wAAlwijkse en LAngstRAAtse couRAnt
wOompo
voorzitter Kamer van Koophandel - Waalwijk
Bronchi letten
Voor
Baby
Aantal bedrijfs
sluitingen is
beperkt gebleven
Concurrentie
positie
KLEDING-VERHUUR
Bossche kleding-service
Frankrijk - Italië
Ongunstig
Rroduktie-
vergroting
Toekomst
Taak provincie
VRIJDAG 13 JANUARI 1967
88e JAARGANG No. 4
De Ccho van het Zuióen
Uitgever
Waal wij ksche Stoomdrukkerij
Antoon Tielen
Hoofdredacteur JAN TIELEN
Gironummer 1069687
Dit blad verschijnt 2x per week
Losse nummers 20 cent
Opgericht 1878
Bureaus Grotestraat 205, Waalwijk Tel. 04160-2621 Kaatsheuvel: Dr. van Beurdenstraat 8, tel. 04167-2002
Abonnement
p. week (0,28+ 2 ct. inc.k.) ƒ0,30
p. mnd. (1,20+10 ct. inc.k.) ƒ1,30
p. kwrt. (3,40+10 ct. inc.k.) ƒ3,50
p. kwrt. p. post 4,bij girobetaling
(bij incasso p. postkwit. 75 ct. extra)
Advertentieprijs: 14 cent per mm.
Contractadvertenties: speciaal tarief
Telegram-adres „ECHO"
Nieuwjaarsrede van J.Timmermans
WAALWIJK - De voorzitter van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Noordelijk Noord-Brabantte Waalwijk, de heer
J. Timmermans, heeft vanmiddag, na afloop van de algemene ver
gadering van de Kamer, zijn Nieuwjaarsrede uitgesproken. De heer
Timmermans liet de werkzaamheden van de Kamer in het afgelopen
jaar de revue passeren. Het belangrijkste gedeelte van zijn rede
laten wij hier volgen.
„In de wet staat de taak van de Kamers van Koophandel omschre
ven als het behartigen van de economische belangen van handel en
nijverheid in haar regio. Het is duidelijk dat de Kamer door deze
taak in veelvuldig contact komt met de gemeentebesturen in haar
district. Het is mij daarom een groot genoegen de Burgemeesters en
Udie de gemeentebesturen vertegenwoordigt, hier welkom te heten.
Hoewel ik het contact met de diverse gemeenten als zeer prettig
mag ervaren, is mij in het afgelopen jaar gebleken, dat over de
taak en de inspraak van de Kamer soms verschil van inzicht be
staat. Wil de Kamer echter haar wettelijke taak op een juiste wijze
volbrengen, dcm is het wenselijk, dat zij inspraak krijgt in die zaken,
De vaak moeilijke economische
positie, die reeds door velen in het
begin van 1966 werd verwacht,
heeft zich in 't afgelopen jaar sterk
gemaniresteerd. Middels de publici
teitsmedia zijn wij geconfronteerd
met de vaak abdrupt naar buiten
tredende gevolgen van de zorge
lijke situatie in vele bedrijven. Hoe
wel in onze gerio het aantal be
drijfssluitingen gelukkig zeer be
perkt is gebleven, mag daaruit geen
rooskleurige toestand bij het be
drijfsleven in het district van onze
Kamer worden afgeleid. De loon
kostenstijgingen in de afgelopen
jaren hebben de concurrentiepositie
van veel bedrijven sterk aangetast
en indien op korte termijn geen
opleving- van de economische situ
atie intreedt, moet het ergste wor
den gevreesd. Door de buitenland
se concurrentie worden de bedrij
ven genoodzaakt zeer scherp te
calculeren, zodat het geïnvesteer
de kapitaal nauwelijks zijn rende
ment opbrengt. Deze situatie acht
ik zeer gevaarlijk, juist in een pe
riode, dat de bedrijven door het
doen van diepte-investeringen de
arbeidsproductiviteit zouden moe
ten kunnen opvoeren. Hoewej het
aanbod' Van personeel door het
sluiten van een reeks ondernemin
gen en afvloeiing bij andere be
drijven groter is geworden, blijft
de vraag naar! vakbekwame jar
beidskrachten nog groot.
