DE BOODSCHAP
H
HET WONDER
kerstmi:
Waalwijkse en Langstraatse Courant
i
M
van het Kerstkind
i
Verhaal rond Kerstmis
m
PI
PI
pg
PI
PI
PI
are
PI
PI
rs
PI
DONDERDAG 24 DECEMBER 1953.
Uitgever
Waalwijkse Stoomdrukkerij
ANTOON TIELEN
Hoofdredacteur
JAN TIELEN
Dit blad
verschijnt 2 x per week
DE ECHO \M HET ZUIDEN
76e JAARGANG No. 101
Abonnement
18 cent per week
2.35 per kwartaal
2.60 franco p. p.
Advertentieprijs
10 cent per mm.
Contract-advertenties
speciaal tarief.
Bureaux: GROTE STRAAT 205, WAALWIJK TEL. 2621 Dr van BEURDENSTRAAT 8, KAATSHEUVEL TEL. 2002.
OPGERICHT 1878
TELEGR.-ADRES: „ECHO"
Ieder jaar lezen we weer 't Evan
gelie, waarin de Apostel Lucas Ons
het grote gebeuren van Christi ge
boorte beschrijft, in sobere, maar
zeer veel zeggende woorden. We
lezen het in de eenzaamheid van 'n
stille kamer, in een kort moment
van meditatie, van bezinning. We
horen het luid verkondigen in de
Nachtmis of in de Kerstdienst:
En terwijl ze daar waren,
brak de tijd van haar moederschap
aan; ze baarde haar eerstgeboren
Zoon, wikkelde Hem in doeken en
legde Hem neer in een kribbe, want
in de herberg was voor hen geen
plaats
Wat is het dat ons ieder jaar weer
ontroerd in dit verhaal, dat zo sim
pel, zo eenvoudig beschreven ge
beuren, dat door de eeuwen heen
gegroeid is tot een kleine vredige
oase van een beetje sentimentele,
maar daarom niet te min welkome
romantiek in onze moderne tijd; dat
de eeuwen door kunstenaars heeft
geboeid en geïnspireerd, dat de
mensen onwillekeurig dichter bij
elkaar brengt rond de boom en rond
de kribbe?
Wat is er in dat Kerstgebeuren,
dat ons nillens willens aangrijpt en
gevangen houdt voor een kort mo
ment?
Zouden we een van de oorzaken
hiervan moeten zien in de navran
te tegenstelling tussen het Kerst
gebeuren en onze tijd? Zeer zeker
is dit één van de oorzaken; maar
meer nog is het de boodschap die
het Kerstkind ons ieder jaar weer
brengt. Een boodschap voor alle
tijden.
De boodschap van de vrede voor
een wereld van onrust en strijd. De
boodschap van de «tilte voor een
verdwaasd luidruchtige wereld. De
boodschap van de eenvoud in een
wereld die lijdt aan een verschrik
kelijke zelfoverschatting. De bood
schap van de liefde in een wereld
vol haat.
„Vrede op aarde voor de mensen
die goed willen zijn", zongen de
Engelen en de herders verstonden
deze boodschap, gelijk Anton van
Duinkerken schreef:
„Omdat eenvoudigen verstaan
„wat door geen ingewikkeld
[zoeken
„noch lezen in geleerde boeken
„begrepen wordt, of nagegaan,
„Zijn herders toen in Uwen stal
„geknield en hebben U aan-
[beden
Zij hebben deze boodschap ver
staan en zij zeiden töt elkaar „Laten
wij naar Bethlehem gaan om te zien
wat er gebeurd is en wat de Heer
ons bekend heeft gemaakt", en zij
gingen naar het Kind en zij vonden
er de vrede en „Zij loofden God en
zongen Hem lof om al wat ze had
den gehoord en gezien, juist zoals
het hun was gezegd".
En gelijk de herders moest de he
le wereld de boodschap die de En
gelen zongen, verstaan en alle men
sen moesten gaan en zich scharen
rond de kribbe en daar, daar de
vrede vinden, die alleen bij God te
vinden is.
God werd geboren te Bethlehem
in een stal, „want in de herberg
was geen plaats voor hen". God
zocht de stilte die niet verstoord
werd door het warme ademen der
dieren, niet door het hoge zingen
van de Engelen, niet door de aar
zelende schreden der eenvoudigen.
