wAAlwijkse en LAngstRAAtse couRAnt wOompo voorzitter Kamer van Koophandel - Waalwijk Bronchi letten Voor Baby Aantal bedrijfs sluitingen is beperkt gebleven Concurrentie positie KLEDING-VERHUUR Bossche kleding-service Frankrijk - Italië Ongunstig Rroduktie- vergroting Toekomst Taak provincie VRIJDAG 13 JANUARI 1967 88e JAARGANG No. 4 De Ccho van het Zuióen Uitgever Waal wij ksche Stoomdrukkerij Antoon Tielen Hoofdredacteur JAN TIELEN Gironummer 1069687 Dit blad verschijnt 2x per week Losse nummers 20 cent Opgericht 1878 Bureaus Grotestraat 205, Waalwijk Tel. 04160-2621 Kaatsheuvel: Dr. van Beurdenstraat 8, tel. 04167-2002 Abonnement p. week (0,28+ 2 ct. inc.k.) ƒ0,30 p. mnd. (1,20+10 ct. inc.k.) ƒ1,30 p. kwrt. (3,40+10 ct. inc.k.) ƒ3,50 p. kwrt. p. post 4,bij girobetaling (bij incasso p. postkwit. 75 ct. extra) Advertentieprijs: 14 cent per mm. Contractadvertenties: speciaal tarief Telegram-adres „ECHO" Nieuwjaarsrede van J.Timmermans WAALWIJK - De voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordelijk Noord-Brabantte Waalwijk, de heer J. Timmermans, heeft vanmiddag, na afloop van de algemene ver gadering van de Kamer, zijn Nieuwjaarsrede uitgesproken. De heer Timmermans liet de werkzaamheden van de Kamer in het afgelopen jaar de revue passeren. Het belangrijkste gedeelte van zijn rede laten wij hier volgen. „In de wet staat de taak van de Kamers van Koophandel omschre ven als het behartigen van de economische belangen van handel en nijverheid in haar regio. Het is duidelijk dat de Kamer door deze taak in veelvuldig contact komt met de gemeentebesturen in haar district. Het is mij daarom een groot genoegen de Burgemeesters en Udie de gemeentebesturen vertegenwoordigt, hier welkom te heten. Hoewel ik het contact met de diverse gemeenten als zeer prettig mag ervaren, is mij in het afgelopen jaar gebleken, dat over de taak en de inspraak van de Kamer soms verschil van inzicht be staat. Wil de Kamer echter haar wettelijke taak op een juiste wijze volbrengen, dcm is het wenselijk, dat zij inspraak krijgt in die zaken, De vaak moeilijke economische positie, die reeds door velen in het begin van 1966 werd verwacht, heeft zich in 't afgelopen jaar sterk gemaniresteerd. Middels de publici teitsmedia zijn wij geconfronteerd met de vaak abdrupt naar buiten tredende gevolgen van de zorge lijke situatie in vele bedrijven. Hoe wel in onze gerio het aantal be drijfssluitingen gelukkig zeer be perkt is gebleven, mag daaruit geen rooskleurige toestand bij het be drijfsleven in het district van onze Kamer worden afgeleid. De loon kostenstijgingen in de afgelopen jaren hebben de concurrentiepositie van veel bedrijven sterk aangetast en indien op korte termijn geen opleving- van de economische situ atie intreedt, moet het ergste wor den gevreesd. Door de buitenland se concurrentie worden de bedrij ven genoodzaakt zeer scherp te calculeren, zodat het geïnvesteer de kapitaal nauwelijks zijn rende ment opbrengt. Deze situatie acht ik zeer gevaarlijk, juist in een pe riode, dat de bedrijven door het doen van diepte-investeringen de arbeidsproductiviteit zouden moe ten kunnen opvoeren. Hoewej het aanbod' Van personeel door het sluiten van een reeks ondernemin gen en afvloeiing bij andere be drijven groter is geworden, blijft de vraag naar! vakbekwame jar beidskrachten nog groot. Gaarne wil ik thans Uw aandacht vragen voor enkele problemen, die samenhangen met de concurrentie positie van de Nederlandse indus trie in het algemeen en met de concurrentiepositie van de schoen en lederindustrie in het bijzonder. Als leidraad voor deze beschou wing ga ik uit van een tweetal be langwekkende studies, die door het Centraal Planbureau, onder ver antwoordelijkheid van de Regering; zijn opgesteld. Deze zijn: 1. De N'ederland'se Economie in 1970, en 2. Nota inzake Groei en Struc tuur van onze economie. De eerste studie