wAAlwijkse en lAnqstRAatse coupant
Jampe
van
Nieuwjaarsrede van defVoorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van
Noordelijk Noordbrabant, de heer i. Timmermans, uitgesproken tijdens de vergadering
van de Kamer op donderdag 13 januari 1966
I
Welvaart
Concurrentie positie
IJzeren Gordijn
Wederinvoering O. B.
Arbeid en kapitaal
Investeringen
Voor
''V Baby
Groei dienstensector
Damesmode
Tilburg
cfyefênklëcling
v.+
WAALWIJK
VRIJDAG 14 JANUARI 1966
De tcho vAn
87é JAARGANG No. 4
het Zuióen
Abonnement
p. week (0,26 2 ct. inc.k.) 0,28
p. mnd. (1,10+ 10 ct. inc.k.) 1,20
p. kwrt. (3,25 10 ct. inc.k.) 3,35
p. kwrt. p.post 3,70 bij girobetaling
(bij incasso p. postkwit. 60ct extra)
Losse nummers 20 cent.
Advertentieprijs: 13 cent per mm.
Contractadvertenties: speciaal tarief
Telegram-adres„ECHO"
Bureaux: Grotestraat 205, Waalwijk Tel. 04160-2621 Kaatsheuvel: Dr. van Beurdenstraat 8, tel. C'4167 - 2002
Problemen rond de welvaart
Uitgever
Waalwij kse Stoomdrukkerij
Antoon Tielen
Hoofdredacteur JAN TIELEN
Gironummer 1069687
Dit blad verschijnt 2x per week
Opgericht 1878
Gaarne heet ik U welkom op
deze traditionele openbare verga-
dering van onze Kamer. Het is mij
dan ook een genoegen hier ver
schillende gemeentelijke autoritei
ten, vertegenwoordigers van orga
nisaties en pers aanwezig te zien.
Tevens begroet ik hier de direc
tie-leden van bedrijven uit het
district van de Kamer. In het be
slaan van deze ondernemingen,
vaak met een zeer sterke traditie,
vindt de Kamer haar oorzaak en
doel. Hoewel de organisaties en de
v/erkwijze van de Kamer in een
v/ettelijk kader is vastgelegd, blijft
toch haar primaire taak gelegen in
het behartigen van de economische
belangen van alle ondernemingen,
die in haar gebied zijn gevestigd.
Onze Kamer heeft in het afge
lopen jaar daarbij bijzondere aan
dacht geschonken aan het geven
van meer bekendheid van de ge
vestigde industrieële- en handels
ondernemingen, middels een op
grote schaal verspreid producten-
register, waarin alle genoemde be-
dijven met hun activiteiten zijn op
genomen. Ik hoop, dat dit register
het resultaat zal afwerpen wat wij
ervan verwachten.
Wanneer wij thans 20 jaar na
de oorlog om ons heen zien,
moeten wij constateren hoezeer de
welvaart in de Westerse wereld en
ook in ons land is toegenomen.
Ons nationaal product tegen
marktprijzen steeg van 17 miljard
gulden in 1950 tot 60 miljard in
1965. Deze sterke evolutie van de
productie deed het reëele inkomen
per hoofd van de bevolking over
dezelfde periode toenemen met
52% en de particuliere consumptie
met 69%.
Wij ervaren iedere dag opnieuw
hoezeer op grond van deze wel
vaartsexplosie het gehele beste
dingspatroon zich aan het wijzigen
is en zich steeds meer richt op zo
genaamde „luxe" goederen. Zo nam
in de voorbije drie jaren de totale
consumptie per hoofd van de be
volking toe met 19% en de con
sumptie van duurzame goederen
met 44%. Deze soms onverwacht
snel toenemende vraag naar be
paalde goederen of diensten vanuit
do particuliere sfeer leidt ertoe dat
de benodigde aanvullende werken,
die door de overheid moeten wor
den gerealiseerd, niet tijdig (kun
nen) worden uitgevoerd. Als een
treffend voorbeeld, dat U allen be
kend is, zou ik hier willen noemen
do sterke uitbreiding van het auto
park en het achterblijven van de
wegenaanleg bij deze ontwikkeling.
