DE DRIE ANKERS ssssïjHSfS "«gfSsT^ DDB HEEMKUNDIG GENOOTSCHAP JEUK ebed op (§oede <*~\3rijdac). Midden-Langstraat e.o. 2 W ECHO TAN HET EÜIDEN VAN VRIJDAG 30 MAART 1956 2 „Je bent een ondankbare jon gen, Sascha Iwanowitsj", zei hij met een bedroefd gezicht. „Ik wil mij niet op mijn goedheid beroe men, maar ik mag toch wel zeg gen dat ik je van de dood heb gered. Meer nog, ik heb je ver zorgd, nieuwe kleren voor je ge kocht en je in mijn huis opgeno men. En wat doe jij? Je vindt het alemaal heel gewoon, en mis schien is het dat ook wel, maar dat je te lui bent om te werken is niet gewoon. Als ik niet beter wist, zou ik zeggen dat je de dui vel in je hebt, die de oorzaak is van alle ledigheid. Je kunt toch minstens je dankbaarheid tonen door flink aan te pakken. Heel 't dorp spreekt er schande van, zelfs de pope, ons goede Vadertje Wassilev." Dit laatste was niet waar, maar daar trok Balkoesjin zich weinig van aan, hij rekende alleen maar uit wat deze Sascha Iwanowitsj hem ging kosten als dat zo door ging. „Ik ben niet ondankbaar vader Pjotr" antwoordde Sascha zacht, „ik zal iedereen in Kirov geluk kig maken." „Prachtig prachtig!" zei Pjotr, zijn dikke handen wrijvend. „Werken maakt gelukkig. Ieder een moet werken, dus jij ook! Je zult anders nog eens in zonde en misdaad sterven, Sascha Iwano witsj, want God zal zich van je afwenden als je zo lui blijft." Toen, op een zachte voorjaars dag omstreeks Pasen, ge beurde het. Sascha was door Pjotr naar het bos gestuurd om de anderen te helpen met wat lichte werkzaamheden. Het wa ren merendeels vrouwen die daar aan het werk waren en Sascha sloot zich altijd graag bij hen aan, want dikwijls onder 't werk zongen zij oude Russische liede ren en dan was zijn hoge lichte jongensstem boven alles uit te horen. Op die dag zongen zij al de liederen die zij kenden. Hun gezang danste als de stemmen van honderd klokken door het bos en dreef ver weg over de vlakte, waar de mannen bij de rivier tegen elkaar zeiden: „Hoor Sascha Iwanowitsj is weer met de vrouwen in het bos." Toen zei uitgezongen waren, zei Sascha: „Nu zal ik iets voor jullie spelen." Hij ging op een boomstam zitten en haalde van onder zijn kiel een glanzende bruine fluit te voorschijn. Met zijn witte, magere handen be tastte hij het hout alsof het leef de tussen zijn vingers en zijn ogen werden wijder en stiller dan de grote vlakte achter het bos. En toen speelde Sascha Iwano witsj op de fluit. Hij speelde zo als nog nooit iemand in Kirov gespeeld had op een simpele fluit van bruin, glanzend hout. Soms zong zijn fluit zo juichend en zingend dat het bos licht werd als een hemelzaal. De tonen had den de rijpe geur van de zomer wind die van heel ver komt, en de stem van de zomerrivier die zich een weg zoekt langs stenen en rotsblokken. Maar dan ineens werd het donker en somber en de melodie huilde en snikte als de wind rond een eenzaam huis op de vlakte. Het water van de ri vier zwiepte wit-schuimend tegen de oevers op en langs de hemel joegen onheilspellende wolken- masa's. En tenslotte zong de fluit een melodie die zo zuiver en zo breekbaar was dat zelfs de wind zijn adem inhield. „Iemand die zo kan spelen hoeft niet te werken", zei Katja Rachowa zacht, terwijl ze de tra nen uit haar o«?en wiste. Zij liep op Sascha toe, kuste hem op zijn FEUILLETON van „De Echo van het Zuiden mond en zei: „Je hebt ons geluk kig gemaakt, Sascha Iwanowitsj, je mag nooit meer van ons weg gaan.' „Ja!" riepen toen, ook alle an deren, „je mag nooit meer van ons weggaan, Sascha Iwanowitsj, want aneen jij kunt ons geluk kig maken." En zij kusten