is in feite de eerst officiële poging om meer inzicht te verwerven in het econo misch gebeuren op middellange termijn, hetgeen wil zeggen over een periode van ongeveer 4 a 5 jaar. De tweede nota beziet de structurele veranderingen in onze economie over een langere periode, doch het zal duidelijk zijn, dat het inzicht in het economisch wel en wee in de eerstkomende jaren, zo als dat in de eerste studie werd vastgelegd, daarbij een goed uit gangspunt kan zijn. Wezenlijke en structurele veran deringen zijn veelal op middellan ge termijn niet te bereiken. Het d'oel ligt dan meer op het bijstu ren van de economie opdat een zo hoog mogelijke groei wordt be reikt en wij bespaard blijven voor conjunturele problemen. Door het open karakter van onze economie is onze concurrentieposi tie ten opzichte van het buitenland van groot belang. In mijn vorige jaarrede mocht ik hiervoor reeds Uw aandacht vragen en het is ver heugend, dat de beide studies van het Centraal Planbureau daarover recente informaties verschaffen. Een veelzeggend inzicht geeft een berekening, waarbij de valuta's van de EEG-landen zijn omgezet in Amerikaanse dollars op basis van koopkrachtpariteiten voor binnen landse bestedingen. De koopkracht van alle geldeenheden in de West- Europese landen, die tot het EEG- blok behoren, lag tot nu toe ver onder de koopkracht van de Ame rikaanse munt en wel variërend van 9 pet. voor de Duitse tot 26 pet. voor de Nederlandse geldeenheid. Sindsdien heeft de inflatie sterk om zich heen gegrepen en bedraagt de genoemde afwijking ten opzich te van de dollar voor België -4 pet., voor Frankrijk -1 pet., voor W.- duitsland 4 pet., voor Italië -1 pet. en voor Nederland -5 pet. Hoe wel het lijkt, dat wij nog de meest gunstige positie innemen, moet daarbij niet uit het oog worden verloren, dat een groot deel van ons productie- en exportpakket be staat uit goedkope landbouwpro ducten, zodat de conclusie gewet tigd is, dat onze concurrentiepositie voor de overige producten nauwe lijks nog mee kan met die van on ze partners in de EEG. Indien de huidige concurrentiepo sitie niet te lang aanhoudt, kan zij ook voordelen brengen voor han del en industrie. Duidelijk is het laatste half jaar gebleken, dat veel ondernemers zich nog sterker dan in het verleden hebben beziggehou den met verbeteringen van de ar beidsproductiviteit in hun bedrij ven. Ook fusies en samenwerkin gen, die zo dringend nodig zijn voor de versterking van onze eco nomie, zijn weer scherper naar vo ren gekomen. Toch moeten wij bij dit alles in het oog houd'en en ik wil hier nog eens nadrukkelijk op wijzen dat onze concurrentiepositie bin nen de EEG door een aantal oor zaken niet gelijk ligt met onze partners. Op de eerste plaats wordt dit veroorzaakt door de vaak meer soepele uitleg van sommige EEG- bepalingen door de overheid in de overige landen van de Gemeen schap. Tevens werkt de meer direc te steun, die het bedrijfsleven in andere landen binnen de EEG ont vangt op het terrein van financiële tegemoetkomingen bij vestiging, goedkope leningen en verhoogde investeringsaftrek, ten nadele van onze bedrijven. Ook op het terrein van de belas ting hebben wij in veel gevallen een achterstand. Zo is de omzet belasting in Nederland veel hoger dan in enig ander EEG-land. Door het stringent vasthouden aan de wet op d'e omzetbelasting wordt het bedrijfsleven in ons land ernstig gedupeerd. Het in de wet omzet belasting opgesloten systeem houdt in veel gevallen een rationaal pro ductieproces tegen. De vervanging van dit systeem, door een heffings systeem op de toegevoegde waarde, zou d'aarom zo spoedig mogelijk dienen1 te geschieden. Als voorbeeld van een duidelijk verschil, zou ik nog willen noemen onze im- en export van meubels van- en naar België. Voor uitvoer van meubels naar dit land moet een omzetbelasting en een extra invoerbelasting worden betaald