Wil de sterke stijging van het
gemiddelde inkomen per hoofd van
de bevolking nu zeggen, dat wij
minder wensen overhouden? Ik
geloof van niet. Wanneer wij het
welvaartsbegrip omschrijven als 'n
relatief begrip, dat aangeeft de
verhouding tussen middelen en be
hoeften, dan is het mogelijk en
wij ervaren dat elke dag dat een
stijging van de middelen een zo
veel grotere toeneming van de als
onmisbaar gevoelde bevredigings-
wensen oproept, dat de welvaart,
als gevoelen van bevredigd zijn,
afneemt. De mens blijkt zeer in
ventief in het oproepen van nieuwe
behoeften en zo hij daartoe al niet
in staat is, zijn er vele dienstverle
nende bedrijven, die hem, middels
grote reclamecampagnes, deze be
hoeften wel doen gevoelen.
Naast de welstand zijn in Neder
land ook nog andere factoren, die
in het welvaartsgevoelen aan de
positieve zijde meewerken, zicht
baar toegenomen. Ik noem b.v. de
verkorting van de arbeidstijd en de
sterke mechanisering van de arbeid,
die aan vele werkzaamheden het
lichamelijk uitputtend karakter
heeft ontnomen.
Zo duidelijk is de vergroting van
de welvaart en het overdadige ka
rakter ervan, dat de bekende Ame
rikaanse econoom John Kenneth
Galbraith er een studie aan heeft
gewijd. Hij gaf zijn boek de veel
zeggende titel: „Economie van de
overvloed".
Toch zijn er naar mijn mening
gevaren verbonden aan deze wel
vaartstoeneming, die wij niet uit
het oog mogen verliezen. Niet al
leen door de voortgaande verbizon-
dering van het productie-proces,
doch ook door de toenemende wel
vaart neemt het zich betrokken
voelen van vele werknemers bij 't
eigen bedrijf verder af. De muta
ties binnen het bedrijfsleven ne
men, in samenhang met de voort
durende spanning op de arbeids
markt, daardoor toe. Uit een on
derzoek van onze Kamer blijkt, dat
de vraag naar vakkundig en voor
al verantwoordelijk personeel nog
groot blijft. Ik heb de indruk, dat
de werknemers die in de mees
te gevallen zeer ver staan van de
feitelijke loononderhandelingen en
ook van de werkelijke gang van
Zaken in het bedrijf niet of niet
voldoende op de hoogte zijn
weinig kennis hebben van de ont
wikkeling in 't bedrijf waaraan zij
werken. Het is mij bekend, dat
enkele ondernemers, die de wer
kelijke bedrijfsgang in de onderne
mingsraad hebben besproken slechts
teleurstellende resultaten van deze
poging hebben ondervonden.
Wanneer wij de vaak vrij nega
tieve houding van de werknemers
in de problemen van het eigen be
drijf plaatsen tegen de achter
grond van de sterke loonstijgingen
van de laatste jaren, dan is het
duidelijk dat wij in een sfeer zijn
gekomen van „het kan niet op".
Loonsverhogingen van 5 tot 10 pet
zijn de meest normale zaken van
de collectieve arbeidsovereenkom
sten gaan behoren. In zover deze
stijgingen van het inkomen echter
voortdurend blijven uitgaan boven
de productiviteit zijn wij bezig
onszelf iets wijs te maken. Op lan-
ge termijn is het nl. niet mogelijk
meer op te „eten" dan er wordt ge
produceerd. Indien wij toch blijven
doorgaan met productiviteit-over-
treffende loonsverhogingen dan
zullen deze hun weerslag moeten
vinden in een toeneming van de
prijzen, hetgeen ertoe zal leiden,
dat onze positie op de buitenlandse
markten zal worden aangetast. In
mijn vorige nieuwjaarsrede heb ik
er reeds op gewezen, dat onze con
currentiepositie steeds in het oog
moet worden gehouden. Ook de
Sociaal-Economische Raad consta
teert in haar zevende halfjaarlijkse
economisch rapport, dat de con
tracterende partijen bij de komende
loononderhandelingen de interna
tionale concurrentiepositie van hun
bedrijfstak terdege in het oog die
nen te houden. Hetzelfde geldt -
aldus de S.E.R. voor wat betreft
de voor de binnenlandse markt
werkende bedrijfstakken vanwege
de invloed, die van de loonontwik
keling in deze bedrijfstakken kan
uitgaan op de loonontwikkeling in
het algemeen en dus ook in de voor
export werkende bedrijfstakken.
