Waalwijkse en Langsiraatse Courant
GHRISTOS WOSKRESSE
msm
KRUIS IN DE LENTE.
MÊÈ
9mpS
o'MÈmm
ECCE HOMO
Alberi Bouis
VRIJDAG 3 APRIL 1953
Uitgever
Waaiwijkse Stoomdrukkerij
ANTOON TEELEN
Hoofdredacteur
JAN TIELEN
Dit blad
verschijnt 2 x per week
16e JAARGANG No. 27
Abonnement
18 cent per week
ƒ2.88 per kwartaal
ƒ2.60 franco p. p.
Advertentieprijs
10 cent per m.m.
Contract-advertenties
speciaal tarief
Bureaux GROTESTRAAT 205, WAAL WIJK TEL. 2621 OPGERICHT 1878.
SCHOOLSTRAAT 11, KAATSHEUVEL
TEL. 2121
TELEGR.-ADRES„ECHO"
Ongetwijfeld was voor de
apostelen en leerlingen van Jesus
de overgang van Goede Vrijdag
tot Pasen heel wat moeilijker dan
voor ons. Wij kennen bij wijze
van spreken de afloop en weten
dat op de dood de verrijzenis
moet en zal volgen. De apostelen
stonden hier helemaal onwennig
tegenover en wisten op een gege
ven moment misschien niets eens
meer goed wat ze aan hun Mees
ter hadden. Ze hadden al zoveel
met hem meegemaakt, drie jaar
lang en niet het minst de laatste
week. Hij was begonnen met hen,
een stel arme vissers, uit te nodi
gen alles te verlaten en Hem te
volgen. En ze hadden het gedaan
ook. Nu was het niet eens zo gek
dat ze alles verlieten, want ze
hadden niet veel, als dat ze Hem
onvoorwaardelijk volgden. Daar
was het trouwens niet bij geble
ven. Al de tijd die ze met Hem
hadden doorgebracht was be
paald geweest door tegenstellin
gen. Hij zag kans zich de ene dag
te laten bejubelen als een koning
en de volgende dag toonde Hij
even duidelijk dat hij op het ko
ningschap totaal geen prijs stelde
en bood Hij alleen geestelijke goe
deren aan. Voor Pilatus was het
al niet anders geweest. Toen deze
had gevraagd of Hij de koning
van de Joden was, had Hij dit
volledig beaamd, maar er onmid
dellijk aan toegevoegd dat Zijn
rijk niet van deze wereld was.
Het hele drama was precies
hetzelfde verlopen in het begin
van de week had Hij een zege-
Vierende intocht in Jeruzalem
gehouden met koninklijke eerbe
wijzen overladen. En nu Begra
ven, na eerst als de eerste de
beste misdadiger te zijn gekrui
sigd.
Mogen wij het de apostelen en
leerlingen van Jesus kwalijk ne
men, dat zij niet die stralende ze
kerheid van de verrijzenis had
den die wij nu bezitten; dat ze op
het dieptepunt van de vernede
ring niet dachten aan de voor
spelling van de Heer, dat Hij na
drie dagen zou verrijzen?
Het is gemakkelijk achteraf
anderen er hard om te vallen dat
zij niet geloofd hebben wat men
zelf heeft gezien. Heeft de Heer
zelf niet tegenover Thomas zalig
gesproken hen die niet zien en
toch geloven? Zou Hij dat gedaan
hebben als het allemaal zo voor
de hand lag en ons aangeboren
was. En het geloof, als gave
Gods, kan zich nu eenmaal geen
mens veroveren, maar hij krijgt
het zonder enige verdienste van
zijn kant.
Dan echter komen de konse-
kwenties. Niemand geeft wat hij
niet heeft, maar niemand ook mag
zijn licht onder de korenmaat
plaatsen als het moet uitstralen.
En dan is het de vraag of wij
niet een heel eind achter liggen
bij de apostelen. Of wij ons niet
aanmerkelijk minder gelegen la
ten liggen aan wat wij hebben
aanvaard dan zij. Zonder acht te
slaan op wat het hun zou kunnen
kosten en achteraf ook gekost
heeft, trokken ze de wereld in om
de Blijde Boodschap te verkondi
gen. En wij, die ze van ouder op
ouder hebben overgekregen, wij
voelen die dikwijls eerder als een
last, omdat wij niet meer verstaan
wat het zeggen wil een lichte last
en een zoet juk. Wij voelen een
last altijd zwaar en een juk altijd
als een onaangename dwang,
want wij geven ons te weinig
rekenschap van de werkelijke
waarden.