van 14% pet. en voor import vanuit België geldt slechts een tarief van Ruime sortering gelegenheidskleding voor heren, naar de laatste mode. Vughterstraat 205 - Tel. 34580 (na 19.00 uur 37491) 's-HERTOGENBOSCH die direct van belang zijn voor handel en nijverheid. Ik wil echter met nadruk aan toevoegen, dat zulks niet mag leiden tot enige vermenging van verantwoordelijkheden. De zeer gemengde samen stelling der Kamer, waarvan de leden uit alle sectoren van het be drijfsleven stammen en zowel werkgevers als werknemers omvat ten, moet daarbij een garantie zijn voor het terzake gegeven advies. Dat U, vertegenwoordigers van verenigingen uit het bedrijfsleven en directies van de in het district der Kamer gevestigde bedrijven, deze eerste openbare vergadering in het nieuwe jaar wilt bijwonen, stemt mij tot grote voldoening. Het werk der Kamer is gericht op het welzijn van Uw bedrijven en daarom mag ik in Uw aanwezigheid het bewijs zien van Uw waardering voor dit werk. In het afgelopen jaar zijn wij begonnen de vergaderingen der Kamer zoveel mogelijk in de openbaarheid te houden in de verwachting het werk der Ka mer meer bekendheid te geven. Dat wij daar voor een belangrijk deel in zijn geslaagd, is mede te danken aan de pers, die ik hier gaarne wederom welkom heet. 7% pet., te weten 5 pet. omzetbe- lasting en 2y2 pet. invoerbelasting. Er zijn meerdere redenen om nog eens stil te staan bij d'e ontwikke ling van de schoenenmarkt in de EEG in de afgelopen 10 jaar. Aller eerst is het een feit, dat de schoen industrie nog veruit de grootste tak van. industrie en daardoor de eerste welvaartsbron in dit gebied is, en voerts in de omstandigheid, dat beide eerder genoemde rap porten ruime aandacht besteden aan het bedrijfstakgewijze ontwik kelingen, waarbij ook een beschou wing 'over de schoenindustrie is opgenomen. Uit een drietal kern gegevens, te weten de productie en de in- en uitvoer, blijkt duide lijk dat de productie- en afzetver- houdingen voor schoeisel zich op de West-Europese markt in het af gelopen decennium sterk hebben gewijzigd. In de afgelopen 10 jaar is het aandeel van Frankrijk en Italië in de totale EEG-schoenproductie belangrijk sneller gestegen dan het aandeel van de overige partners. Beide landen verdubbelden ruim hun productie en wel van 54 tot ongeveer 130 miljoen paar voor Frankrijk en van 45 tot 100 mil joen paar voor Italië. Het geza menlijke aandeel van beide lan den in de totale EEG-productie steeg daardoor van 47 tot 59 pet. Per land bedroeg deze stijging voor Frankrijk van 25 tot 33 en voor Italië van 22 tot 26 pet. in het to tale EEG-schoenproductiepakket. Indien ik de productie van schoei sel bezie tegen de achtergrond van de productiestijging van ruim 80 pet. voor de gehele EEG, dan moet ik constateren, dat de overige landen hun aandeel sterk hebben zien te ruglopen. Het Nederlandse percen tage daalde van 8 naar 6, het Bel gisch-Luxemburgse van 5 naar 3 en het West-Duitse aandeel liep terug van 40 naar 32 pet. Mocht ik constateren dat Frank rijk en Italië hun productie van schoeisel meer dan verdubbeld heb ben, in België en Luxemburg be droeg de stijging 40 pct„ in West- duitsland' bijna 45 pet. en in Ne derland slechts 30 pet. De conclu sie moet dus zijn, dat onze schoen industrie sinds 1955 niet diè groei kracht heeft vertoond als in de an dere landen van de EEG. Naast d'e wijziging in het pro ductiepatroon voor schoeisel in de Europese Gemeenschap zijn ook de in- en uitvoerstromen van- en naar de landen, die tot dit blok behoren, aanzienlijk gewijzigd. Voordat ik daar nader op inga, moge ik nog opmerken, dat de schoenenexport van d'e EEG-landen naar de zgn. derde-landen in de afgelopen jaren belangrijk is teruggelopen. Ons land voerde in 1958 nog 51 pet. van haar exportpakket van schoeisel uit naar landen, die niet tot de EEG behoorden en in 1964 was dit aandeel geslonken tot 30 pet. Niet alleen de afbraak van d'e tolmuren binnen de EEG is hier de oorzaak van, doch ook onze hogere wel vaart leidt er via hogere prijzen toe, dat wij op een zodanig piveau zijn gekomen, dat export naar veel derde-landen, in verband met de grote verschillen in prijsniveau, nauwelijks nog mogelijk is. 