hem en sttreelden zijn haar. Beneden aan de rivier hadden ook de mannen roerloos en met een verbaasde blik in hun ogen staan luisteren en sommigen ke ken naar boven, want ze dachten dat die muziek uit de wolken kwam. Toen de laatste tonen van die wonderlijke fluit aan de ho rizon verdwenen waren en de wind en het water hun gesprek weer hervat hadden, zei iwan Goezenkov, die Pjotr Balkoesjin nog steeds drie maanden huur schuldig was: „Dat duivelskind is weer bezig. Hij houdt het werk op en verleidt de vrouwen en meisjes tot slechte dingen." Maar Boris Kerasenko sloeg hem op zijn hoofd en antwoord de kwaad: „Die jongen speelt als God zelf, maar daar begrijpen jij en Pjotr Balkoesjin en ïiog een paar anderen toch niets van." En nog diezelfde dag ging het door het dorp dat Sascha Iwa nowitsj wel niet speelde als God zelf, maar toch wel even goed als de aartsengel Gabriël en Kat ja Rachowa wist er nog bij te vertellen dat zij een bijzonder licht rond zijn hoofd gezien had toen hij speelde, maar dit laatste geloofden slechts enkelen, omdat Katja altijd dingen zag die nie mand anders zag. De volgende dag speelde Sa scha weer en het werk lag nog langer stil dan de vorige dag, want hij speelde nog mooier, en Kerasiwna die al twee mannen versleten had en zo sterk was als een jonge beer, barstte in tranen uit en snikte: „Als de duivel dit hoort, zal hij zich bekeren, daar ben ik van overtuigd." En des avonds was heel Kirov op het kleine dorpsplein bijeen, want Roepima Osipowna had overal rond verteld dat Sascha zou ko men spelen voor iedereen en zo lang als de mensen maar wilden luisteren. Toen de schemer be gon te vallen, was het kleine plein geheel gevuld met mensen die overal in kleine groepjes op de grond zaten te praten. Er hing een sfeer van gelukkige verwach ting, die zich vermengde met de zachte geuren van de voorjaars wind tot een wonderlijke blijd schap, dip de meisjes deed zin gen en de mannen luid en vol liet lachen. Alleen voor de deur van de woning van Pjotr Bal koesjin zat een klein groepje dat zwaar in de schuld stond bij de houthandelaar en daarom alle re den had om zijn vijandigheid te genover Sascha te delen. „Ik heb nog nooit zo'n ondank bare nietsnut gezien", zei Iwan Goezenkov luid genoeg om door Pjotr, die achter het open raam verscholen zat, gehoord te wor den. „Ondankbaar is een nog veel te mooi woord", snerpte Anna Wersajawa. „Onze goede vader Balkoesjin heeft hem van de dood gered en hem in zijn huis opgenomen als zijn eigen zoon. Geloof maar wat ik zeg: die Sa scha Iwanowitsj is een kind van de duivel, die niet alleen Pjotr, maar heel Kirov in het ongeluk wil storten door de mensen van het werk af te houden." „Pjotr Balkoesjin is veel te goed", bromde Jefim Popov, de postmeester. „Als ik 'm was sloeg ik die duivel er uit zoals mijn vader bij mijn broer Jelisej ge daan heeft. Het heeft hem zijn leven gekost, maar die duivel was er uit." Pjotr Balkoesjin zat achter het venster en overdacht op welke manier hij die duivel er uit zou kunnen krijgen, maar het moest gauw gebeuren, want anders zou zijn bedrijf en daarmee ook hij zelf ten gronde gaan. De schemering werd al dieper en dieper en plotseling riep Roe- IN daor: PIKE NORTON WILL'S 44). Met grote ogen had Milly het to neeltje gevolgd. Doodsbleek had ze toegezien bij het gevecht. Nu kwam ze weer tot zichzelf en ze wilde met een kreet van vreugde op Peter toe vliegen. „Blijf daar staan", snauwde weer die stem. „Laat maar Milly", zei Peter met een bemoedigend knikje. „We spreken elkaar nog wel". Het meisje keek hem aan en er sprak zo'n dankbaarheid