Daarom is het goed dat het
ieder jaar Pasen is, al is het daar
door dikwijls teveel een uiterlijke
sleur geworden. Pasen is echter
het feest van de vernieuwing, van
het nieuwe leven, van de weder
opstanding. Is er een betere aan
leiding om onze geest te reviseren,
om ons opnieuw te bezinnen op
oude waarheden die altijd nieuw
blijven en daardoor onverganke
lijk zijn. Dat is ons enige houvast
in deze wereld, waarin een bond
genootschap van vandaag mor
gen kan verkeren in vijandschap,
waar vrijheid een begrip is waar
mee wordt gesold tot het van alle
inhoud is ontdaan, waar woorden
dikwijls niet meer dan fraaie
klanken zijn die niet door over
eenkomstige gedachten gedekt
worden. Van Gods Woorden is
echter nog nooit een syllabe te
ruggenomen, is nog nooit een zin
anders bedoeld dan ze werd uit
gesproken en de verwarring die
er mogelijk hier of daar over ont
stond, was slechts menselijke on
zekerheid.
Onverminderd blijft dan ook
van kracht het woord van Chris
tus ,,Ik ben de Verrijzenis en het
Leven" en daarop kunnen we ons
gerust verlaten. Mogelijk moeten
we ons leven anders inrichten om
er de volle konsekwentie van te
dragen, maar we kunnen er van
verzekerd zijn dat het de moeite,
dat wil zeggen alles waard is.
Niet het christendom vraagt ver
nieuwing, maar wij moeten ons
zelf vernieuwen tegenover het
christendom. Zijn wezen past ook
nog in deze tijd, aan ons echter
de taak om dat wezen in ons mo
derne leven te bewaren.
Een Paasvertelling van
Willem imn Heeswijk.
Altijd heb ik verlangd, dat de zon
zou schijnen op Paaszaterdag, dat
dan de zachte wind de klokkeklan-
ken door mijn open raam zou dra
gen, waar de rode tulpen opvlam
men tussen de blanke narcissen;
dat de zon haar licht zeeft in de
kerkramen en het dan in warme
kleurenbanen naar binnen laat glij
den. Tussen de pilaren door valt
't licht op de oude zerken en geeft
een beetje leven aan het afgesleten
relief.
Het licht valt op het altaar, waar
het goud al blinkt, het valt in de
witte haren van de koster, die de
laatste tien jaren niet meer veran
derd is, zoals de beelden van Pe
trus en Paulus daar tegen die pila
ren ook niet veranderen.
Neem me niet kwalijk lieve Heer,
dat ik niet bidden kan nu Uw zon
zo schijnt op deze Paaszaterdag, nu
Uw bloemen zo bloeien in m'n tuin
en nu Uw vogels zo verrukkelijk
van U zingen; nu de klokken weer
klinken mogen, hoog boven Uw
huis.
Ik kan eigenlijk alleen maar heel
gelukkig zijn om dit alles, me voe
len als 'n kind, onbezorgd en licht,
zo volkomen gelukkig.
Ik ben in Uw kerk 0111 U ie dan
ken voor alles, alles; voor het le
ven dat zo mild is en voor de lief
de die me zo warm maakt. Ik zou
dit moment willen vasthouden God,
want er is, geloof ik, niets meer
dat ik nu verlang en ik weet hoe
dat straks anders zal zijn, hoe dan
het jagen weer bezit van mij zal
nemen, hoe de aarde mij weer zal
bezitten. Uw aarde, ik weet 't wel,
maar ook mijn aarde, de aarde van
mijn kleinheid en kleingelovigheid,
de aarde van mijn bangheid en
mijn misverstaan; Uw aarde die
me van U af trekt, omdat ze al te
zeer mijn aandacht opeist. Ik weet
hoe het weer zijn zal, en daarom
zou ik dit moment voor altijd wil
len vasthouden; enkel dankbaar en
gelukkig willen zijn om U en om
haar
Nog schijnt de zon uitbundig als
ik de kerk verlaat Blauw en wit
staan crocussen en sneeuwklokken
in het aarzelend groene gras op 't
kerkplein. Ginder bij de smid spe
len kinderen dartel en zorgeloos;
ze springen op me toe en lopen met
me mee, vertellend van hun kleine
vreugden. Morgen komen ze in mijn
tuin en ze zullen al mijn nette per
ken overhoop halen op zoek naai
de gekleurde eieren, 't Is met mijn
tuin net als met de velden rond
Hakendover, daar groeit het gewas
ook 't best waar honderden paar-
dehoeven het hebben verplet. Ik
heb mijn grote vreugde aan de kin
deren van het dorp. En alles is hier
zo schoon en zo blij op deze Paas
zaterdagmiddag; er is de blijde
verwachtende rust van het Hoog
feest van morgen.