'Terugkerend' tot het patroon van in- en uitvoer moet ik opmerken, dat Italië de grootste schoen-expor teur binnen de EEG is geworden. Tien jagr geleden kende dit land nauwelijks enige export en thans wordt bijna 55 pet. van de produc tie, ofwel ruim 50 miljoen paar schoenen, uitgevoerd. Italië kende in 1956 nauwelijks enige schoen import en ook nu kan deze nog verwaarloosd worden, zodat mag worden gesteld, dat de gehele pro ductiestijging in de afgelopen 10 jaar werd geëxporteerd. S^BIJ VERKOUDHEDEN WCKTOE GERECHTIGD VOOR VADER, MOEDER EN KIND Een tegenovergestelde beweging deed' zich voor in West-Duitsland. Daar werd de gehele productiestij ging opgenomen door de binnen landse markt. De export van schoe nen nam niet noemenswaardig toe en bedroeg in 1956 3 pet. en in 1965 4 pet. van de totale productie. Naast de grotere consumptie van eigen schoeisel steeg de import van ruim 1 tot 20 pet. van het verbruik in het laatste decennium. In Frankrijk en de Beneluxlan- den deed zich een verhoogde ex port naast een gestegen import van schoenen voor, met dien verstande, dat in Frankrijk de exportstijging sneller dan de toename van de im port, terwijl in België, Luxemburg en Nederland het importaccres gro ter was dan de exportstijging. De meest ongunstige ontwikkeling deed zich alzo voor in de Benelux- landen alwaar in België en Luxem burg het kleine invoeroverschot van 195ê aangroeide tot een zoda nige hoogte, dat thans 45 pet. van het verbruik aan schoeisel gericht is op buitenlandse producten. In Nedérlattd sloeg het uitvoersald'o van 1956 om in een relatief zeer omvangrijk importoverschot. Dit betekent met name, dat in ons land de export in de afgelopen periode steeg van 10 tot 17 pet. van de pro ductie en de import van 4 tot 27 pet. van het verbruik. Ik wees er reeds op, dat in de door de regering uitgebrachte groei- nota's ruime aandacht wordt be steed aan de bedrijfstaksgewijze ontwikkeling. Ook de Nederland se schoenindustrie wordt daarbij aan een nadere beschouwing on derworpen en het zal duidelijk zijn, dat de hiervoor geschetste gewij zigde positie van de Nederlandse schoenindustrie in de afgelopen jaren daarbij basis van uitgang en prognose is geweest. In de nota „De Nederlandse Economie tot '70" worden een aantal kenmerken aan gegeven, die betrekking hebben op de ontwikkeling van de schoenin dustrie tot 1970. Kort aangeduid zijn deze: 1. Voor de schoenindustrie wordt een laag groeitempo verwacht van 2.5 pet. per jaar; voor de gehele Nederlandse industrie een groeitempo van bijna 7 pet. 2. de invoer zal hoewel in een minder hoog tempo blijven stijgen en de consumptie van buitenlands schoeisel zal boven de 30 pet. komen te liggen. 3. de uitvoer zal in de periode 1965-1970 stijgen met 50 pet. ten opzichte van de daarvoor i liggende period'e van 5 jaar. In de nota wordt er met nadruk op gewezen, dat grote voorzichtig heid moet worden betracht bij de interpretatie, c.q. hanteripg van de ze cijfers. Dat wil ik gaarne met enige nadruk onderstrepen. Veel te vaak en te snel gaan de uitkom sten van een dergelijk onderzoek, zonder de beperkende voorwaar den, een eigen leven leiden. Naar mijn mening blijven er nog teveel vraagpunten bestaan. Met name zou gediscusieerd kunnen worden over de ramingen betreffende in- en uitvoer, zoals die in het rapport zijn neergelegd'. Hoewel de minister van Econo mische Zaken erop vertrouwt, zoals uit de inleiding van de nota blijkt, dat de uitkomsten van de studie kunnen worden verdisconteerd in het bedrijfsbeleid, lijkt mij zulks op dit moment nog