God zocht niet de luidruchtigheid
van een herberg, niet het drukke
gewoel van een stad; Hij wilde niet
geboren worden in een paleis, waar
de ruimte ieder geluid verdubbelt;
Hij zocht de grot in de velden, ge
lijk voor Hem Johannes, Zijn weg
bereider zich in de verlatenheid van
de woestijn had voorbereid op zijn
verheven zending en gelijk Hij Sau-
lus, nadat Hij hem tot Paulus had
geslagen, opdroeg zich terug te trek
ken in de eenzaamheid, in de stilte,
alvorens Hem tot Zijn grote kam
pioen te maken.
De wereld heeft de stilte uitge
bannen en zelfs 't Kerstfeest wordt
vaak gehuld in een sfeer van luid
ruchtigheid omdat de mens „de
stilte in zijn wezen" vreest.
Christus, de Koning der Konin
gen, de Heer der Heren, wilde ge
boren worden in een stal, uit een
eenvoudig dorpsmeisje, dat Hij ze
gende met de puurste maagdelijk
heid en dat Hij beschermen liet
door de onvoorwaardelijke kuis
heid van een eenvoudige jonge
timmerman.
Christus, de God die alles schiep
wat zichtbaar en onzichtbaar is,
riep niet de groten der aarde tot
Zich en wilde Zich niet omgeven
met de luister van een vorstelijke
staat, maar Hij ontbood de herders,
die er waakten bij hun kudde, een
krib borg Zijn Heerlijk Lichaam, de
adem der dieren was Hem welkome
verwarming.
We worden vertederd wanneer
we ons dat voor de geest halen
Maar wanneer we ons maar even
realiseren, ten volle, dat daar in de
harde koude werkelijkheid der ar
men, in de verlatenheid der men
sen Voor wie geen plaats meer is,
God, de volstrekt almachtige, de
volstrekt allene, de absoluut hoog
ste van alle voortreffelijkheid, wan
neer wij bedenken dat God Zich
daarin heeft willen begeven, dan
worden wij verpletterd in onze
hoogmoed, murw geslagen worden
wij in onze grenzeloze zelfover
schatting.
„Komt ghy koningen en heeren
„U hier spieglen in dit licht;
„Jesus zal U ootmoedt leeren,
„Die zijn hof in stallen sticht
schrijft Vondel.
God leerde ons de eenvoud.
Zoals Hij ons ook de liefde leer
de. Want is het geen gebaar van
oneindige liefde, wanneer God Zijn
schepsel, dat zich van Hem wendde,
en dat Hij strafte in Zijn oneindige
rechtvaardigheid, de kans op het
eeuwige geluk weer hergeeft, door
dezelfde straf ook te ondergaan,
door een mens te worden, arm te
zijn met de armen en eenvoudig
met de eenvoudigen, door te ster
ven zoals ieder mens moet sterven,
en zo een oneindige genoegdoening
te geven voor de zonde van Zijn in
alles van Hem afhankelijk schepsel.
Te Bethlehem in die eerste Kerst
nacht begon dat ontzagwekkend
heilsgebeuren, in een kribbe, in een
dierenstal. Is dit geen liefde bijna
tot het absurde. God hoefde dit al
les niet te doen, één druppel van
Zijn goddelijk bloed zou de mens
heid van alle zonden hebben ge
zuiverd, zegt St. Thomas. Maar de
Liefde, die Hij tot Zijn grootste ge
bod maakte, bracht Hem tot het
uiterste van de kribbe en de stal,
van de kou en de ontbering, zal Hem
brengen tot het Kruis.
Goddelijk Kerstkind, nu het weer
Kerstmis wordt, kunnen wij, mo
derne mensen, gelijk we ons noe
men, U slechts stamelend danken
voor die overmaat van Liefde; in
de Kerstnacht laat ons U vragen
om ook wat van die Liefde, van die
eenvoud, van die stille vrede. Jezus
doe ons in de stal Uw boodschap,
Uw blijde boodschap van Liefde en
Vrede horen, doe ons Kerstfeest
Zalig zijn.
verteld door Willem van der Mee
De avond was heel zacht al was
het dan bijna Kerstmis. Ge zoudt
denken dat het voorjaar ging wor
den; er was iets in de lucht dat mild
was en zalvend, gelijk het voorjaar
is, wanneer de eerste knoppen op
openbreken staan; daar was wat
met de stilte als naderde er iets,
iets dat plotseling bezit van mij
zou nemen, niet overweldigend,
maar zacht, heel zacht, zoals de lief
de over ons komt.