Feestelijk schijnt de zon in mijn
kamer, streelt zacht over de ruggen
van mijn boeken, zoals ik zelf mijn
handen wel eens gedachteloos lief
kozend laat gaan; voor mijn open
raam wiegen de heldere narcissen
en daar, daar op mijn tafel prijkt
een weelde van blanke seringen en
hier en daar vuurt een rode tulp;
en op de stralen van de zon weegt
hun geuren en laat zich meevoeren
overal waar ook het licht komt.
Vanwaar die onverwachte rijk
dom, dat vorstelijk geschenk, dat
door de lente zelf geschonken
schijnt
Ik wacht met het open maken
van de witte envelop, ik sta even
met mijn gissingen, totdat opeens
een blij en sterk vermoeden zich
aan- mij opdringt: Irmgard! Mijn
vinger ritst de brief open, ja
„Zalig Paasfeest. Ik dank de ver
dezen Christus om jou, Irmgard",
en dan nog in fijne bevende letters
onder aan de kaart ,Christos wos-
kresse", Christus is verrezen
„Woistinou woskresse", ja, Hij
is waarlijk verrezen, bid ik de vro
me Russische paaswens na. En ik
begraaf mijn gezicht in de over
daad van de seringen; ik ben zeer
gelukkig.
Christos woskressezo be
groette haar lieve moeder mij, toen
ik het vorig jaar in het klooster te
T. die ontroerende Russische Paas-
mis had meegezongen. Met haar
zachte vreemde stem had ze mij ge
dankt en me gevraagd haar eens te
komen opzoeken. Nooit heb ik een
vrouw ontmoet in wie onmisken
bare adeldom en lieftalligheid zo
harmonisch samenvloeiden. Ze was
vreugde van de verrezen Christus.
Straks zou het heimwee weer in
hen branden, nooit aflatend, zoals
de kaarsenvlam voor hun starende
ikonen.
Toen de vrouw mij vertelde van
de grote paasplechtigheden in het
oude Rusland, begreep ik dat ook
zij een Russin was, zoals ik reeds
vermoedde, toen ik haar stem hoor
de en toen ik haar ogen zag, die
zeggen me altijd het meest.
We hebben veel gepraat samen
die Paasmorgen en ik was verbaasd
hoe volkomen we elkaar begrepen,
ondanks de wereld die tussen ons
lag. Maar in Christus is alles be
grijpelijk, nietwaar?
Ik heb graag haar uitnodiging
aangenomen, die zij herhaalde toen
we afscheid namen. Ze had verteld
te wonen in een dorp vlak bij het
mijne; het was een statig oud land
huis.
Hartelijk ontving ze mij; „Wees!
U welkom" zei ze en ze bracht me
in een grote kamer, waarvan de
ramen uitzagen op een wilde tuin;
er was een grote schouw en zware
meubelen stonden smaakvol door
het vertrek, in een hoek brandde
een kaars voor 'n prachtige ikoon.
Ik ben te lang gebleven voor een
haar hele leven angstig maakte en
rusteloos.
Ze vertelde van Irmgard, die in
Duitsland geboren was en gedwon
gen werd in het gareel van de na
tionaal socialistische jeugdbewe
ging. Ze was een zeer zelfstandig
denkend meisje, dat zich niet beïn
vloeden liet door de holle leuzen,
waarmee Duitslands jeugd werd
opgevoed. Haar vader was even
min ingenomen met de ideeën van
de partij, maar hij was Duitser, vol
bloed Duitser, en zijn land ging
hem „über alles".
