De Echo van het Zuiden TRANEN I Vader Jansen bouwt zijn kribbe 3-let goddelijke redeógebaar I Gegrepen worden door de liefde tot het onzichtbare 80e JAARGANG No. 97 MAANDAG 23 DECEMBER 1957 mdat Kerstmis het feest van de vrede is, gaan onze gedachten en overpeinzingen in deze dagen elk jaar opnieuw uit naar de vrede in onze wereld. En elk jaar opnieuw moe ten we constateren, dat het met die vrede maar heel droevig gesteld is. Haat, nijd en afgunst blijken de menselijke sa menleving te beheersen tot op de rand van oorlog toe. On derdrukking, misdadige willekeur, terreur en zelfs genocide markeren de laatste decennia van de geschiedenis der men selijke waarde en waardigheid. Alleen de angst voor onvoor stelbare verschrikkingen bewaakt de vrede, niet de goede wil, niet de bereidheid om elkaar de hand te reiken om te- samen open, oprecht en zonder voorbehoud te streven naar het welzijn en het geluk van de gehele mensheid. De huidige wereldsituatie is er een van dodelijk wantrouwen, waaraan elke goede wil vreemd is. Zeker, er is wel iets, dat men voor goede wii door wil laten gaan, maar de uitkomsten! bewijzen dagelijks het tegendeel. Goede wil eist het terzijde stellen van het „ik", individueel zowel als collectief goede wil eist de bereidheid m.eer dan één stap terug te doen goede wil eist het ja-zeggen tegen de nederigheid goede wil eist liefde, omdat de menselijke waarde en waardigheid bepaald worden door de liefde al leen en nooit door macht, rijkdom en het zich onthouden van het niet-goede. Wie kan deze liefde opbrengen En deze zelfverloochening en deze nederigheid Niet de politicus, die[ zich het wantrouwen ex professione heeft eigen gemaakt niet de wapenfabrikant, die zijn tafel dekt met de haat tussen, de volken niet de multi-miljonair, die met geld laat dansen en moorden. Maar alleen hij, die de mateloze liefde en nederigheid van het Goddelijke vredes- gebaar van het kerstfeest begrijpt. God heeft de vrede tussen Hem en de mensheid, die dooi de zondeval was verbroken, willen herstellen. Als de bele digde Allerhoogste mocht Hij elke genoegdoening eisen. Hij behoefde geen enkele stap terug te doen en zich niet te bui gen in een tegemoetkoming aan de gevallen en ontluisterde mens. In Zijn oneindige liefde voor de mens heeft God echter hel hoogste vredesgebaar gemaakt dat zich denken laat Hij heeft Zijn eigen Zoon geofferd om die vrede tussen Hem en de mensheid te herstellen en de mens daardoor weer deel achtig te laten worden aan Zijn, Koninkrijk. God gaat in Zijn liefde voor de mens zó ver, dat Hij zich onvoorwaardelijk opoffert voor het welzijn en het geluk van de mens. Dat is de allerhoogste goede wil, de grootste liefde en de diepste nederigheid. In deze geest moet de kerstboodschap worden verstaan Vrede op aarde aan de mensen van goede wil. Dat is vrede aan de mens, die bereid is tot liefhebben tot de totale zelf verloochening toe vrede aan de mens, die de nederigheid wil zoeken vrede aan de mens, die wil terugtreden voor het welzijn en geluk van anderen "en allen vrede aan de mens, die wil vergeven vrede aan de mens, die wil geven zonder te ontvangen. Het zou een te zware opgave zijn, in dien God aan het schenken van Zijn vrede de voorwaarde verbonden had, dat wij hierin ook zouden slagen. Wij falen immers zo gemakkelijk, dag in dag uit. En daarom heelt Hij van ons alleen gevraagd de goede, wil. Daarvoor alleen al ontvangen wij de vrede van Christus, die volkomen en onvergankelijk is. Als deze goede wil eens aanwezig was rond alle groene tafels, op alle internationale conferenties, op alle partij congressen, in alfe huisgezinnen en in alle harten, dan zou den we in waarheid vieren, wat wij u allen zo van haile toe wensen Een Zalig Kerstfeest. Bijna al degenen, die telkenjare naar de nachtmis gaan, voor wie het zonder die nachtmis eigenlijk geen Kerstmis is, zijn de