uit haar diepblauwe ogen, dat Peter's hart sneller begon te kloppen. Wat ziet ze er slecht uit, dacht hij, terwijl 'n koude woede tegen haar overweldi gers zich van hem meester maakte. Wat ziet ze bleek en afgetrok ken. Het is alsof ze in geen da gen heeft gegeten en geslapen. „Loop voor ons uit de trap af", klonk plotseling weer de stem achter Peter. Hij meende dat het Dufresque was. Hij deed wat hem gezegd werd. „Jij ook", zei de man tegen Milly. Tot zijn onuit sprekelijke vreugde zag Peter, dat het meisje naast hem moest gaan lopen. „Ik hoop dat ze ons niet gescheiden wegvoeren" dacht hij. „Hier wachten", klonk weer de stem, toen ze bij de volgende trap aangeland waren. Dufresque overtuigde zich er eerst van, of alles rustig was en floot toen even. Van beneden kwam on middellijk antwoord. „Doorlo pen" klonk het bevel. Beneden aan de trap bleven ze weer slil staan. Dufresque kwam nu voor hem staan. Zijn hand, waarin Peter de revolver ver moedde, had hij op Amerikaanse wijze in zijn zak. „Luister", zei hij op een scherpe en onaange name toon. „Er staat een auto klaar voor de ingang. Jullie lo pen gearmd naar die auto. Bij de geringste verdachte beweging schiet ik. Denk er om, Molde- ring, dat ik het eerst op 't meis je schiet. Vooruit nu!" Inwendig kokend van woede gaf Peter |Milly een arm. Zijn woede werd echter onmiddellijk verdrongen door een geheel an der gevoel, toen het meisje zijn arm zachtjes drukte. Ondanks de benarde positie waarin zij bei den verkeerden, was het voor de journalist toch een ongekend ge not zó met 't meisje te lopen. Ze liepen langzaam naar de pima: „Daar is Sascha!" Ze sprong op, liep op hem toe en leidde hem tot onder de grote eik die midden op het pleintje stond. „Ga je alleen voor mij spelen, Sa scha?" vroeg de verleidelijke Roepima, terwijl ze zijn hand streelde. Sascha glimlachte. „Ik speel voor alle mensen, maar als je wilt mag je wel denken dat het alleen voor jou is." Hij ging zit ten en haalde zijn bruine, glan zende fluit te voorschijn. „Ik zal voor jullie spelen het verhaal van Asja en Ilja, die el kaar lief hadden tot in de dood." Het werd heel stil op 't kleine dorpsplein. En toen de handen van Sascha Iwanowitsj zich als witte vogels op het glanzende donkere hout zetten en de eerste tonen in de milde avond omhoog dansten, trok de wind zich ge luidloos terug en het scheen wel alsof zelfs de schemer haar on hoorbare voetstap inhield. Nog nooit was er zo gespeeld in Ki rov, nog nooit was er zoveel overstelpende vreugde de harten binnengestroomd als op die zach te voorjaarsavond omstreeks Pa sen. Het geluk was nog nooit zo nabij geweest dat je zijn hand op je voorhoofd kon voelen. Toen het verhaal uit was bleef het stil. Sascha stond op en ver dween in de schemer die plotse ling dieper scheen te worden. En er waren er die avond velen die baden voor de ikoon van de On ze Lieve Vrouw van Kazan en Haar smeekten om Sascha Iwa nowitsj te zegenen, die het geluk in Kirov had gebracht. Zelfs Pjotr Balkoesjin moest erkennen dat dit duivelskind een goddelijke gave had en daarom ranselde hij de jongen af met zijn zware rijzweep tot zijn rug rood zag van het bloed. En bij elke slag schreeuwde hij„D'r uit dui vel, d'r uit!" En toen hij moe ge slagen was, vroeg hij hijgend: „Sascha Iwanowitsj, je weet dat ik het goede met je voor heb, be ken je nu dat je zwaar gezondigd hebt, niet alleen door zelf niet te werken, maar ook door anderen van het werk af te houden en te verleiden tot slechte dingen?" Sascha glimlachte en antwoord de zacht: „Vadertje Pjotr, ik wil alleen maar alle mensen geluk kig