderlijkheid van een ogen
blik niet de manier waarop we ons
van het Kerstfeest kunnen afma
ken. Wanneer we daarin blijven
steken, is er de aardigheid gauw af
en is de bezieling helemaal taboe.
Daarom is het beter dat we op de
gezelligheid niet te zeer de nadruk
leggen. Niemand misgunt ons om
na de Nachtmis gezéllig te ontbijten
mèt worstebrood, maar als daarvan
daad, hoe eenvoudig hij die ook in
kleedde. Naastenliefde is meer dan
heldhaftige geste. Het is de voort
durende consequentie in het dage
lijkse leven van ons christen zijn.
Als het Kerstfeest dit besef in ons
levendig maakt en ons de kracht
geeft dat te verwerkelijken tegen
over iedereen en altijd, is het zéker
gezellig.
Ik kwam de laatste tijd nogal
veul bij Tieske van Bemmel, diejen
ouwen werkmens, die te wonen zat
in dat kleine huiske vlak bij het
Hazenbosch. Ze hebben 'm hier al
lemaal heel goed gekend een klein
manneke, moei gewerkt en suf ge
zorgd, want 't leven was niet ge
makkelijk voor 'm geweest.
Al z'n leven had ie op de steen
fabriek gewerkt, hard gewerkt, tot
z'n jong groot waren geworden, en
d'ren eigen weg waren gegaan; drie
prompte jongens, die goed te wer
ken wisten en die allemaal nou al
een eigen huishouden hadden mee
schoon kinders. 't Dee Tieske deugd
als ie daaraan dacht.
„Ons moeder had 't gelijk nog
'ns moeten kunnen zien", zee-t-ie
tegen me, as ie d'r over praatte.
Maar vrouw van Bemmel was 'n
paar jaar geleden gestorven, net
toen d're jongste, Jan, getrouwd
was.
En toen is Tieske heel alleen ach
ter gebleven, een bietje veul ver
drietig, een bietje veul z'nen doen
kwijt.
Ik heb altijd gedacht dat dood
gaan nie zo'n zeer deed als ge oud
waart, als ge wist dat ge elkaar
heel gauw weer terug zoudt zien in
de hemel; ocht, het leven van die
mensen vraagt nie zo heel veul
meer, dacht ik; ze zijn te moei ge
werkt, te veul zorgen zijn er in hun
leven geweest. Maar als ge dan ziet
hoe zo'nen ouwen mens helemaal
de kluts kwijt is als zijn vrouw
komt te sterven, hoe hij helemaal
nie meer weet wat te doen, dan be
grijpt ge toch dat hier twee men
sen gescheiden worden die elkaar
helemaal eigen zijn geworden, die
helemaal zijn samengegroeid tot
énen mens; dat er hier een liefde
is geweest die zo heel erg diep was,
dat ze duurt tot in d'r eeuwigheid
over het graf.
Nee, 't was nie veul meer mee
Tieske; ge kondt z'n verdriet lezen
uit z'n ouwe ogen, zien in dieje
droeve trek rond z'nen mond. Hij
zat maar te wonen in z'n huiske,
dat daar schoon stond, 'n bietje
weggedoken in wat hakhout, wit
gekahrt, tegen dat zwart van de
bossen. Veur 't huis in een klein
tuintje stonden wat lissen en klap
rozen 's zomers en van die oranje
ballonnekes, die de kinders op ko
ninginnedag komen vragen om d'r
karren en fietsen mee te versieren.
Ik schilder dit allemaal zo graag,
misschien meer om de rust van dit
tafereeltje, dan om het huiske en
het tuintje en de bossen zelf.
Zo heb ik Tieske leren kennen,
want als ik weer 'ns 'ne keer zat te
conterfeitselen, dan kwam ie altijd
een bietje mee me praten. En op
'nen goeien dag vroeg ik 'm 'ns:
„Wat doede gij zo altijd, Tieske?"
„Och, zee Tieske, ik heb m'nen
hof en m'n geit, ik scharrel zo'n
bietje in huis en ik lees gère".
„Leesde gij gère, Tieske?"
„Ja, zee-t-ie, aan 't femiliekraan-
tje en 't kerkklokske alleen heb ik
niet genoeg, maar ik krijg van de
kapelaan uit de bibletheek van 't
parochiehuis ook nogal 'ns een
schoon boek. Da doe me deugd; ik
kan dan heel veul vergeten".
Zo kwamen we te praten over
boeken, en toen Tieske hoorde da'k
er zelf ook nog al enkele had, glin
sterden zijn oogskens 't bietje.
„Ik zal d'r wel 'ns 'n paar komen
brengen", zee ik.
„Gère, meneer, heel gère, want
ziede, onze kapelaan durf ik 't nie
iedere week te vragen, en trouwens
ik zie 'm nie eens iedere week"
Zo gebeurde 't dat ik nogal 'ns
'ne keer bij Tieske kwam, in dat
kleine huiske vlak bij 't Hazenbos.