Voor een klein land als Nederland
zijn de goede economische betrek
kingen met het buitenland van
grote betekenis en het belang ervan
zal nog verder toenemen, indien
door de technische ontwikkeling de
internationale arbeidsverdeling ver
der wordt uitgebouwd. Hoezeer wij
thans reeds in relatie staan met 't
buitenland blijkt uit het feit, dat de
helft van ons nationaal product
wordt uitgevoerd. Gemiddeld vindt
iedere ondernemer dus naast een
klant in Nederland een klant in 't
buitenland. Indien ik daar nog aan
toevoeg dat vele bedrijven niet
exporteren, dan blijkt dat de rela
tie met het buitenland slechts door
een relatief gering aantal onderne
mingen worden onderhouden, die
aldus meer dan 50% van hun pro
ductiepakket uitvoeren. Hoewel op
de regel ook uitzonderingen bestaan
zou ik willen stellen, dat er een
relatie bestaat tussen -de bedrijfs
grootte en het al of niet exporte
ren, waarbij onder exporteren
wordt verstaan een vaste en per
manente relatie met afnemers in 't
buitenland. De leiding van de klei
ne en middelgrote bedrijven is
veelal zo geoccupeerd met interne
bedrijfsaangelegenhedën en de bin
nenlandse markt, dat zij aan ex
porteren, behoudens in incidentele
gevallen, niet toekomt. Ik geloof
stellig, dat het voor het bewerken
van de buitenlandse markten nodig
is, dat de bedrijfsgrootte stijgt en
dat deze grotere eenheden zullen
moeten beschikken over deskundig
en terzake ingevoerd personeel.
Hieruit mag niet de conclusie
worden getrokken dat ik op de eer
ste plaats denk aan een fusie en dat
een louter samengaan direct een
stijging van de exportcijfers te zien
zal geven. Het is natuurlijk moge
lijk om de voordelen van een fusie
ook in andere samenwerkingsvor
men te realiseren zonder de nade
len van de fusie te ontmoeten. Bo
vendien moeten vaak vele andere
problemen, die uit de samenwer
king voortvloeien, worden opge
lost, voordat een stap in de rich
ting van een gezamenlijke export
kan worden gezet.
Op een tweetal facetten, die be
trekking hebben op de relaties met
het buitenland en die van direc.t
belang zijn voor het bedrijfsleven
in het district van onze Kamer zou
ik nader willen ingaan.
Het eerste handelt over onze re
laties met de landen achter het
IJzeren Gordijn en de zgn. „goed-
kope-lonen-landen", waartoe o.a.
Communistisch China, Hongkong
en Japan behoren. De importen,
met name uit de laatstgenoemde
groep van landen, bezorgen de Ne
derlandse lederwarenindustrie nu
steeds meer last.
In sommige gevallen worden le
derwaren ingevoerd tegen 'n prijs,
die ver onder de Nederlandse kost
prijs ligt. Onze Kamer heeft naar
de importen van luxe- en werk
handschoenen in het afgelopen jaar
een onderzoek ingesteld, waarbij zij
tot de volgende bevindingen kwam.