maken." Pjotr Balkoesjin vloekte vre selijk, spuwde de jongen in het gezicht en sloeg hem zo hard op het hoofd dat het bloed hem uit mond en oren sprong. £)e volgende dag maakte de politiechef Kowaljof bekend dat Sascha Iwanowitsj was op gesloten wegens diefstal ten na- del van zijn patroon Pjotr Bal koesjin en dat rechter Gagin nog vóór Pasen naar Kirov zou ko men om uitspraak te doen. Behalve de mensen die bij Bal koesjin in de schuld stonden, ge loofde niemand iets van de dief stal, want iedereen wist dat Sa scha nooit tot zoiets in staat zou zijn. De verontwaardiging tegen de houthandelaar gromde als 'n kwaadaardige hond en de haat broeiend als 'n smeulend onheil spellend vuur, maar niemand durfde zijn stem openlijk te ver heffen, want bijna geheel Kirov was bij de houthandelaar in dienst en die het niet waren, stonden bij hem in de schuld. Alleen Alexej Alexandrowitsj ging midden op het dorpsplein staan en schreeuwde: „God zal je voor eeuwig vervloeken, Pjotr Balkoesjin, omdat je een on schuldige voor 't gerecht daagt! In het vuur van de hel zal Hij al je geld als gloeiend metaal op je hoofd stapelen, want alleen voor geld heb je geleefd! Geld. Pjotr Balkoesjin, geld, geld! Alles heb je verkocht voor geld, zelfs de naastenliefde! Als je nu naar buiten komt, Balkoesjin, sla ik je dood en ik geloof dat God mij daarvoor dankbaar zal zijn! Wee jou, broedsel van een gifslang, als je Sascha Iwanowitsj één haar op zijn hoofd krenkt!" Maar de houthandelaar liet zich niet zien voor de dag van de rechtszitting enkele dagen voor Pasen. Het kleine zaaltje van Jefim Popov, waar de rechtszitting plaats vond, was tot in alle hoe ken bezet. Achter een tafel met een zwart laken er over heen zat rechter Gagin. Rechts van de ta fel zat Pjotr Balkoesjin, dik en opgeblazen en behangen met al het goud en zilver dat hij had. Voor de tafel stond Sascha Iwa nowitsj. Hij zag bleek en mager en zijn gezicht was nog gezwol len, maar hij glimlachte terwijl zijn donkere ogen rustten op de glanzende, bruine fluit, die voor rechter Gagin op het zwarte la ken lag. De rechter tikte met zijn ha mer op de tafel en stond óp. „Sascha Iwanowitsj, je wordt er van beschuldigd on vijfentwin tig maart en bedrag van vijf roe bel en een jas van blauiv laken te hebben gestolen ten nadele van je werkgever, de geachte Pjotr Igor Balkoesjin. Beken je dit feit te hebben geDleegd?" „Ik heb niets gestolen", ant woordde Sascha zacht. „Hoe is het dan mogelijk, Sa scha Iwanowitsj, dat dit geld en dit kledingstuk in jouw kleren kist gevonden zijn?" „Ik weet het niet, maar ik heb niets gestolen." „Is het waar, Sascha Iwano witsj, dat de geachte Pjotr Igor Balkoesjin je van de hongerdood heeft gered, je gekleed en gevoed heeft en je in zijn huis heeft op genomen?" „Ja dat is waar en ik ben Pjotr Balkoesjin daar dankbaar voor. „Is het waar, Sascha Iwano witsj, dat je de goedheid van de houthandelaar Pjotr Balkoesjin beloond hebt met luiheid en dat je door je fluitspel de andere mensen van het werk hebt afge houden en hebt verleid tot slech te dingen?" „Ik heb de mensen gelukkig gemaakt", zei Sascha zacht en zijn ogen schenen de glanzende fluit naar hem te willen toetrek ken. Toen sprong Pjotr Balkoesjin naar voren en riep: „Dat noemt hij ook nog werken, maar ik noem het duivelswerk!" En met uitgestrekte armen keerde hij zich naar de zaal: „Wie wil ei- getuigen voor Sascha Iwano witsj Eén man stond op en zijn stem daverde door de stilte: „Ik, Alexej Alexandrowitsj, durf te getuigen dat Sascha iwanowitsj onschuldig is en dat jij, Pjotr Balkoesjin, de grootste schurk bent