Waar de keiweg zandweg wordt,
lag zwart glinsterend de vaart, een
smalle reep van de onmetelijke he
mel was tussen de kleine oevers
gevat en af en toe zag men in het
zwarte water de zilveren punt van
een ster.
Ik ging door de avond, mijn voet
stappen waren niet meer te horen
in het rulle zand.
Was het de avond, de milde zach
te avond, die een vreemde verwach
ting in mij schiep; was het 't nader-
komend Kerstfeest, dat mij toch in
de ban van zijn onweerstaanbare
romantiek had gevangen?
Het was moeilijk deze stemming
te bepalen; anders lukt me dat vrij
gemakkelijk; ik observeer mezelf
nogal scherp, dan is het net of ik
uit me zelf treed en mezelf bekijk
in mijn doen en laten, als was ik
een vreemde; ik amuseer me dan
zeer, het is ook vermakelijk je zelf
zo bezig te zien met denken en doen
en al dat denken en doen terug te
brengen tot een of andere kleinzie
lige beweegreden.
Wellicht is het de nuchterheid
van mijn geslacht, die ik zeg niet te
bezitten, maar wat wilt ge, ook mijn
bloed zal wel kruipen als het niet
gaan kan.
Maar deze wonderlijke stemming
op die schone stille avond in de
laatste week van de Advent, voel ik
soms nog over me komen wanneer
ik denk aan wat me die nacht over
kwam en aan wat er die volgende
dagen gebeurde.
Het ijzeren hek voor het oude
huis knerste toen ik het open duw
de. Ergens blafte hees een hond,
even. Dan was het weer stil. Ik liep
door de kleine laan waar de glim
mende beuken trots en hecht ston
den en de weg wezen naar de klei
ne hardstenen trap en de oude deur
met de bronzen klopper. Daar was
een raam waar doorheen een geel
licht scheen.
Toen ik de klopper op de deur
liet vallen en weer even vreesde
dat er nu toch wel een barst zou
komen in het oude hout, klonk het
geluid hol, steeds verder het oude
huis in.
Uit het feit dat ik heel rustig
vijf volle minuten stond te wachten
zonder mijn hand nog eens uit te
strekken naar de klopper, kon men
afleiden dat ik met de gewoonten
van dit huis vertrouwd was, want
nooit ging de poort eerder open,
maar het duurde ook geen halve
minuut langer.
Die vijf minuten had mijnheer
Jonker nodig om zijn pijp en zijn
boek weg te leggen, wist ik, om
tegen de hond te zeggen dat hij
stil moest zijn, om rustig wat pa
pier op zijn schrijfbureau te schik
ken, een kistje sigaren van een boe
kenplank te nemen, om de zijvleu
gel uit te wandelen, de lange gang
door, om dan tenslotte hoffelijk zijn
bezoek, wie of wat dat ook mocht
zijn, te verwelkomen.
„Zo, jonge vriend, welgekomen!"
„Goeden avond, Mijnheer Jon
ker".
„Ik hoop dat ik je niet te lang
heb laten wachten", was zoals al
tijd zijn verontschuldiging.
„O, de avond is zó zacht, dat het
een weelde is buiten te vertoeven".
„Maar ge hoeft niet van mijn
gastvrijheid gebruik te maken, zo
ge dat niet wenst, jongeman",
schertste hij, „ik wil je wel waar
schuwen, daar is vandaag een col
lectie erg mooie boeken aangeko
men en bovendien wacht je een
zeldzaam opwindend gevecht, aan
gezien ik me een hele week lang
voorgenomen heb mijn koning tot
het uiterste te verdedigen!"