mensen, die leven uit het geloof. Zij in het bijzonder kunnen zich moeilijk voorstellen, dat niet-christe- nen de stal, de kribbe, de Maagd, die Moeder werd en nog meer de Mens wording van de Godheid eerder als een vrome legende beschouwen dan als hét historische feit, waarvan de werkelijkheid zich van het zichtbare tot in het onzichtbare, van de natuur tot in de bovennatuur uitstrekt. Deze zelfde gebeurtenis is voor de ene mens de hoogste beleving van zijn geloof, voor de andere mens een alledaags heid, waarvan hij de enorme gevol gen op rassen, volkeren, ja hele cul turen onmogelijk kan begrijpen, ja ze veelal voor onredelijk en onverant woord houdt. Vormt dus voor de Christen Kerst mis de heerlijke beleving van zijn ge loof, het is ook de bevestiging van zijn hoop. Want ditzelfde eenvoudige kleine kind, geboren uit een nederig gezin in een Oosters land, schenkt dag in dag uit miljoenen de hoop op een beter leven. Zij, die niet geloven, wensen wel ïswaar het betere leven evenzeer, koesteren soms een vage verwachting, dat het eenmaal komen zal. Maar op welke gronden? Dit Kind biedt hun in ieder geval daartoe geen houvast, weer omdat zij daarin niets meer zien dan de uiterlijke schijn, de tastbare nietigheden, welke het be staan van ieder mens vormen. En tenslotte vormt Kerstmis voor de waarachtige Christen, de hoogste uitdrukking van Liefde. De Mens wording van Christus is de tastbaar zichtbaar geworden Goddelijke Liefde, welke immens is als zijn hele Wezen. St. Paulus zegt hierover „Die 't geen schande gevonden heeft, de gedaante van een mens aan te ne men". Wij kunnen eraan toevoegen en wat voor een mens; een onogelijk kindje, een miserabel wicht van Oos terse paupers in een onderontwikkeld gebied. De Liefde van het Kerstfeest ech ter eist een voltooiing, een vervol making, die van onze kant komen moet. Van de niet-christen kan dit supplement niet gevraagd worden, omdat noch het geloof, noch de hoop als voorwaarden aanwezig zijn. Maar opdat Kerstmis een algehele vervul ling van het Mysterie zij, legt het de Christen op de schouders de Liefde van de Verlosser te beantwoorden, zo als hij dat reeds doet door zijn ge loof en zijn hoop. Deze vervulling nu neemt het leven van de Christen in beslag, zodat dit een voortdurende Kerstmis zal zijn. En ik geloof, dat zo iets juist de bedoeling van de Kerk is. Want Zij zingt in het grote dank gebed namens ons allen „dat wij door deze zichtbare menswording tot de liefde naar het onzichtbare gegre pen worden". PAUL VERSTEEGHE. door ELLEN EECKHOFF. John Harmsworth staarde somber voor zich uit in de inktzwarte schaduwen. De zachtjes schommelende booglampen rond Trafalgar Square deden in deze uithoek bij Nelson's monument maar weinig licht val len en zelfs het geoefende oog van de op lettende Londense bobby ontwaarde niet de geheimzinnige gestalte van de goedgeklede man, die zich geen moeite behoefde te ge ren om zich schuil te houden. Zijn lichaam versmolt haast met de grauwe steenmassa van de hoge zuil. En de stadslichten van de voorbijschuivende auto's reikten niet tot de muren van het monument. Langzaamaan verstilde het rumoer van het drukke verkeer. De taxi's met schouw burgbezoekers waren gepasseerd, de uit gaande bevolking van het Westend leek te zijn weergekeerd toen onafzienbare rijen luxueuze wagens Pall Mall indraaiden, rich ting Regent Street en Piccadilly en zelfs de rode bussen minderden beduidend in aantal. Slechts een enkele dubbeldekker trok met ronkend geluid op van de halte. In Nor thumberland Avenue en Strand doofden verscheidene lantarens en reclameverlich- tingen. Het leek alsof de eenzame figuur op dit sein gewacht had. John Harmsworth maak te zich los van de hoge zuil en glipte over het glimmend asfalt naar het admiraliteits gebouw. Hij dook in de kraag van zijn ka meelharen demie als een gehaast wandelaar, die