die de duivel op deze wereld heeft losgelaten!" Even werd de houthandelaar bleek, maar toen kringelde er een dun lachje om zijn dikke lippen en zijn ogen vernauwden zich tot spleten. Langzaam wendde hij zich om en riep op gezwollen toon uit: „Eén man, zeer geach te rechter Gagin, één man uit de ze volle zaal wil getuigen ten gunste van Sascha Iwanowitsj. Betekent dat niet dat hij schuldig is! Wat hebben wij nog getuigen nodig Toen werd het doodstil in de kleine zaal, alsof er een vreselijk woord gesproken was. Verbijste ring en herkenning lag in alle ogen. Ook de rechter keek met ontzetting naar Pjotr Balkoesjin en dan naar Sascha Iwanowitsj, die daar roerloos stond met een gezwollen gezicht Het is zo moeilijk om in dit vreselijke onwezenlijke uur nog iets te zeggen, Heèr Jesus. Gisteren hebben wij nog samen aangezeten en het Avond maal gevierd met brood en wijn. We hebben samen uit de zelfde beker gedronken en van één schaal gegeten, zó dier baar waren wij elkaar. Het was een wonderlijke avond, Heer Jezus, die ons dichter bij elkaar heeft gebracht dan alle dagen daarvoor. Alleen Uw droefheid, die had er niet moeten zijn. Ik zag het verdriet in Uw ogen en ik hoorde het in Uw stem en daarom heb ik honderduit gepraat over mijn werk, over thuis, over de vrede die nog steeds op zich laat wachten, over dé bomen en de planten die al groen be ginnen te worden en over alle kleine dingen die ik graag zou willen hebben en waarop ik niet langer kan wachten. Ik heb U ook veel grappige dingen verteld die ilc gelezen, gezien en gehoord heb. Misschien was het niet allemaal zo leuk, maar ik wilde alleen maar dat U eens zou lachen met die wonderlijke lichtjes in Uw ogen. Nu weet ik waar Gij met Uw gedachten was gisteravond. Heer Jesus, en het spijt me nu dat ik aan één stuk heb zitten kwebbelen en alleen maar aandacht heb gehad voor mijn eigen onooglijke zorgen en kleineverdrietigheden. Nu be grijp ik ook waarom Ge mij zo lang en bedroefd hebt aan gekeken toen ik zei dat ik liever met U zou sterven dan U te verloochenen. Nu begrijp ik de verschrikkelijke eenzaam heid die Ge vannacht moet gevoeld hebben bij Annas en Caïphas, en vandaag bij Herodes en Pilatus en op de weg naar Golgotha. In het moeilijkste uur niemand te hebben die je helpt en liefheeft, is misschien nog erger dan de dood, is het niet Heer Jesus. Nu is alles voorbij. Ge bent gestorven zonder mij, die gisteravond met U uit één beker dronk, waarmee wij onze vriendschap voor altijd bezegelden. Ge hebt mijn hand niet op Uw ogen gevoeld toen het wonderlijke licht erin doofde. Kent Ge me nog, Heer Jesus, als ik zeg dat ik U ver loochend heb? Kent Ge me nog als ik beken dat ik wel duizend maal geschreeuwd heb: „Ik ken die mens niet!" Kent Ge me nog als ik zeg dat het mij spijt uit het diepste van mijn hart? Kent Ge me nog als ik vraag vlak bij Uw dode mond: „Ontferm U over mij, Heer Jesus"? t.B. Met een wilde schreeuw sprong Balkoesjin op de tafel toe en greep de fluit. Zijn dikke handen klemden zich om het glanzende hout, zijn gezicht was paars aan gelopen en langs zijn papperige wangen glinsterde het zweet naar omlaag. Met een korte felle slag liet hij de fluit op zijn knieën neerko men. Tegelijk met de droge knak van het hout viel Sascha Iwano witsj languit voorover. Hij werd begraven onder de grote eik op 't kleine dorps plein van Kirov. De fluit werd gelijmd, maar niemand kon er ook maar één toon uit te voorschijn brengen. En sinds die dag weet men dat alleen een zuiver mens, die leeft om alle mensen geluk te bren gen, de fluit kan laten zingen van Sascha Iwanowitsj, de