Gaarne wil ik thans Uw aandacht
vragen voor enkele problemen, die
samenhangen met de concurrentie
positie van de Nederlandse indus
trie in het algemeen en met de
concurrentiepositie van de schoen
en lederindustrie in het bijzonder.
Als leidraad voor deze beschou
wing ga ik uit van een tweetal be
langwekkende studies, die door het
Centraal Planbureau, onder ver
antwoordelijkheid van de Regering;
zijn opgesteld.
Deze zijn:
1. De N'ederland'se Economie in
1970, en
2. Nota inzake Groei en Struc
tuur van onze economie.
De eerste studie is in feite de
eerst officiële poging om meer
inzicht te verwerven in het econo
misch gebeuren op middellange
termijn, hetgeen wil zeggen over
een periode van ongeveer 4 a 5
jaar. De tweede nota beziet de
structurele veranderingen in onze
economie over een langere periode,
doch het zal duidelijk zijn, dat het
inzicht in het economisch wel en
wee in de eerstkomende jaren, zo
als dat in de eerste studie werd
vastgelegd, daarbij een goed uit
gangspunt kan zijn.
Wezenlijke en structurele veran
deringen zijn veelal op middellan
ge termijn niet te bereiken. Het
d'oel ligt dan meer op het bijstu
ren van de economie opdat een
zo hoog mogelijke groei wordt be
reikt en wij bespaard blijven voor
conjunturele problemen.
Door het open karakter van onze
economie is onze concurrentieposi
tie ten opzichte van het buitenland
van groot belang. In mijn vorige
jaarrede mocht ik hiervoor reeds
Uw aandacht vragen en het is ver
heugend, dat de beide studies van
het Centraal Planbureau daarover
recente informaties verschaffen.
Een veelzeggend inzicht geeft een
berekening, waarbij de valuta's van
de EEG-landen zijn omgezet in
Amerikaanse dollars op basis van
koopkrachtpariteiten voor binnen
landse bestedingen. De koopkracht
van alle geldeenheden in de West-
Europese landen, die tot het EEG-
blok behoren, lag tot nu toe ver
onder de koopkracht van de Ame
rikaanse munt en wel variërend
van 9 pet. voor de Duitse tot 26 pet.
voor de Nederlandse geldeenheid.
Sindsdien heeft de inflatie sterk
om zich heen gegrepen en bedraagt
de genoemde afwijking ten opzich
te van de dollar voor België -4 pet.,
voor Frankrijk -1 pet., voor W.-
duitsland 4 pet., voor Italië -1
pet. en voor Nederland -5 pet. Hoe
wel het lijkt, dat wij nog de meest
gunstige positie innemen, moet
daarbij niet uit het oog worden
verloren, dat een groot deel van
ons productie- en exportpakket be
staat uit goedkope landbouwpro
ducten, zodat de conclusie gewet
tigd is, dat onze concurrentiepositie
voor de overige producten nauwe
lijks nog mee kan met die van on
ze partners in de EEG.
Indien de huidige concurrentiepo
sitie niet te lang aanhoudt, kan zij
ook voordelen brengen voor han
del en industrie. Duidelijk is het
laatste half jaar gebleken, dat veel
ondernemers zich nog sterker dan
in het verleden hebben beziggehou
den met verbeteringen van de ar
beidsproductiviteit in hun bedrij
ven. Ook fusies en samenwerkin
gen, die zo dringend nodig zijn
voor de versterking van onze eco
nomie, zijn weer scherper naar vo
ren gekomen.