De Nederlandse behoeften aan
handschoenen worden slechts voor
een gering deel gedekt door de ei
gen produktie. Invoer van dit pro
duct is dus noorzakelijk, doch, zo
luidde de mening van het Bestuur
der Kamer, niet tegen dumping
prijzen. Door de actie, die toen
vooral gevoerd is door de Neder
landse Bond van Lederwaren- en
Kofferfabrikanten, met name tegen
invoer van handschoenen uit Com
munistisch China, is de overheid
nauwlettend op deze taak gaan toe
zien. Indien in de komende tijd fa
brikanten van genoemde importen
hinder ondervinden, dan kunnen
zij de bewuste invoercontingenten
van de Kamer ougegeven, zodat de
nodige stappen kunnen worden on
dernomen.
Het tweede facet heeft betrek
king op de aangekondigde weder
invoering van omzetbelasting op
schoeisel. Zoals U weet heeft onze
Kamer zich, kort na de aankondi
ging van deze maatregel door de
regering, in een brief tot de leden
van de Tweede Kamer de Staten
Generaal gewend. Ik gevoel er be
hoefte aan om op deze plaats op
enkele punten nader in te gaan,
die door regering in de memorie
var. antwoord zijn neergelegd ter
verdediging van haar voorstel. In
de brief van de Kamer is het ac
cent gelegd op de aanpassingen
aan de groeiende verhoudingen
binnen de E.E.G. waarmede de Ne
derlandse schoenindustrie nog vol
op bezig is. Ik ben verheugd, dat
de regering dit argument zwaar
heeft laten wegen en dat besloten
is tot uitstel van de heffing, en tot
halvering van het percentage van
5 tot 2% procent. De regering sprak
ten aanzien van de omzet de ver
wachting uit, dat deze nauwelijks
terug zal lopen en dat ook de con
currentiepositie ten opzichte van 't
buitenland er niet door zal worden
verslechterd, aangezien de heffing
ook zal plaatsvinden bij invoer van
schoeisel. Het laatste deel van deze
bewijsvoering is niet in overeen
stemming met de feiten in zoverre
het gaat om de invoer van artike
len, waarvan de prijs thans reeds
ligt beneden de huidige Neder
landse prijs.
In dat geval wordt nl. de prijs-
marge tussen het Nederlandse en
het ingevoerde product nog groter
en daarmede de concurrentiepositie
voor de eigen industrie slechter.
Om echter de concurrentiepositie
van de Nederlandse schoenindustrie
te verbeteren heeft de regering
aangekondigd, dat zij de omzetbe
lasting bij invoer zal verhogen. De
regering heeft deze mogelijkheid op
grond van artikel 15 van de wet
op de omzetbelasting, die inhoudt,
dat in het belang van de hier te
lande uitgeoefende takken van be
drijf, een extra omzetbelasting bij
invoer kan worden geheven van
ten hoogste 7 procent. Thans wordt
op schoeisel reeds een degelijke be
lasting geheven, die varieert van 2
jot 4 Va procent. Voor de belang
rijkste categorieën is dit percentage
nu al vastgesteld op 4V2 procent,
zodat slechts een maximale verho
ging van 2% procent mogelijk is.
Daarbij komt nog, dat in de schoen
industrie en ook in haar toeleve
ringsbedrijven steeds meer wordt
uitbesteed. Dit leidt binnen 't pro
ductieproces tot een verdere ratio
nalisatie, die kostenverminderd zal
werken, doch binnen het in Neder
land gehanteerde cascadestelsel in
de omzetbelasting, waarbij in elke
fase van het productieproces deze
belasting wordt geheven, tot een
verhoging van het totale tarief der
omzetbelasting.