fluitspeler van Kirov. ALB. J. M. TEN BOKUM. auto. „We kunnen nu niets doen" siste Peter het meisje toe. Milly knikte haast onmerkbaar met haar hoofd. Ze stapten in de wa gen. De chauffeur zat voorin al gereed en Dufresque ging naast hem zitten. Hij draaide zich zo, dat hij het tweetal op de achter bank in de gaten kon houden. De chauffeur startte en de wagen reed met een klein rukje weg. In een tamelijk hoog tempo reed de wagen door de stad en Peter zag dat ze dezelfde richting namen als hij die morgen gekomen was. „Dit is de tweede maal dat ik in handen van de bende val", be dacht hij grimmig. „Ik ben be nieuwd hoe het deze maal zal af lopen." In de buitenwijken verhoogde de chauffeur de snelheid weer en eenmaal buiten de stad, liet hij de motor op volle toeren draai en. Dufresque had hem bevolen de handen op de knieën te leg gen. Peter zat zich suf te denken hoe hij de aandacht van hun be waker een ogenblik af kon lei den om zijn hand naar achteren te brengen. Dufresque had hem hiet gefouilleerd! Voorlopig zag hij daar echter geen kans toe. Ze reden nog steeds in de rich ting van Nice, doch geheel zeker was hij daar niet van. Die mor gen had hij niet zo op de weg ge- i let. Peter zakte achterover in de kussens. Zijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen, maar ui terlijk bleek daar niets van. Zou hij met Milly mogen spreken Proberen maar, als 't niet mocht, merkte hij dat wel. „Hoe is het met je?" vroeg hij. Het meisje schrok op toen ze zijn stem hoorde. Ze glimlachte. „Ik heb niet te klagen. Zijn ze in Amsterdam erg ongerust?" „In het begin niet. We dachten dat je op reportage was, maar toen het zo lang duurde, vertrouwden we hït niet meer. Robert en ik gingen op onderzoek uit en het resultaat daarvan zie je nu." „Hoe heb je me kunnen vinden?" vroeg ze en er was bewondering in de blik, waarmee ze hem aan keek. Dufresque fronste de wenk- j brauwen bij deze vraag en Peter vond het raadzaam er maar niet op te antwoorden. Hij mocht het spreken eens helemaal verbie den. „Er is heel wat gebeurd, maar ik denk dat mijnheer Du fresque het niet goed zal vinden als ik dat allemaal vertel." Du fresque liet niet blijken dat hij de opmerking verstaan had. Pe ter was er echter zeker van, dat de man voldoende Nederlands verstond om het gesprek te kun nen volgen. Was dat niet het ge val, dan had hij wel bevolen om het gesprek in het Frans te voe ren, of anders geheel te zwijgen. Ineens kwam er een ondeu gende flikkering in Milly's ogen. „Mag ik heb een zoen geven?" vroeg ze Dufresque. De man veinsde haar niet te verstaan en Milly herhaalde haar vraag nu in het Frans. „Als je er geen plotselinge en onverwachte be wegingen bij maakt, heb ik er geen bezwaar tegen. Het zou im mers je laatste wel eens kunnen zijn." Milly boog zich langzaam naar hem toe en Peter voelde dat hij diep bloosde. Even drukte het meisje haar lippen op de zij ne. Een gevoel van verrukking doorstroomde hem. Hij boog zich op zijn beurt naar haar toe, maar zij weerde hem af. „Dit is mijn privilege", zei ze met een ondeu gend lachje. Dufresque, die het toneeltje met belangstelling had gevolgd, grinnikte onbeschaamd en Peter had de man op dat moment wel levend kunnen villen. Hij vroeg zich af, waaruit de zo geroemde solidariteit onder mannen nu ei genlijk bleek. Onderwijl reed de auto met onverminderde snelheid door en Peter werd zich ineens weer de ernst van hun toestand bewust. Het was om de drommel geen plezierreisje dat ze maakten. Nog steeds peinsde hij op een middel om te ontsnappen. Bij een van de vele bochten, die ze in het berg achtige