Toch moeten wij bij dit alles in
het oog houd'en en ik wil hier
nog eens nadrukkelijk op wijzen
dat onze concurrentiepositie bin
nen de EEG door een aantal oor
zaken niet gelijk ligt met onze
partners. Op de eerste plaats wordt
dit veroorzaakt door de vaak meer
soepele uitleg van sommige EEG-
bepalingen door de overheid in de
overige landen van de Gemeen
schap. Tevens werkt de meer direc
te steun, die het bedrijfsleven in
andere landen binnen de EEG ont
vangt op het terrein van financiële
tegemoetkomingen bij vestiging,
goedkope leningen en verhoogde
investeringsaftrek, ten nadele van
onze bedrijven.
Ook op het terrein van de belas
ting hebben wij in veel gevallen
een achterstand. Zo is de omzet
belasting in Nederland veel hoger
dan in enig ander EEG-land. Door
het stringent vasthouden aan de
wet op d'e omzetbelasting wordt het
bedrijfsleven in ons land ernstig
gedupeerd. Het in de wet omzet
belasting opgesloten systeem houdt
in veel gevallen een rationaal pro
ductieproces tegen. De vervanging
van dit systeem, door een heffings
systeem op de toegevoegde waarde,
zou d'aarom zo spoedig mogelijk
dienen1 te geschieden.
Als voorbeeld van een duidelijk
verschil, zou ik nog willen noemen
onze im- en export van meubels
van- en naar België. Voor uitvoer
van meubels naar dit land moet
een omzetbelasting en een extra
invoerbelasting worden betaald van
14% pet. en voor import vanuit
België geldt slechts een tarief van
Ruime sortering gelegenheidskleding voor heren,
naar de laatste mode.
Vughterstraat 205 - Tel. 34580 (na 19.00 uur 37491)
's-HERTOGENBOSCH
die direct van belang zijn voor handel en nijverheid. Ik wil echter
met nadruk aan toevoegen, dat zulks niet mag leiden tot enige
vermenging van verantwoordelijkheden. De zeer gemengde samen
stelling der Kamer, waarvan de leden uit alle sectoren van het be
drijfsleven stammen en zowel werkgevers als werknemers omvat
ten, moet daarbij een garantie zijn voor het terzake gegeven advies.
Dat U, vertegenwoordigers van verenigingen uit het bedrijfsleven
en directies van de in het district der Kamer gevestigde bedrijven,
deze eerste openbare vergadering in het nieuwe jaar wilt bijwonen,
stemt mij tot grote voldoening. Het werk der Kamer is gericht op
het welzijn van Uw bedrijven en daarom mag ik in Uw aanwezigheid
het bewijs zien van Uw waardering voor dit werk. In het afgelopen
jaar zijn wij begonnen de vergaderingen der Kamer zoveel mogelijk
in de openbaarheid te houden in de verwachting het werk der Ka
mer meer bekendheid te geven. Dat wij daar voor een belangrijk
deel in zijn geslaagd, is mede te danken aan de pers, die ik hier
gaarne wederom welkom heet.
7% pet., te weten 5 pet. omzetbe-
lasting en 2y2 pet. invoerbelasting.
Er zijn meerdere redenen om nog
eens stil te staan bij d'e ontwikke
ling van de schoenenmarkt in de
EEG in de afgelopen 10 jaar. Aller
eerst is het een feit, dat de schoen
industrie nog veruit de grootste
tak van. industrie en daardoor de
eerste welvaartsbron in dit gebied
is, en voerts in de omstandigheid,
dat beide eerder genoemde rap
porten ruime aandacht besteden
aan het bedrijfstakgewijze ontwik
kelingen, waarbij ook een beschou
wing 'over de schoenindustrie is
opgenomen. Uit een drietal kern
gegevens, te weten de productie
en de in- en uitvoer, blijkt duide
lijk dat de productie- en afzetver-
houdingen voor schoeisel zich op
de West-Europese markt in het af
gelopen decennium sterk hebben
gewijzigd.