We zaten in den herd, waar 't
witte zand op de tegels knarste on
der uw voeten, waar ,nen glim
mende moor te zingen stond op de
kleine zwarte platte buis en waar 't
heilig huisgezin tussen fletse kunst
bloemen onder 'ne grote glazen
stolp stond te kijken op het goei
kammenet. Hier leefde Tieske bij
kans den helen godsganselijken dag
alleen, aanspraak had ie nie veul,
hoogstens praatte ie wat tegen 't
bleek kanariepietje dat nooit meer
zong in 't kleine houteren kooike,
of tegen de ouwe zwarte kat, die
altijd opgerold lag veur de kachel.
Ik kon aan 'm zien dat 't 'm goed
dee als ik 'ns 'nen avond langs
kwam. Tieske zette dan koffie, zo
goed en zo kwaad als 't ging, en we
aten er 'n snee peperkoek bij.
Ik liet 'm 'n goeie pijp stoppen
en we praatten samen zo over 't een
en 't ander, maar altijd ook vertel
de ie over z'n vrouw, dat ze nog nie
weg had mogen gaan, dat ze 't sa
men nog zo goed hadden kunnen
hebben nou de kinders allemaal
goed terecht waren gekomen
„Ik ben veul alleen, jongen, zee
Tieske, veul alleen. Ge kunt da nie
begrijpen, jongen, mar as ge meer
dan veertig jaren altijd bij elkaar
bent geweest, as ge altijd samen
hard het gewerktge waart al
tijd zo 'ne steun veur elkaar, en ons
moeder was zo'n goei mens...."
D'r kwamen altijd tranen in z'n
ouwe ogen ,en soms rolde er eentje
deur die diepe rimpels in z'n ge
zicht en Tieske wist dan nooit goed
waar ie moest kijken.
Och, en ge kunt dan wel troosten,
wel praten van de hemel en zo,
maar da weet zo 'nen mens nog
veul beter dan gij. Hij blijft toch
veul missen in z'n leven, dat nou
nie meer compleet is, waaruit al 't
goeie en 't mooie weg is.
En praatte ie over z'n kinders en
z'n kleinkinders, dan lichtte er wel
evekes iets in z'n ogen, maar nie
lang en altijd was 't „Da ha ons
moeder nog 'ns mee moeten kunnen
maken.
„Hedde gij geen bruur of zuuster
meer, Tieske?" Ik vroeg 't op 'nen
avond toen we weer samen zaten
te praten, want ik ging toch wel
graag naar diejen ouwen mens,
omdat de weemoed, dacht ik, alles
zo schoon rond 'm maakte, omdat
z'n leven was gelijk 'ne stillen
avond als de nacht aan 't komen is
en zich zoetjes over alles henen
legt.
„Ja wel, zee Tieske toen, jawel,
ik heb nog 'n zuuster in Schijndel
in 't klooster, en 'n bruur
En plotseling zag ik z'n gezicht
vertrekken, z'n ouwe natte ogen
gingen scherpe spleten worden in
dat verrimpeld gezicht, met 'ne klap
zette ie z'n tas op de tafel: 'n bruur,
ja.
„Wat is er, Ties, worde gij nie
goed? Wat hedde toch?", ik wist
warempel nie wat 'k er van den
ken moest, al wat vriendelijk was
aan 'm was weg, zo maar ineens;
en daar, aan den anderen kant van
de tafel zat 'ne stuursen mens, 'ne
koppigen en onverzettelijken mens,
'nen blok beton leek ie, z'nen kop
drong in z'n schouders en vanonder
z'n grauwe wenkbrauwen keken
I kwaaie ogen mijnen kant op.
,,'n Bruur" gromde Tries, „ja,
mar praat er me nooit meer van...!"
„Maar wat is er dan, is er dan
iets mee 'm aan de hand, ligde gul-
lie soms mee elkaar overhoop?"
„Overhoop liggen, overhoop lig
gen! Haten doe ik 'm; ik zou 'm
kunnen vermoorden, 't ies zund
da'k 't zeg!"; 'n gescheurde stem
kraakte de bitse woorden door de
kamer.
„Nou, Tieske, zo erg zal 't toch
niet zijn.
„Nie erg!?
En toen vertelde Tieske van Bem
mel, diejen afgeleefden werkmens
van vroeger; en ik wist toen dat 't
niet alles weemoed en droeve her
innering was in z'n stille leven.
Maar dat daar binnen in 'm iets
brandde, fel brandde; een gloeien
de haat veur z'n bruur, Bert.
Bert was 'n jaar jonger dan Ties,
ze waren de twee jongsten van de
acht kinderen van boer van Bem-
mei, op elkaar aangewezen van
jongsaf en- heel goed mee elkaar.
Ook toen ze wat ouder werden, toen