landschap moesten ma ken, hoorde hij opeens 'n scher pe droge knal en tegelijk begon de wagen hevig te slingeren. Mil ly uitte een verschrikt gilletje. Met moeite hield de chauffeur de wagen in bedwang. Hij remde langzaam af en zette de wagen aan de kant van de weg. Het was aan de bekwaamheid van de chauffeur te danken dat 't sprin gen van een band geen ernstigere gevolgen had bij de hoge snel heid waarmee ze gereden hadden. De chauffeur ging de wagen uit en nam de situatie in ogen schouw. Dan stak hij zijn hoofd weer binnen de wagen en begon in rad Frans met Dufresque te overleggen. Ze hadden het over gereedschap, hoorde Peter, maar hij kon het gehele gesprek niet volgen. Daarvoor werd er te vlug gesproken in een dialect, dat hij zo gauw niet kon verstaan. Het was echter spoedig duidelijk wat er aan de hand was. (Wordt vervolgd). liuidpori©11* GENEESMIDDEL TEGEN HUIDAANDOENINGEN VLOEISTOF - BALSEM - ZEEP Vrijdag 23 maart j.l. hield de Heem kundige Vereniging een lezing waarbij de beer Voogd uit Aalburg een spreekbeurt hield omtrent de resultaten der vondsten van romeinse oorsprong op woongebie den in het land! van Heusden en Altena. Namens de vice-voorzitter opende dhr. j. Toorians de vergadering met een kor te mededeling van huishoudelijke aard, v.-aarna hij het woord gaf aan de heer Voogd. Spr. zeide o.m.: Het gesloten ge bied van het land van Heusden en Alte na bevat veel aanduidingen die wijzen op een romeinse bewoning langs zéér cude landwegen. De bodemcartering heeft veel hiervan prijsgegeven en heeft veel opgebouwde hypothesen tot werke lijkheid gebracht. De Bodemkaart geeft a. komgranden, die in de romeinse tijd onbewoonbaar Zijn geweest: deze waten ook onbegaanbaar; b. overslag gronden, dit zijn overspoelingen door dijkdoorbra ken; en c. stroomgrondruggen, waarop wel bewoning voorkwam. 'Dit waren na tuurlijke hoogten in het terrein. Zo kent men op de stroomgrondruggen de ver bindingen DoeverenAndel, Doeveren Heesbeen, WijkAndel, Giess, in Z.- N.-richting. TeVens AalburgDussen in O.W.-richting. Aan deze hoogten of hoogtestroken heeft de St. Elisabeths- vioed, 1421, geen verandering gebracht, echter aan 't lagere gebied wel, door overstroming aanslibbing e.d. Dit laatste heeft ook tot gevolg gehad dat veel woonkerven zijn verlegd, waarop spr. later terug komt. Door de Topografische luchtopnamen, komen veel oude landwegen, verhogin gen, rivierbeddingen, perceelsindelingen, enz. aan het licht, zodat door middel van deze foto's een heel oude periode kon worden afgelezen len bestudeerd. Spr. heeft dit zelf gedaan en hierop is hij te werk gegaan. Het grondonderzoek naar Bewanings- fosphaten is een tweede factor voor dat gebiedsonderzoek. Aardewerkscherven met deze fosphaten vormen dikwijls een bewoningsconcentratie. Dit was n.l. het geval bij Aalburg, waar men zoekt naar een eventuele romeinse tempel, doch dit is een veronderstelling geblevfen. Er is echter wel veel romeins aardewerk ge vonden. Naast dit aardwerk komen ook l arolingische funderingen voor, doch dat is weer van een latere tijcL Als derde factor maakt spr. gebruik van de oude Tabulis Peutinger, een ro meinse reiskaart. Hij» localiseert in deze streek het romeinse Caspingium op n.tamsovereenkomst met Heesbeen of Hoog-Meeuwen. Ook Grinnibus met Ros- sum en Tablis met Talloysen, op grond van de ligging dér oude romeinse wegen tn afstanden genoteerd in Millium pas- sum. De wegverbinding: Zuid1Noord, had bij Doeverten een oversteekplaats over de Maas, (thans het oude Maasje), die

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1956 | | pagina 2