Een tweede factor, die samen
hangt met de stijging van de wel
vaart, is de verdeling van de wel
vaart over de productiefactoren ar
beid en kapitaal. In de na-oorlogse
jaren is het werknemersaandeel in
het nationaal inkomen geleidelijk
gestegen. Deze stijging is mede het
gevolg van het bij de loononder
handelingen gebezigde uitgangs
punt, dat in ons land een achter
stand in het inkomen bestaat ten
opzichte van de ons omringende
landen. Deze achterstand is niet te
ontkennen, doch zij heeft geen di
rect economische oorzaak maar een
demografische. Het aantal perso
nen, dat in ons land verhoudings
gewijs aan het arbeidsproces deel
neemt is veel kleiner dan in de ons
omringende landen. Door de sterke
bevolkingsgroei is de basis v,an on
ze bevolkingspyramide veel breder
dan in vele andere West-Europese
landen en het zijn juist de leeftijds
groepen tot 15 jaar, die hierin zijn
opgenomen en die niet deelnemen
aan het arbeidsproces. Een tweede
factor, die dit welvaartsverschil
mede bepaalt, is het sterk achter
blijven van de inschakeling van de
vrouw en met name van de gehuw
de vrouw bij de productie van goe
deren en diensten. Zonder dat ik
een oordeel uitspreek over dit feit
moet toch worden geconstateerd,
dat een grotere bereidheid van de
vrouw om te gaan werken onge
twijfeld tot een verhoging van het
inkomen zou leiden. Dat het ver
schil in dit opzicht rnet de ons om
ringende landen groot is, blijkt wel
uit de volgende cijfers. In Neder
land is slechts één vrouwelijke be
roepspersoon tewerkgesteld op el
ke 3,5 mannelijke beroepsbeoefe
naars, en in West-Duitsland 1,9 en
1,9. Beschouwt men de groep der
gehuwde vrouwen afzonderlijk, dan
tekent de situatie in Nederland
zich nog scherper af tegen die in
andere West-Europese landen. In 't
merendeel van laatsbedoelde lan
den is als regel één gehuwde vrouw
tewerkgesteld op 3 a 4 mannelijke
beroepspersonen en in Nederland
werkt één gehuwde vrouw op 33
mannelijke beroepspersonen. (Zie:
I Dr. K. A. M. Bogaert. Het te ver
wachten welvaartseffect bij de te
werkstelling van een groter aantal
gehuwde vrouwen in de toekomst).
Ik heb de genoemde factoren aan
gehaald omdat zij in een zodanige
richting kunnen werken, dat de in
vesteringen in gevaar dreigen te
komen. Hoewel in de achter ons
liggende jaren het totale nationale
investeringsbedrag is blijven stij
gen, mag de huidige ontwikkeling
toch niet van gevaar ontbloot wor
den geacht. Hieraan zou ik nog
willen toevoegen, dat de technische
ontwikkeling ertoe leidt, dat de
outillage in de bedrijven snel ver
oudert, waarbij tevens de investe
ringen per kapitaalgoed steeds ho
ger komen te liggen.
In de toelichting op de begroting
van Economische Zaken staat te le
zen, dat voor de bedrijfsinvesterin
gen in vaste activa, exclusief wo
ningen, gerekend moet worden met
een stijgingstempo van 3 a 4% op
jaarbasis, hetgeen uit structueel
oogpunt gezien aan de lage kant is.
Voor de productiecapaciteit in de
nabije toekomst, die afhankelijk is
van de investeringen, die wij thans
doen, kan dit zeer nadelige gevol
gen hebben.
Niet alleen worden thans de mo
gelijkheden om tot investeringen
uit eigen middelen te geraken ver
der beperkt, doch ook de kosten,
die verbonden zijn aan een beroep
op de kapitaalmarkt zijn onrust
barend gestegen. Ik ben van me
ning, dat de overheid in deze situ
atie van kapitaalschaarste waarin 't
bedrijfsleven nog bereid is tot in-
vesteringen haar aanspraken op dé
ter kapitaalmarkt aangeboden be
sparingen dient te matigen en haar
investeringen dient te beperken.
De bereidheid van 't bedrijfsleven
tot investeringen komt naar mijn
mening vooral voort uit de te ver
wachten stijging van de arbeids
kosten in de komende jaren. Van
het kabinet-Cals mag echter, ge
zien haar uitgebreide ^program,
geen vehminderde vraag op de ka
pitaalmarkt worden verwacht.