niet wenselijk. De cijfers zijn daarvoor nog te al gemeen, te onzeker en missen nog j voldoende contour. Wel zou ik en- j kele algemene conclusies willen onderschrijven, die in het rapport naar voren zijn gebracht en die ook voor dé ondernemers in deze bedrijfstak stof tot overdenking moeten zijn. De belangrijkste daar van is naar mijn mening de ver wachting, dat op de eigen Neder landse markt de mogelijkheden tot een verdere afzet zeer beperkt zijn, zodat bij een verdere expansie een grotere export zal moeten worden gerealiseerd. Hierbij zal deze ex port terdege moeten worden voor bereid. Nog teveej wordt vergeten, dat exporteren ervaring eist met wisselende en ongelijke aanpak der verschillende markten. De laatste conclusie, die ik uit de nota zou willen aanhalen, geeft aan, dat een trendmatige productie- vergroting per werknemer kan worden verkregen van 4 pet., in dien arbeidsbesparende productie methoden worden ingevoerd. Dat zal uiteraard met belangrijke diep te-investeringen vergezeld moeten gaan. Bij deze conclusie mag niet worden vergeten, dat de productie i voortvloeit uit de combinatie van arbeid en kapitaal. In vergelijking met andere West-Europese landen is de bedrijfsgrootte en het per ar beider geïnvesteerde kapitaal in de Nederlandse schoenindustrie hoog', De opmerking van het Centraal! Planbureau mag daarom naar mijn mening niet gezien worden als een aanwijzing om een technische ach terstand ten opzichte van het bui tenland weg te werken, doch is voor de schoenindustrie veeleer 'n aansporing om in de pas te blij ven met de grote snelgroeiende be drijfstakken in eigen land. Dat met name de Franse en Italiaanse schoenindustrie kan concurreren tegen een sterker gemechaniseerde en soms zelfs geautomatiseerd Ne derlandse schoenindustrie geeft het vermoeden van rechtstreekse over heidssteun in die landen. De Fede ratie van Nederlandse Schoenfabri kanten heeft hierop onlangs nog gewezen, zonder evenwel haar be toog met voorbeelden te staven. Wanneer ik tenslotte de huidige positie van onze schoenindustrie overzie, dan ben ik gematigd opti mistisch, onder het voorbehoud, d'at zij" in staat zal zijn verder te pene treren op de buitenlandse markten en de problemen, die zij daarbij zal moeten overwinnen, tot een juiste oplossing zal weten te bren gen. In de nota inzake groei en struc tuur van onze economie komt een korte passage voor over de leder industrie. Hierin word't o.a. gesteld, dat van de lederproductie in ons POEDER - CREME - OLIE - ZEEP land geen noemenswaardige expan sie mag worden verwacht. Ik acht deze stelling zo ongenuanceerd niet juist. I De bedrijven, die zich met d'e productie van leder bezighouden, hebben zich sind-, de tweede we reldoorlog ontwikkeld tot industri ële ondernemingen. Deze omschake- lng s gepaard gegaan met een con centratie van bedrijven en een ver mindering van de totale personeels bezetting. Van de 70 Nederlandse looierijen zijn er thans nog 30 in het district van onze Kamer ge vestigd. De afzetkgnsen, waaraan in de regerngs-nota wordt getwijfeld, zou ik niet zo pessimistisch willen be oordelen. De stijgende welvaart zal de vraag naar lederproducten in de komende jaren verder doen toe nemen. Wel geldt ook voor de le derfabrikant, dat hij zijn productie moet afstemmen op d'e markt. Bij een beschouwing van de pro ductiecijfers sinds I960 van de be drijven met meer dan 10 perso neelsleden valt het op, dat de pro ductie van zwaarleder, waaronder zooileder, belangrijk is gedaald en wel van 33 tot ongeveer 2C' mil joen gulden in 1965, terwijl de productie van lichtleder gestegen is van 110 tot 130 miljoen gulden. Als bewijsmateriaal voor de stel ling, die de regering poneert, be treffende de geringe expansie-mo gelijkheden voor de lederindustrie, wordt naar voren gebracht, dat de eigen industrie in toenemende mate de hinder ondervindt van de leder