We gingen naar binnen. Voor het
kleine vuur in de ruime kamer ston
den de twee stoelen klaar, daar tus
sen in het kleine speeltafeltje met
het schaakbord en de fraaie ivoren
stukken. Op de schrijftafel lagen
enkele oude boeken en langs de
wanden rijden zich de boeken bij
duizenden, nauwelijks ruimte latend
voor de enkele deuren en de grote
staande klok die traag de uren weg
tikte
„En dat wil dan buiten blijven,
terwijl hier de eeuwen in hun per
kamenten mantels te zwijgen staan,
omdat zij niets willen missen van
het grootste duel dat ooit op deze
burcht is gestreden. En avant
vriend, neem je gevechtshouding
aan!"
En het eenzijdige gevecht begon.
Mijnheer Jonker was 'n zeer slecht
schaker, zo slecht dat het zelfs mij
geen moeite kostte hem te verslaan.
Maar hij had een bijna kinderlijk
verlangen naar deze wekelijkse
schaakpartij, waartoe hij mij bereid
vond.
Het was helemaal geen offer voor
me. Jonker was een interessant ie
mand, iemand die zeer veel wist en
iedere keer dat ik er kwam deed ik
weer nieuwe ontdekkingen, sneed
hij weer een onderwerp aan, of ver
telde hij iets van zijn persoonlijk
leven, een aaneenschakeling blijk
baar van avonturen en gebeurtenis
sen; een leven dat in zijn morgen
en zijn middag zeer opwindend
moet zijn geweest, maar dat nu de
rust kende van de avond en de
kalmte. De vrede? En was die rust
volkomen? Vragen, die ik me iede
re keer weer stelde en waarachter
het vraagteken iedere keer groter
werd.
„Jongeman, 't zeldzame feit doet
zich voor dat ik een van uw torens
verover!"
Mijn gedachten waren even weg
gedreven, weg, de duisternis in die
heerste rond de gestalte van een
Jonker, een dichte raadselachtige
duisternis.
„Wat ben je stil vanavond en
weinig strijdlustig", zei Jonker, „ah,
wellicht bereid je je in alle ernst
voor op Kerstmis?"
Daar was een onmiskenbare toon
van spot in deze laatste woorden.
„Ga je ook naar hoe heet dat?
naar de Nachtmis, en zing je voor
het stalleke en bij de boom? Ver
zuip jij je ook in die afschuwelijke
romantiek? Ik begrijp werkelijk
niet hoe een moderne mens, een
mens die leeft in deze weergaloze
tijd, een mens die de afstanden aan
gruizelementen vliegt, die alle wet
ten die tot nu toe heersten en alle
hinderpalen die tot nu toe beston
den verbreekt en uit de weg ruimt,
hoe deze mens er toe komt voor en
kele dagen in een sprookje te gelo
ven; hoe diezelfde mens, die zich
superieur toont aan alle stof en aan
alle leven bijna, zich zelf onherken
baar maakt als hij weke flauwe
liedjes zingt en wegsmelt bij het
zien van een den met wat gekleur
de lampjes of een kleine schuur met
een paar beeldjes. Ik begrijp er
niets van, werkelijk niet
Verbaasd had ik geluisterd naar
deze plotselinge hevige uitbarsting
van de anders zo vriendelijke en zo
hoffelijke oude man. Zijn ogen ke
ken me bijna vijandig aan en ik was
een moment werkelijk volkomen
uit het veld geslagen, angstig een
beetje voor deze ogen en deze
scherpe stem.
De ivoren schaakstukken waren
vergeten, de wanden met de dui
zenden boeken schenen zich verder
terug te trekken buiten de licht
kring van de zware lamp, de klok
scheen sneller te gaan tikken, steeds
sneller, en de hond jankte zachtjes
en klagend.