Irmgard had de vanzelfspreken
de vroomheid van haar moeder, de
vroomheid van het Russische volk;
vaak baden ze samen voor de oude
familie-ikonen
Mevrouw vertelde verder hoe het
meisje, ouder geworden, nooit vre
de had met haar omgeving, hoe zij
alles verafschuwde wat het ijzeren
regiem in haar leven bracht. Ze
studeerde kunstgeschiedenis en het
duurde niet lang of er had zich op
de universiteit een verzetsgroep
gevormd van professoren en stu
denten, aan wier activiteit Irmgard
al heel gauw deel had.
„Ik zal u niet vertellen van de
angsten die ik uitstond, zei Me
vrouw, als mijn dochter in dagen
niet thuis kwam of als haar vrien-
r:,i aMW a iVvAs
De meidoorn bloeit zijn rijkdom om Uw leden,
Een witte blankheid om het wrede rood.
En aarde bidt in schoonheid haar gebeden,
Maar sterker dan dit bloeien is Uw dood.
En lentekinderen komen zacht getreden
En fooien om Uw kruis hun rozen rood.
De vogel zingt voor U van 't stralend heden,
Maar sterker dan dit zingen is Uw dood.
Ik kniel als rozen gaan Uw wonden open,
En traag en moede vloeit Uw laatste bloed
Op mijn angstig en vertwijfeld hopen,
Op mijn zonden en mijn overmoed.
Dan wordt voor mij het bitterst lijden zoet,
Wanneer Uw rode mond zegt Zo is 't goed
Goede Vrijdag '49.
WILLEM VAN HEESWIJK
tenger en heel grijs; haar ogen wa
ren moe en verdrietig, ik zag dat
doorheen de glans van geluk die
er in leefde na de plechtigheid.
Ik zat naast haar aan het paasont-
bijt; we aten het paasbrood met de
anderen. Russen en Polen meestal,
verdrevenen, mensen die als wrak
hout op de stroom van het leven
waren weggesleurd en nu in deze
kleine omgeving waren aange
spoeld. Vreemden nog in deze on
werkelijke rust na al hetgeen voor
bij was, maar nu opgenomen voor
enkele uren in de sfeer van het ver
trouwde; voor enkele uren als
broeders en zusters aan deze ag'a-
pen, deze liefdemaaltijd, in de
eerste bezoek, maar het was zo
boeiend wat ze me vertelde van
haar vroeger leven in 't oude Rus
land, haar verblijf in Duitsland,
waarheen haar familie had kunnen
vluchten voor de revolutie, haar
huwelijk met een hooggeplaatst
Duits officier, die sneuvelde in
Rusland, haar moeilijkheden daar
na toen zij verder moest vluchten
weer, naar Nederland, naar Bra
bant, waar haar bewogen leven tot
rust kwam. Tot rust, dat dacht ik.
Maar toen ik haar hoorde spreken
over haar dochter, die ook in dit
land verbleef, wist ik dat de rust
nog niet in haar leven was; toen
wist ik, dat er een zorg was die
den bij haar kwamen om te beraad
slagen. Ze ontzag zichzelf aller
minst, ze kende geen gevaar, een
alles durvende ijver voor 't goede
dreef haar; zij wist wat verkeerd
was, zij zou dit verkeerde bestrij
den, coute que coute
Toen sneuvelde mijn man, vlak
bij mijn geboorteplaats. Ik was Rus
sin, men wist dat mijn dochter niet
betrouwbaar was, het enige wat
ons restte was ons leven in veilig
heid te brengen. Haar organisatie
hielp ons naar hier te vluchten; we
hebben hier geleefd, terwijl slechts
een paar mensen van ons bestaan
wisten; ondertussen zette mijn
dochter haar activiteit voort....
Zo zijn wij de oorlog doorgeko
men en ik was God zo dankbaar
dat Hij haar had gespaard. Althans
haar leven had gespaard. De
oorlog had mijn dochter zo veran
derd, ik zag dat nu eerst duidelijk,
nu we in vrede en veiligheid kon
den leven. Haar leven was ge
spaard, maar haar geest was be
smet geworden, vergiftigd met de
communistische leer, waarmee zij
in haar illegale activiteit bij voort
during kennis had gemaakt.
Ik kende haar niet meer terug
tenslotte; o, ze was nog erg lief en
goed voor me, maar we baden niet
meer samen, ze ging niet meer met
me ter kerk; en sprak ik er haar
over, dan werd ze niet boos, neen,
maar het medelijdend lachje deed
me meer pijn; haar mond was hard
soms, haar ogen koud.