In de afgelopen 10 jaar is het
aandeel van Frankrijk en Italië
in de totale EEG-schoenproductie
belangrijk sneller gestegen dan het
aandeel van de overige partners.
Beide landen verdubbelden ruim
hun productie en wel van 54 tot
ongeveer 130 miljoen paar voor
Frankrijk en van 45 tot 100 mil
joen paar voor Italië. Het geza
menlijke aandeel van beide lan
den in de totale EEG-productie
steeg daardoor van 47 tot 59 pet.
Per land bedroeg deze stijging voor
Frankrijk van 25 tot 33 en voor
Italië van 22 tot 26 pet. in het to
tale EEG-schoenproductiepakket.
Indien ik de productie van schoei
sel bezie tegen de achtergrond van
de productiestijging van ruim 80 pet.
voor de gehele EEG, dan moet ik
constateren, dat de overige landen
hun aandeel sterk hebben zien te
ruglopen. Het Nederlandse percen
tage daalde van 8 naar 6, het Bel
gisch-Luxemburgse van 5 naar 3 en
het West-Duitse aandeel liep terug
van 40 naar 32 pet.
Mocht ik constateren dat Frank
rijk en Italië hun productie van
schoeisel meer dan verdubbeld heb
ben, in België en Luxemburg be
droeg de stijging 40 pct„ in West-
duitsland' bijna 45 pet. en in Ne
derland slechts 30 pet. De conclu
sie moet dus zijn, dat onze schoen
industrie sinds 1955 niet diè groei
kracht heeft vertoond als in de an
dere landen van de EEG.
Naast d'e wijziging in het pro
ductiepatroon voor schoeisel in de
Europese Gemeenschap zijn ook de
in- en uitvoerstromen van- en naar
de landen, die tot dit blok behoren,
aanzienlijk gewijzigd. Voordat ik
daar nader op inga, moge ik nog
opmerken, dat de schoenenexport
van d'e EEG-landen naar de zgn.
derde-landen in de afgelopen jaren
belangrijk is teruggelopen. Ons
land voerde in 1958 nog 51 pet. van
haar exportpakket van schoeisel
uit naar landen, die niet tot de
EEG behoorden en in 1964 was dit
aandeel geslonken tot 30 pet. Niet
alleen de afbraak van d'e tolmuren
binnen de EEG is hier de oorzaak
van, doch ook onze hogere wel
vaart leidt er via hogere prijzen
toe, dat wij op een zodanig piveau
zijn gekomen, dat export naar veel
derde-landen, in verband met de
grote verschillen in prijsniveau,
nauwelijks nog mogelijk is.
'Terugkerend' tot het patroon van
in- en uitvoer moet ik opmerken,
dat Italië de grootste schoen-expor
teur binnen de EEG is geworden.
Tien jagr geleden kende dit land
nauwelijks enige export en thans
wordt bijna 55 pet. van de produc
tie, ofwel ruim 50 miljoen paar
schoenen, uitgevoerd. Italië kende
in 1956 nauwelijks enige schoen
import en ook nu kan deze nog
verwaarloosd worden, zodat mag
worden gesteld, dat de gehele pro
ductiestijging in de afgelopen 10
jaar werd geëxporteerd.
S^BIJ VERKOUDHEDEN
WCKTOE GERECHTIGD
VOOR VADER, MOEDER EN KIND
Een tegenovergestelde beweging
deed' zich voor in West-Duitsland.
Daar werd de gehele productiestij
ging opgenomen door de binnen
landse markt. De export van schoe
nen nam niet noemenswaardig toe
en bedroeg in 1956 3 pet. en in
1965 4 pet. van de totale productie.
Naast de grotere consumptie van
eigen schoeisel steeg de import van
ruim 1 tot 20 pet. van het verbruik
in het laatste decennium.
In Frankrijk en de Beneluxlan-
den deed zich een verhoogde ex
port naast een gestegen import van
schoenen voor, met dien verstande,
dat in Frankrijk de exportstijging
sneller dan de toename van de im
port, terwijl in België, Luxemburg
en Nederland het importaccres gro
ter was dan de exportstijging.