In het voorgaande heb ik U ge
sproken over de welvaartsstijging
in de na-oorlogse jaren en enkele
gevaren die hieraan verbonden zijn.
De sterke economische groei, die
deze welvaartsstijging heeft moge
lijk gemaakt, heeft ook geleid tot
veranderingen binnen onze econo
mie. Wij mogen daarbij zeker niet
te licht denken over de consequen
ties, die dit met zich heeft gebracht
voor een groot deel van de beroeps
bevolking. Het is genoegzaam be
kend, dat de afvloeiing van perso
nen uit de landbouw in de na-oor
logse jaren zeer sterk is verlopen
en dat industrie en dienstensector
naast de natuurlijke aanwas van de
beroepsbevolking ook de genoemde
categorie hebben opgevangen. Dat
zowel de concentratie van indus
triële en dienstverlenende bedrij
ven, alsook de vermindering van de
werkgelegenheid in de landbouw
niet overal hetzelfde is geweest, is
U allen bekend. De verhouding van
de beroepsbeoefenaren over de 3
sectoren der economie verschilt
daardoor in ons land nog van ge
west tot gewest. Ook binnen het
district van onze Kamer zijn er in
dit opzicht nog belangrijke verschil
len aan te wijzen. Zo blijkt de
landbouw, zowel in het land van
Heusden en Altena in het gebied
van de Westelijke Amer, omvatten
de de gemeenten Hooge en Lage
Zwaluwe en Made-Drimmelen, nog
een relatief belangrijke plaats in
te nemen die tot uitdrukking komt
in het feit, dat ca. 20 en 16% van
de werkgelegenheid in deze gebie
den nog in deze sector wordt ge
vonden. In de Langstraat domineert
de positie van de industrie met on
geveer 52 procent van de werkge
legenheid. Deze overwegende posi
tie valt nog meer op als ze wordt
vergeleken met de nijverheid in
Noord-Brabant, 42 procent en in
Nederland 33 procent. Deze cijfers
zijn exclusief de arbeidsplaatsen in
de bouwnijverheid. Ook in deze
sector zijn regionale verschillen
zeer markant. In de Langstraat is
het aantal personen, dat in deze
sector van de economie werkt, on
geveer gelijk aan het Noord-Bra
bantse en Nederlandse percentage
en het schommelt rond de 9 pro
cent. In de twee overige genoem
de gebieden ligt dit percentage
ruim twee maal zo hoog. Het zal U
bekend zijn dat de dienstensector,
waarin alle takken van dienstver
lening zijn opgenomen, inclusief de
overheid, in het gebied van onze
Kamer sterk is achtergebleven.
Overigens mag voor de komende
jaren niet worden verwacht, dat
ten aanzien van de huidige positie
van de sectoren der economie een
status-quo zal intreden. Ook bin
nen de genoemde sectoren zal de
relatieve positie van de afzonder
lijke bedrijfstakken bovendien niet
ongewijzigd kunnen blijven.
In een rede voor het Verbond van
Nederlandse Werkgevers op 14 ok
tober jl. te Maastricht gehouden
heeft de huidige minister van Eco
nomische Zaken, Drs. J. M. Den
Uyl, aandacht besteed aan de struc
tuur van onze industrie- en diens
tensector. De bewindsman is van
mening, dat wij nog niet in alle
expansieve bedrijfstakken even
sterk zijn vertegenwoordigd en hij
beoogt een verschuiving binnen de
industrie in de richting van die
sectoren, die worden aangeduid als
groei-polen. Deze herstructuering
van onze industrie in de komende
POEDER - CREME - OLIE - ZEEP
jaren aldus de minister, is op de
eerste plaats een taak van het be
drijfsleven. Daarnaast mag echter
van de overheid een ondersteunend
en aanvullend beleid worden ver
wacht. In de laatste jaren is over
dit onderwerp wel meer van ge
dachten gewisseld. Ik ben van me
ning, dat het gehele probleem hier
bij te statisch wordt behandeld. Op
de eerste plaats zou ik daarbij wil
len aantekenen, dat er steeds een
onderscheid zal blijven bestaan tus
sen de bedrijfstakken met een snel
le groei en minder snel groeiende
bedrijfstakken, waartoe met name
de arbeidsintensieve onderdelen
van de industrie behoren. Men ver
geet daarbij dat de arbeidsinten
sieve bedrijfstakken zelf evolueren
en thans reeds vaak een grote
viaag uitoefenen naar kapitaalgoe
deren. Indien de productie in deze
takken van nijverheid zou worden
omgebogen, moeten consequenties
worden verwacht voor de kapitaal
intensieve bedrijfstakken, wier po
sitie juist moet worden versterkt.