zich wil beschutten tegen de snijdende winterwind. Het meisje, dat op dat moment met hol- klakkend geluid van hoge hakjes de stenen treden van de voetgangerstunnel kwam op gerend, trachtte tevergeefs het schelle licht van de hoge booglampen in de duistere ruimte van Trafalgar Square te doorvor sen. Ze trippelde, met een angstig voorge voelen van naderend onheil, in de richting van de stenen leeuwenkoppen, weifelde toen bij de wonderlijke grens van licht en don ker en aarzelde, terwijl haar bruine ogen zich inspanden om in de slagschaduw van de stenen zuil iets te onderscheiden. Zou de ondergrondse, waar ze zo lang op had moeten wachten, nu het aantal trei nen met het middernachtelijk uur bleek te zijn verminderd, werkelijk te laat zijn ge arriveerd? Ze snakte naar adem van het harde lbpén, probeerde toen op haar pols horloge te zien, doch moest zich naar het zamenlijk uit te gaan, hij wilde liever één dag rustig thuis blijven en omdat zijn ou ders de eerste kerstdag kwamen, kon dat uitstapje op de tweede natuurlijk niet door gaan. Maandenlang trachtten ze samen de te genstellingen te overbruggen, maar in de cember bleek het wél, dat ze het niet eens konden worden. En ze beschuldigden elkaar van egoïsme en doordrijverij. De kinderen kregen, zo klein als ze waren, al gauw door dat het misliep met de beloofde geschen ken van de kerstman en werden ongezeglijk en dreinerig. Zij wilde ze daarom met de feestdagen naar haar ouders brengen, zodat ze eens eindelijk een paar rustige dagen had; hij kwam daar tegen in opstand, om dat hij door zijn drukke werk overdag de kinderen toch al zo weinig zag en ze nu met Kerstmis wel eens verwennen wilde. May verweet daarop in een driftige bui haar man, dat hij teveel achter z'n werk aanliep en nooit eens naar z'n kinderen om keek en dat hij het hart niet in z'n lijf moest hebben om ze met Kerstmis te ver wennen, omdat zij dan maar weer een jaar lang met de ellende opgescheept zat. Zo- Gallery nu. Waar kwam dan die orgelmu ziek vandaan? Ze stapte wat sneller door. Hol weer kaatste het geluid van de hoge hakjes te gen het massieve gebouw aan haar linker hand. Van rechts kwam nu toch heel duide lijk het aanzwellend accoordenspel van een kerkorgel. Het leek wel. of daar aan de overkant een kerkdienst gehouden werd, midden in de nacht. Kijk, een open deur, een verlicht portaal... Welke kerk was dat? May zag rond naar een naambordje en las St. Martins Place. En opeens begreep ze. Hier stond de St. Martin-in-the-Fields, een heel oude kerk in de City, pal bij het drukke dagelijkse gewoel van Londens drukste punt. Daar was zeker de nachtmis begonnen. Ze stak over en glipte door de hoge dubbele deuren naar binnen. Op dat moment zette het koor driestem mig en devoot een koraal in. Tranen wel den op in de ogen van de jonge vrouw, toen zij opblikte naar het door ontelbare meterslange kaarsen verlichte altaar aan het einde van het middenpad, achter het kruis gewelf. Ze knipperde in het overweldigen de licht. Nu, nü moest John bij haar zijn... Als ze nu naast hem kon staan, samen met hem deze nachtmis kon meemaken, dan zou al les weer goedkomen. Dan zouden ze na afloop weer kunnen praten en samen een echt Kerstfeest kunnen beleven... Maar John was er immers niet. Hij was weg. Weggelopen, de avond voor Kerstmis City uitgestorven. In een hotel kon je niet komen zonder bagage. En voor de restau rants had je al maanden geleden een tafel moeten bespreken. Een kerk dan, de nachtmis... Maar St. Paul's Cathedral was te ver hier vandaan. Er reed nu geen bus of trein meer naar Ludgate Hill. Als hij ging lopen, kwam hij te laat. Dan was de dienst afgelopen. Hoor, Big Ben sloeg: één uur. Nu kwam May niet meer. Hij moest maar een taxi nemen en naar huis gaan. Als hij zachtjes in bed stapte, werd ze misschien niet wak ker en dan zagen ze bij 't opstaan wel verder. - o - In