De meest ongunstige ontwikkeling
deed zich alzo voor in de Benelux-
landen alwaar in België en Luxem
burg het kleine invoeroverschot
van 195ê aangroeide tot een zoda
nige hoogte, dat thans 45 pet. van
het verbruik aan schoeisel gericht
is op buitenlandse producten. In
Nedérlattd sloeg het uitvoersald'o
van 1956 om in een relatief zeer
omvangrijk importoverschot. Dit
betekent met name, dat in ons land
de export in de afgelopen periode
steeg van 10 tot 17 pet. van de pro
ductie en de import van 4 tot 27
pet. van het verbruik.
Ik wees er reeds op, dat in de
door de regering uitgebrachte groei-
nota's ruime aandacht wordt be
steed aan de bedrijfstaksgewijze
ontwikkeling. Ook de Nederland
se schoenindustrie wordt daarbij
aan een nadere beschouwing on
derworpen en het zal duidelijk zijn,
dat de hiervoor geschetste gewij
zigde positie van de Nederlandse
schoenindustrie in de afgelopen
jaren daarbij basis van uitgang
en prognose is geweest. In de nota
„De Nederlandse Economie tot '70"
worden een aantal kenmerken aan
gegeven, die betrekking hebben op
de ontwikkeling van de schoenin
dustrie tot 1970.
Kort aangeduid zijn deze:
1. Voor de schoenindustrie wordt
een laag groeitempo verwacht
van 2.5 pet. per jaar; voor de
gehele Nederlandse industrie
een groeitempo van bijna 7 pet.
2. de invoer zal hoewel in een
minder hoog tempo blijven
stijgen en de consumptie van
buitenlands schoeisel zal boven
de 30 pet. komen te liggen.
3. de uitvoer zal in de periode
1965-1970 stijgen met 50 pet.
ten opzichte van de daarvoor
i liggende period'e van 5 jaar.
In de nota wordt er met nadruk
op gewezen, dat grote voorzichtig
heid moet worden betracht bij de
interpretatie, c.q. hanteripg van de
ze cijfers. Dat wil ik gaarne met
enige nadruk onderstrepen. Veel
te vaak en te snel gaan de uitkom
sten van een dergelijk onderzoek,
zonder de beperkende voorwaar
den, een eigen leven leiden. Naar
mijn mening blijven er nog teveel
vraagpunten bestaan. Met name zou
gediscusieerd kunnen worden over
de ramingen betreffende in- en
uitvoer, zoals die in het rapport
zijn neergelegd'.
Hoewel de minister van Econo
mische Zaken erop vertrouwt, zoals
uit de inleiding van de nota blijkt,
dat de uitkomsten van de studie
kunnen worden verdisconteerd in
het bedrijfsbeleid, lijkt mij zulks
op dit moment nog niet wenselijk.
De cijfers zijn daarvoor nog te al
gemeen, te onzeker en missen nog
j voldoende contour. Wel zou ik en-
j kele algemene conclusies willen
onderschrijven, die in het rapport
naar voren zijn gebracht en die
ook voor dé ondernemers in deze
bedrijfstak stof tot overdenking
moeten zijn. De belangrijkste daar
van is naar mijn mening de ver
wachting, dat op de eigen Neder
landse markt de mogelijkheden tot
een verdere afzet zeer beperkt zijn,
zodat bij een verdere expansie een
grotere export zal moeten worden
gerealiseerd. Hierbij zal deze ex
port terdege moeten worden voor
bereid. Nog teveej wordt vergeten,
dat exporteren ervaring eist met
wisselende en ongelijke aanpak der
verschillende markten.