Ook al zou een volledige omschake
ling van de ene naar de andere be
drijfstak op korte termijn tech
nisch en sociaal mogelijk zijn, dan
zal dit naar mijn mening toch stel
lig leiden tot economische verspil
ling en wellicht tot een zodanige
vergroting van het aanbod in de
zgn. groei-sector, dat de nieuwe in
vesteringen niet meer rendabel
zijn. Als voorbeeld van een onder
steunend beleid gaf de minister
aan, dat bij de afgifte van bouw
vergunningen een voorkeur dient
te gelden voor projecten, die de
industriële structuur versterken.
Een dergelijk ingrijpen, waarvan
misschien zelfs de betrokkenen niet
op de hoogte worden gesteld, om
dat dit zich kan afspelen binnen 't
ambtelijk overleg tussen de betrok
ken ministeries, komt mij zeer ge
vaarlijk voor. Daarbij komt nog
en de minister heeft daarop in zijn
rede ook de aandacht gevestigd
dat de productiviteit van twee wil
lekeurige ondernemingen in een
bepaalde branche sterk uiteen kan
lopen en dat het derhalve zeer goed
mogelijk is, dat een onderneming
uit een zgn. groeisector de indus
triële structuur in het geheel niet
versterkt of omgekeerd.
Naar mijn mening wordt de wel
vaart niet gediend met een strin
gent overheidsingrijpen in de di
recte sfeer van de productie. Het
zal U duidelijk zijn, dat ik hierbij
niet de uitvoerende productietaken
van de overheid op het oog heb in
de sector van de openbare voorzie
ningen.
Voor de economische groei in de
komende jaren zal het nodig zijn,
dat de overheid haar taken in de
indirecte sfeer verder uitbouwt en
dat in toenemende mate aandacht
wordt geschonken aan ontwikke
ling en research ook ten behoeve
van de arbeidsintensieve bedrijfs
takken, en aan het beter afstem
men van het onderwijs op de be
hoeften van het bedrijfsleven.
De toenemende welvaart in de
na-oorlogse jaren heeft ook geleid
tot een belangrijke groei van de
diensten-sector. In het voorgaande
heb ik er al op gewezen, dat in de
ze sector in ons land het grootste
aantal beroepsbeoefenaren, name
lijk ruim 47%, werkzaam is en dat
een verdere uitbouw van de dienst
verlening in de komende jaren
moet worden verwacht. Het posi
tieve effect, dat van deze sector uit
gaat op het nationale inkomen,
vloeit mede voort uit de positieve
handelsbalans, die het dienstenver
keer met het buitenland in de na
oorlogse jaren heeft opgeleverd.
Dat het percentage van de invoer,
dat door uitvoer van diensten wordt
gedekt aan het begin van de vijf
tiger jaren groter was dan thans,
houdt een waarschuwing in, dat de
ontwikkeling ook hier nauwlettend
(Vervolg Blad 2)
Heuvelstraat 14 - Telefoon 2oSS2
Exclusieve collecties
SHAWLS
BLOUSES
PULLOVERS
VESTEN
ROKKEN
KRAAGJES, COLLS
PANTALONS
GEBREIDE
JAPONNEN
Atelier voor
PLISSEREN, BORDUREN,
STOFKNOPEN maken enz.
<0 X
v+j
■h V,'