producenten in de ontwikkelings landen. Ook dit is niet juist. In de afgelopen jaren is in Neder land nauwelijks enig leer uit deze landen ingevoerd en een stijging van de import uit deze landen valt nog niet waar te nemen. Zowel on ze invoer als onze uitvoer zijn in overwegende mate georiënteerd op d'e West-Europese 'landen en /de Verenigde Staten van Noord-Ame- rika. Ook voor de toekomst is uit de ontwikkelingsgebieden geen direc te concurrentie te verwachten voor de Nederlandse- en de overige West-Europese lederindustrie. De vraag naar leder op deze markt is n.l. zo gespecialiseerd, dat de ont wikkelingslanden daaraan niet zul len kunnen Voldoen. Indipn er thans reeds enige afzet op de West- Europese markt bestaat, is die het gevolg van exportsubsidies. Dit wordt in d'e regeringsnota ^net evenzoveel woorden gesteld. Het lijkt daarom nodig deze mogelijke importen in de toekomst in het oog te houden en de regering zonodig maatregelen te vragen tegen deze concurrentievervalsing. In het voorgaande heb ik er reeds op gewezen d'at onze industrie vaak achter ligt bij die in andere EEG- landen, waar zij vaak met meer soepelheid worden gesteund. Ook de lederindustrie ondervindt deze moeilijkheden. Indien ik mij optimistisch uit laat over de toekomst van de le derindustrie, wil dit niet zeggen, dat deze bedrijfstak geheel zonder moeilijkheden is. Het afvalwater vormt een van de problemen, waar mede deze industrie zich niet ziet geconfronteerd. De milieu-hygiëne komt in ons land met zijn dichte bevolking steeds meer in de aan dacht en het is ook juist, dat stren gere eisen worden gesteld aan hen, die de bodem, de lucht of het wa ter verontreinigen. Dat daarbij slechts de vervuilers de kosten voor de zuivering zouden moeten beta len, acht ik in wezen niet juist en in vele gevallen economisch niet verantwoord. Wel mag van de industrie wor den verwacht, dat zij middels on derzoek zal trachten de vervuiling te beperken. Reeds geruime tijd is de lederindustrie tesamen met het Lederinstituut TNO aan het zoeken naar productiemethoden, die een geringe hoeveelheid afvalwater met minder vuil opleveren. Hierbij zijn reeds goede successen geboekt. Omdat met de instandhouding van deze industrie een algemeen belang wordt gediend, zullen ook uit de algemene middelen gelden beschikbaar moeten worden gesteld om de vervuiling tegen te gaan. Hierdoor zou voor de vervuilende industrieën een heffingsvrije ver- vuilingsraad kunnen worden inge steld, die beantwoordt aan hetgeen economisch door deze bedrijven zelf aan de zuiveringskosten kan worden bijgedragen. Een bijzonder probleem voor de lederindustrie is nog gelegen in het feit dat deze be drijven vaak gesitueerd zijn in de bebouwde kom, waardoor de nodige ruimte ontbreekt om in of bij het eigen bedrijf zuivering op grote schaal toe te passen. Uit een on derzoek, d'at enige tijd geleden door de Federatie van Verenigingen van Nederlandse Lederfabrikanten en onze Kamer onafhankelijk van el kaar is uitgevoerd, is gebleken, dat de heffingen, die in Noord-Brabant door verschillende gemeenten en Waterschappen aan d'e lederindus trie worden opgelegd, zeer sterk uiteenlopen. Naar mijn mening ligt hier een taak voor de provinciale overheid om op dit terrein tot een grotere uniformiteit te komen. Een poging daartoe zou kunnen worden gedaan door het samenvoegen van Water schappen, die dan tevens met de zuiveringstaak zouden moeten wor den belast. Ook de grotere unifor mering van de gemeentelijke veror deningen, die betrekking hebben op de afvoer en de zuivering van afvalwater, zou wenselijk zijn. De heer Timmermans vroeg na de ze beschouwing nog de aandacht voor 'enkele ontwikkelingen in de detail handel en ambacht. Hierop zullen we in onze editie van maandag nader te rug komen. Hoestdrank in tabletvorm.95ct

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1967 | | pagina 5