De laatste conclusie, die ik uit
de nota zou willen aanhalen, geeft
aan, dat een trendmatige productie-
vergroting per werknemer kan
worden verkregen van 4 pet., in
dien arbeidsbesparende productie
methoden worden ingevoerd. Dat
zal uiteraard met belangrijke diep
te-investeringen vergezeld moeten
gaan. Bij deze conclusie mag niet
worden vergeten, dat de productie
i voortvloeit uit de combinatie van
arbeid en kapitaal. In vergelijking
met andere West-Europese landen
is de bedrijfsgrootte en het per ar
beider geïnvesteerde kapitaal in de
Nederlandse schoenindustrie hoog',
De opmerking van het Centraal!
Planbureau mag daarom naar mijn
mening niet gezien worden als een
aanwijzing om een technische ach
terstand ten opzichte van het bui
tenland weg te werken, doch is
voor de schoenindustrie veeleer 'n
aansporing om in de pas te blij
ven met de grote snelgroeiende be
drijfstakken in eigen land. Dat met
name de Franse en Italiaanse
schoenindustrie kan concurreren
tegen een sterker gemechaniseerde
en soms zelfs geautomatiseerd Ne
derlandse schoenindustrie geeft het
vermoeden van rechtstreekse over
heidssteun in die landen. De Fede
ratie van Nederlandse Schoenfabri
kanten heeft hierop onlangs nog
gewezen, zonder evenwel haar be
toog met voorbeelden te staven.
Wanneer ik tenslotte de huidige
positie van onze schoenindustrie
overzie, dan ben ik gematigd opti
mistisch, onder het voorbehoud, d'at
zij" in staat zal zijn verder te pene
treren op de buitenlandse markten
en de problemen, die zij daarbij
zal moeten overwinnen, tot een
juiste oplossing zal weten te bren
gen.
In de nota inzake groei en struc
tuur van onze economie komt een
korte passage voor over de leder
industrie. Hierin word't o.a. gesteld,
dat van de lederproductie in ons
POEDER - CREME - OLIE - ZEEP
land geen noemenswaardige expan
sie mag worden verwacht. Ik acht
deze stelling zo ongenuanceerd niet
juist.
I De bedrijven, die zich met d'e
productie van leder bezighouden,
hebben zich sind-, de tweede we
reldoorlog ontwikkeld tot industri
ële ondernemingen. Deze omschake-
lng s gepaard gegaan met een con
centratie van bedrijven en een ver
mindering van de totale personeels
bezetting. Van de 70 Nederlandse
looierijen zijn er thans nog 30 in
het district van onze Kamer ge
vestigd.
De afzetkgnsen, waaraan in de
regerngs-nota wordt getwijfeld, zou
ik niet zo pessimistisch willen be
oordelen. De stijgende welvaart zal
de vraag naar lederproducten in
de komende jaren verder doen toe
nemen. Wel geldt ook voor de le
derfabrikant, dat hij zijn productie
moet afstemmen op d'e markt.
Bij een beschouwing van de pro
ductiecijfers sinds I960 van de be
drijven met meer dan 10 perso
neelsleden valt het op, dat de pro
ductie van zwaarleder, waaronder
zooileder, belangrijk is gedaald en
wel van 33 tot ongeveer 2C' mil
joen gulden in 1965, terwijl de
productie van lichtleder gestegen
is van 110 tot 130 miljoen gulden.
Als bewijsmateriaal voor de stel
ling, die de regering poneert, be
treffende de geringe expansie-mo
gelijkheden voor de lederindustrie,
wordt naar voren gebracht, dat de
eigen industrie in toenemende mate
de hinder ondervindt van de leder
producenten in de ontwikkelings
landen. Ook dit is niet juist. In
de afgelopen jaren is in Neder
land nauwelijks enig leer uit deze
landen ingevoerd en een stijging
van de import uit deze landen valt
nog niet waar te nemen. Zowel on
ze invoer als onze uitvoer zijn in
overwegende mate georiënteerd op
d'e West-Europese 'landen en /de
Verenigde Staten van Noord-Ame-
rika.