Ik aarzelde ik scheen iets te
stamelen over levenshouding, over
de levenshouding van Mijnheer Jon
ker die mij totaal vreemd was en
over de mijne die hij helemaal niet
begreep. Ik sprak o, 't was zeer
onbeholpen over God, die de
mens schiep en de stof en alles
„God!" snerpte de stem, „wat is
God, wie is God!? Dat God een de
mon is die hetgeen hij schept weer
vernietigt, die zijn schepselen de
macht en de gelegenheid en de wa
penen geeft om elkaar te vernieti
gen, ik zou me kunnen voorstellen
dat dat geloofd werd. Maar gij
spreekt mij over gdedheid en liefde,
over het sprookje van een maagd
door wie die God een mens werd
om te kunnen sterven, om de straf
te ondergaan die Hyzelf heeft uit
gedacht
Er volgde nog zoveel meer, het
waren de verschrikkelijke tirades
van de hater; het was niet de spot
van de onverschillige, want er is
niemand die tegenover God onver
schillig staat
„Al zou die God van u ik weet
niet wat voor wonderen verrichten,
wonderen die ik zelf zou zien, zou
meemaken, wonderen waar u zo
hoog van opgeeft, ik zou het niet
geloven, verstaat u, ik zou het niet
kunnen geloven, niet willen
Er klonk een hol geluid door de
lange gang, het drong door de zwa
re deur, het deed de scherpe stem
plotseling zwijgen. De bronzen klep
per waarschuwde dat er iemand
vroeg toegelaten te worden tot het
oude huis.
Enkele momenten bleef Jonker in
het vuur staren en ik zweeg ook.
Dan stond hij langzaam op, en eer
der dan zijn gewoonte was ging hij
naar de deur, in zich zelf moppe
rend en zacht scheldend, op zijn
eigenwijsheid, die de huisknecht
's avonds wegstuurde. Hij ging de
gang in.
De klok tikte venijnig, er ratelde
iets in de oude kast, dan galmden
negen slagen de kamer door, de
klanken stierven ver weg in de
gang; de hond klaagde heel zacht,
ik keek in het vuur, mijn handen
speelden met een ivoren toren, ge
dachten had ik nietEr klonken
stemmen ergens aan de verre deur,
plotseling hoorde ik mijn naam en
ik liep de gang in; mijn jagende
passen klonken op tegen de witte
muren.
Ik liep naar de voordeur, maar
die was open en de wind speelde
met het kleed achter de zware kap
stok; daar was niemand te zien, ik
aarzelde op de stoep, toen ik ginds
aan het einde van de beukenlaan
twee gestalten zich zag bewegen; 't
hoge bleke maanlicht en de starre
stammen maakten hen klein; ik
hoorde het hek knarsen, ik liep hen
na, achter me kwam de hond.
Op de zandweg stond een woon
wagen, daarvoor een klein moe
paard, dat wit hijgde in de avond.
Er was een zwak licht achter de
kleine ramen.
Er bleef voor mij niets anders
over dan te denken dat de twee
mannen daar waren en ik klom op
de lage bok achter het warme
scherp ruikende paardenlijf; ik stiet
zacht de wankele deur open.
In het licht van een kleine olie
lamp zag ik enkele gestalten zich
traag bewegen achter in de wagen;
zij bogen zich over iets heen en
spraken zacht en haastig een enkel
woord.
Jonker keek op toen ik binnen
kwam; naast hem stond een nog
jonge man, aan wie vooral opviel
zijn lange gitzwarte haren en een
lijkbleek gezicht, waarin de zwarte
n
si is
Wat baat het, God, wanneer wij van U dromen,
En onze dromen sieren met wat groen;
Wat baat het dat wij aarzelend tot U komen
Met onze romantische manier van doen
We kunnen wel Uw schamele stal bevolken
met herders, een domme ezel en een os,
een engel die komt vallen uit de wolken,
en stille wijzen in hun vreemde dos.
Ik vraag me af, brengt ons dit alles nader
tot waar Oij neerligt in Uw eenzaamheid,
het is het harde willen van Uw Vader
tot waar Gij hulpeloos om onze liefde schreit?
't Is goed voor kinderen dit vrome spelen
met de bonte beeldjes en de boom,
maar wat kan ons dit alles eigenlijk schelen?
We hebben afgerekend met de droom.
Voor ons blijft slechts het harde koude leven,
dat werd de last van een vervloekte eenzaamheid.
Of kan Uw komst iets van die droom hergeven,
zodat het kind in ons niet langer schreit?
Kan Uw kleine leed ons iets hergeven
van wat wij droomden, toen, een biddend kind,
wij heel dicht bij Uw kribbe mochten leven,
omdat Gij in het kind de liefde brandend vindt?
Doe dan het kind in ons zijn droom bewaren
van de beeldjes, de engelen en het mos.
En laat ons in der eeuwigheid ervaren,
Hoe wij door Uw schreien zijn verlost.
ali
sns