het stille huis in Hornton Street, een zijstraat van Holland Street, Kensington, vond John Harmsworth bij het zwakke schijnsel van zijn zaklantaarn een paar op gehangen kousen. Hij bleef even stokstijf staan... de kinderen verwachten de kerst man met pakjes en May had hen geholpen om de kousen op te hangen. Waar hadden ze de cadeaux gelegd? O ja, in de linnenkast. Snel stootte hij de slaapkamerdeur open. Een leeg bed gaapte hem aan. Waar was May? Zou ze dan toch nog naar Trafalgar Squarezijn? Hij kreeg een onrustig gevoel van binnen, maar ont fermde zich eerst over de pakjes. De gulle gaven konden niet allemaal in de kousen, maar hij maakte een aardige uitstalling op de ronde tafel, die hij eerst zorgvuldig dekte en versierde met wat spar- regroen en een eind rood lint, dat hij vondj licht wenden om de wijzers te kunnen on derscheiden. Kwart over twaalf! Zij staarde een ogenblik niet begrijpend over het stilwordende plein. Een laatste bus op weg naar de garage. Een volle taxi uit de richting van Playhouse, zeker artis- ten, het publiek was al weg Waar was John? Waar kon hij heen zijn? Werktuige lijk schoof ze in de schaduw, toen enkele mensen overstaken in haar richtingGe lukkig, ze verdwenen in de subway. Zou er nog een trein gaan? Wat kon dat eigenlijk schelen, ze kon nog niet naar huis zolang ze niet met John gesproken had. Ze moest John spreken. Nu, vannacht nog. Morgen zou het immers Kerstmis zijn Morgen? Met een schok ontdekte zij, dat het al morgen was. Dat ze niet alleen te laat kwam voor John, maar óók te laat om alles nog vóór Kerstmis in orde te brengen. Peinzend liep het meisje over de plavui zen, waar zij op andere zondagen nog wel eens broodkruimels uitgestrooid had voor de tamme duiven. Nu was het weer zondag... kerstzondag, maar de duiven lieten zich niet zien en veel meer dan grauwe steen en de lichtbundels van de lantaarns viel er niet te bekennen in het hartje van Londen. - o - May had zich deze feestdagen heel an ders voorgesteld. Als alle Engelsen hadden zij al vroeg de kerstkaarten gekocht, waar mee de winkels sinds augustus overladen waren, en plannen gemaakt voor de viering van deze „Christmas" John had er voor gevoeld om zijn ouders, die met de gezondheid sukkelden, te vra gen voor het kerstdiner en zij had gehoopt om eens echt gezellig buitenshuis te eten, want zoals de restaurants in het Westend de kalkoen klaarmaakten, kon zij het zelf toch niet. Natuurlijk hadden ze beide kerstdagen kunnen benutten eerste kerstdag thuis ge zellig maken en die beide oudjes een on vergetelijke kerstsfeer bezorgen en dan de tweede kerstdag knus met z'n beidjes de City in en aan een gereserveerd tafeltje kalkoen eten, besproeid met champagne. Maar dat van die twee dagendat had er bij géén van de twee goed ingewild. Zij wilde de eerste dag naar de kerk, liefst naar de St. Paul's, hij bezocht liever de nacht dienst in hun eigen kerk. Zij herinnerde zich, dat ze vorig jaar afgesproken hadden met haar ouders om tweede kerstdag ge- dat het toch maar het beste zou zijn, als ze beide kleuters aan haar ouders uitbe steedde. Waarop John uitviel, dat ze dan juist bedorven werden en dat ze dan zelf ook bij haar pa en ma kon gaan logeren, omdat hij er dan met de kerstdagen thuis ook niets meer aan vond. - o- May snikte het uit in haar kanten zak doekje. Het was eigenlijk allemaal zo ge woon begonnen en zo vreselijk geëindigd. Op alles wat ze tenslotte zei, kwam een heftige reactie. En als John nog eens iets opperde om het goed te maken, of de zaak te sussen, had ze hem bits afgescheept of afgesnauwd. Ze leefden een tijd lang langs elkaar heen. Zeiden elkaar wel goedendag en dat het eten klaar stond en dat het mistte of dat het wat beter ging met Alice, maar de toon bleek vlak en de sfeer akelig hol. Het huwelijk, dat jarenlang goed geweest was, leek als Trafalgar Square in