Ook voor de toekomst is uit de
ontwikkelingsgebieden geen direc
te concurrentie te verwachten voor
de Nederlandse- en de overige
West-Europese lederindustrie. De
vraag naar leder op deze markt is
n.l. zo gespecialiseerd, dat de ont
wikkelingslanden daaraan niet zul
len kunnen Voldoen. Indipn er
thans reeds enige afzet op de West-
Europese markt bestaat, is die het
gevolg van exportsubsidies. Dit
wordt in d'e regeringsnota ^net
evenzoveel woorden gesteld. Het
lijkt daarom nodig deze mogelijke
importen in de toekomst in het oog
te houden en de regering zonodig
maatregelen te vragen tegen deze
concurrentievervalsing.
In het voorgaande heb ik er reeds
op gewezen d'at onze industrie vaak
achter ligt bij die in andere EEG-
landen, waar zij vaak met meer
soepelheid worden gesteund. Ook
de lederindustrie ondervindt deze
moeilijkheden.
Indien ik mij optimistisch uit
laat over de toekomst van de le
derindustrie, wil dit niet zeggen,
dat deze bedrijfstak geheel zonder
moeilijkheden is. Het afvalwater
vormt een van de problemen, waar
mede deze industrie zich niet ziet
geconfronteerd. De milieu-hygiëne
komt in ons land met zijn dichte
bevolking steeds meer in de aan
dacht en het is ook juist, dat stren
gere eisen worden gesteld aan hen,
die de bodem, de lucht of het wa
ter verontreinigen. Dat daarbij
slechts de vervuilers de kosten voor
de zuivering zouden moeten beta
len, acht ik in wezen niet juist en
in vele gevallen economisch niet
verantwoord.
Wel mag van de industrie wor
den verwacht, dat zij middels on
derzoek zal trachten de vervuiling
te beperken. Reeds geruime tijd
is de lederindustrie tesamen met
het Lederinstituut TNO aan het
zoeken naar productiemethoden, die
een geringe hoeveelheid afvalwater
met minder vuil opleveren. Hierbij
zijn reeds goede successen geboekt.
Omdat met de instandhouding
van deze industrie een algemeen
belang wordt gediend, zullen ook
uit de algemene middelen gelden
beschikbaar moeten worden gesteld
om de vervuiling tegen te gaan.
Hierdoor zou voor de vervuilende
industrieën een heffingsvrije ver-
vuilingsraad kunnen worden inge
steld, die beantwoordt aan hetgeen
economisch door deze bedrijven
zelf aan de zuiveringskosten kan
worden bijgedragen. Een bijzonder
probleem voor de lederindustrie is
nog gelegen in het feit dat deze be
drijven vaak gesitueerd zijn in de
bebouwde kom, waardoor de nodige
ruimte ontbreekt om in of bij het
eigen bedrijf zuivering op grote
schaal toe te passen. Uit een on
derzoek, d'at enige tijd geleden door
de Federatie van Verenigingen van
Nederlandse Lederfabrikanten en
onze Kamer onafhankelijk van el
kaar is uitgevoerd, is gebleken, dat
de heffingen, die in Noord-Brabant
door verschillende gemeenten en
Waterschappen aan d'e lederindus
trie worden opgelegd, zeer sterk
uiteenlopen.
Naar mijn mening ligt hier een
taak voor de provinciale overheid
om op dit terrein tot een grotere
uniformiteit te komen. Een poging
daartoe zou kunnen worden gedaan
door het samenvoegen van Water
schappen, die dan tevens met de
zuiveringstaak zouden moeten wor
den belast. Ook de grotere unifor
mering van de gemeentelijke veror
deningen, die betrekking hebben
op de afvoer en de zuivering van
afvalwater, zou wenselijk zijn.
De heer Timmermans vroeg na de
ze beschouwing nog de aandacht voor
'enkele ontwikkelingen in de detail
handel en ambacht. Hierop zullen we
in onze editie van maandag nader te
rug komen.
Hoestdrank in tabletvorm.95ct