Op een goeie dag ging ze in de
stad wonen; ze had een baan; soci
aal werk, zei ze. Ze is nu een over
tuigd communiste.
Ik kan niet veel meer doen mijn
heer, dan voor haar bidden, dag
en nacht; dan lief voor haar zijn
en goed en hartelijk. O, ik lijd er
wel erg mee.
Zo sprak mevrouw mij over haar
dochter en waar moest ik de woor
den vinden die haar konden troos
ten Ik sprak haar over het
vertrouwen en de kracht van het
gebed, ik sprak over de vroomheid
van de Russische volksziel, die
toch ook een deel van Irmgards
wezen was; dat haar toch wel eens
de ogen zouden opengaan. Maar ik
kon de tranen niet drogen die haar
oude ogen vulden; ik kon haar
slechts begrijpend de handen druk
ken, even hield ze mijn handen
vast. „Helpt U mij bidden?"
„Mevrouw, we zullen 't God vra
gen omwille van Zijn grote liefde
voor het goede Russische volk."
„U moet vaak komen" zei ze nog.
Kort daarna heb ik Irmgard ont
moet, toen ik weer eens in het gro
te huis kwam.
Mevrouw bracht me in de kamer
en door het raam zag ik een jonge
vrouw bezig in de tuin.
„Irmgard is thuis" zei ze.
„Ik zal met veel genoegen met
Uw dochter kennis maken, me
vrouw'.
„O, praat U met haar nergens
over aslublieft!"
„Voor zover dat aan mij ligt, me
vrouw, beloof ik 't U graag."
We praatten samen, maar 't was
slechts om de tijd te vullen die ons
restte voor Irmgard binnenkwam.
Ze stoof binnen en het was de
Lente zelf. Haar gezicht ging schuil
achter 'n ruiker allersoortige bloe
men. Het was een kind, dat haar
mutti verraste met de grote waarde
van het kleine geschenk.
„Rtihig, liebchen, we hebben een
gast".
„O. neemt U mij niet kwalijk,
ik had U nog niet gezien". Ze keer
de zich naar mij, legde de bloemen
neer en reikte me haar hand met
de volkomen natuurlijke gratie die
ik van haar moeder al kende. Ze
leek heel veel op haar; haar ge
zicht was van 'n dromerige schoon
heid; haar ogen hadden de diepe
klaarheid van een bergmeer.
Deze jonge vrouw een militante
communiste; ik waagde het amper
te geloven, ook niet in 't gesprek
dat volgde, waarin wij over veel
dingen spraken en dat een van de
meest aangename was die ik ooit
voerde. Gedrieën namen wij in vol
komen gelijke mate deel aan dat
gesprek en de beide vrouwen ver
rasten mij door hun kennis en hun
verfijnde smaak, hun natuurlijk,
intuïtief weten van het ware scho
ne en het ware goede. En wederom
verbaasde ik mij er over hoe wij
elkaar begrepen en verstonden
Irmgard liet rnjj tenslotte uit; ik
had het weer veel later gemaakt
dan welvoeglijk was, dat is een van
mijn vele onvolkomenheden, en ik
verontschuldigde mij.
„Wel neen, mijnheer, mutti en ik
hebben het heerlijk gevonden"
„Niet zo heerlijk als ik, juffrouw
Irmgard, zeer zeker niet".
,,U bent al te complimenteus",
„loch nog niet in die mate
als U".
„Maar komt u toch vaker, er is
nog zoveel, waarover w.e kunnen
praten.
Ik kwam vaker in het oude huis,
en dikwijls ook trof ik Irmgard er
aan en steeds minder ging ik de
bezorgdheid van haar moeder be
grijpen! Al moet ik wel toegeven,
dat elk van ons drieën angstvallig
't terrein meed, waarop onze idee
ën elkaar pijnlijker zouden kunnen
raken dan de sprankelende debat
ten, die we voerden en waarbij ik
me dikwijls slechts met de meeste
moeite staande kon houden.
En toch, wist ik, zou het ogen
blik komen
Dat ogenblik kwam, vrij onver
wacht.
Op eex dag in de hoogzomer zat
ik op mijn kamer te lezen in een
van mijn dierbare boeken, toen zij
kwam. Het was om me uit te nodi
gen voor een kleine feestelijkheid,
de naamdag van haar moeder.