deze zwarte kerstnacht. Leeg en verlaten en met drei gend diepe schaduwen in het spaarzame licht. Eens hadden zij samen de grote stap gewaagd, omdat ze zo zeker waren van elkaar. Hadden ze „eeuwig" trouw be loofd en onder de Engelse vlaggen voor het altaar God's zegen afgesmeekt voor deze verbintenis. Maar zó mochten ze toch niet uit elkaar gaan! Hoe kon ze John nu bereiken? John, die zo kwaad de deur had dichtgeslagen na zijn laatste woorden: „Als je vóór midder nacht niet op Trafalgar Square bent, zullen we gescheiden Kerstmis vieren en dan zul len we wel gescheiden blijven ook..." Maar dat kón toch niet! Zij kon toch net zo min buiten John als hij buiten haar. Wat zou hij moeten beginnen zonder z'n vrouw en die twee schatten van kinderen. En wat moest zij worden zonder hem? Ze hadden elkaar eeuwig trouw gezworen en God had hen in een verbond voor het leven saamge- bracht. dat mocht toch niet teniet gedaan worden... Waar was John? Haar ogen dwaalden over het grote plein. „John!" riep ze, in een vertwijfelde kreet door de zwarte nacht. Het gebrom van een auto vormde het enige antwoord. Twee lichtbundels zwaaiden over haar gestalte en de hoge stenen zuil, dan verdween de zwartglimmende wagen in de richting van Charing Cross Road. Ze staar de verdrietig naar de beide achterlichtjes en liep in dezélfde richting. - o - Hoorde zij werkelijk orgelmuziek? Of droomde ze nu? May kneep zich in de arm. Ze stond toch werkelijk op Trafalgar Square, vlak bij de hoek van de National En het was haar schuld, haar eigen schuld. -o- John Harmsworth staarde somber voor zich uit in de inktzwarte schaduwen. De zachtjes schommelende booglampen rond Trafalgar Square deden in deze uithoek bij Nelson's monument maar weinig licht vallen en zelfs het geoefende oog van een oplettende Londense bobby ontwaarde - evenmin als die van zijn collega enkele uren terug - niet de geheimzinnige ge stalte van de goedgeklede man, die zich geen moeite behoefde te geven om zich schuil te houden. Zijn lichaam versmolt weer met de grauwe steenmassa van de hoge zuil. Urenlang had hij gewacht op zijn vrouw. Een inwendige stem had hem de hele avond al verzekerd, dat ze zou komen. Was het niet vóór twaalven, dan toch daar na, maar laten gaan zou ze hem niet. Daar voor kende hij May ook te goed. Ze kon hem niet missen, net zomin als hij haar. Ach ja, het was ellendig geweest met die ruzies. Het leek eerst zo onbenullig. Daarna leek het zo eigenwijs. En tenslotte leek het zo ernstig. Maar dat kwam aan de ene kant, omdat ze allerlei kleinigheden opgeblazen hadden en aan de andere kant, omdat ze allebei te druk waren geweest. Hij met z'n werk en zij met het huishouden en de kin deren en alles zonder huishoudelijke hulp. In die overspannen stemming hadden ze el kaar waarheden en onwaarheden toege- blaft en toen was 't te laat. Hij zou het wel willen goedmaken, maar waar bleef May? Zou ze dan niet van zins zijn om hem achterna te komen? Moest hij dan de minste zijn en met hangende poot jes komen aankloppen? Bah, wat een koude en gure kerstdag werd dat. Helemaal geen sneeuw, zoals ze zo vaak aan die gewillige verhalenlezers willen opdissen, en geen beierende kerst klokken. Maar een akelige donkere nacht zonder één ster door die laaghangende wol ken. En het begon nog te miezeren ook. John stapte weg van de zuil en zocht beschutting aan de andere kant van het plein. Hij zou een lief ding geven als hij thuis in zijn bed lag en morgen een echt huiselijk kerstfeest kon beleven. Maar die kans scheen verkeken. Zijn Kerstmis zou hij dus buitenshuis doorbrengen. Buitens huis? Hij staarde verschrikt om zich heen. Het regende nu werkelijk. De nacht leek nog onheilspellender. Leeg en verlaten stond hij in het hartje van Londen, wie zou zich om hem bekommeren als May het niet deed? Waar zou hij twee kerstdagen en, ook nog eén paar nachten moeten doorbrengen? Op zondag was alles dicht en dan lag de in May's naaitafel. Hij ging zo op in zijn werk, dat hij de huisdeur niet hoorde open en dicht gaan. Pas toen hij'helemaal klaar was, keek hij om zich heen en ontdekte hij een glimlachend gezichtje, dat stralend naar hem opkeek. Hij moest lachen. Misschien door de ver rassing, misschien van dé schrik. „May, ben je toch gegaan..." „Natuurlijk, jongen, ik kan je toch niet missen. En dan juist met Kerstmis, het be langrijkste feest van heel het jaar. Maar het is wat laat geworden, ik moest eerst een oppas hebben voor de kinderen. De buur vrouw zou luisteren, maar ze is zo lang van stof. En toen ik de subway uitkwam, was je al weg. Kwart over twaalf, je had natuurlijk niet gewacht." „Ik heb gewacht tot één uur..." „Ik heb je niet gezien, het was zo don ker bij het monument. En ik hoorde orgel muziek, er was een nachtmis in St. Mar- tin-in-the-fields..." „Ben je daar geweest?" „Even, tot ik weer aan jou dacht. Ik wist wel, dat je terug zou komen..." - o - Die zelfde ochtend hoorden ze weer de orgelmuziek. Ze stonden opnieuw op Tra falgar Square, vlak bij de hoek van de Na tional Gallery. „Kijk, de open deur", zei May. Een kneepje in haar arm vormde het antwoord. John keek naar 't naambordje St. Martins Place. Gek, dat hij die oude kerk St. Martin-in-the-Fields die nacht niet opgemerkt had, dat hij het hele bestaan er niet van kende. Ze stapten binnen met de kinderen. Op dat moment zette het koor driestemmig en devoot het koraal in. Tranen welden op in de ogen van de jonge vrouw, toen zij op- blikte naar haar man. En hij stond daar stil en knipperde in het overweldigende licht van de meterslange kaarsen. Nu waren ze dan toch bij elkaar. Met Kerstfeest. Met alle komende kerstfeesten. (Nadruk verboden). Zijn uniformjas had hij erbij uitgegooid, de mouwen van zijn overhemd omgeslagen en het strakke boordje losgemaakt. Zo stond vader Jansen, van beroep politieagent, bij de kribbe. Hij keek er met plezier naar. Hij had de beeldjes wat bijgeschilderd en de arm van de herder er met Velpon aan geplakt. Die was vorig jaar gesneuveld, toen de brandweerauto van de jongste uit de bocht vloog en in zijn val de herder aan de uiterste rand van het stalletje mee nam. Met kennersblik bekeek hij zijn jaarlijkse werk. Het strodak van de stal moest hij nog wat bijwerken, en ook die zijmuur moest,nog een klein spijkertje hebben. Dan was het klaar. Maria met de blauwe mantel glimlachte naar Joseph, haar trouwe metgezel. De bruine, sombere jakken van de herders kleurden goed bij dat blauw van Maria's mantel. Het kindje lag op helder geel stro. Jansen bekeek nog eens aandachtig het grappige lammetje, dat met stijve pootjes als het ware de stal binnen huppelde. Wat zouden de kinderen morgen weer genieten. De kleinsten zouden verrukt wijzen naar 't Jezuskindje en naar de sierlijke dierfiguur - tjes. Onwillekeurig begon Jansen een Kerst liedje te neurieën en zijn strenge politie- gezicht verzachtte. Morgen zouden ze allen voor de kribbe staan en dan zou zijn vrouw zeggen „Man, dat heb je weer mooi ge daan! Wat is het mooi!" En dan: „Lie verd, een Zalig Kerstfeest. Jullie allemaal een Zalig Kerstfeest". Ontroering dringt in zijn hart, wanneer hij aan dat ogenblik denkt, aan dat moment, waarop zijn gezin zo vereend bijeen is. De groteren net terug uit de nachtmis, de kleinen fris uit hun bedjes. Zijn gezin, eigenlijk precies eender als daar in de krib be, welke hij elk jaar met meer zorgvuldige, tedere handen opbouwt. Hij voelt iets van binnen; het is een hei lig gevoel, alsof hij een bijzondere zending heeft, net zoals een priester die heeft. Maar hij heeft die zending in zijn gezin. Hij laat het lichtje in de stal op het kleine tafeltje branden. De strenge politieman is als een

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1957 | | pagina 5