wAAlwijkse en UnqstRAAtse couRarrt k f HOE PINKERINK MENS WERD Ach, kom er'es kijken m VRIJDAG 1 DECEMBER 1967 88e JAARGANG No. 96 De tcho van het Zuióen Uitgever WaaJwijksche Stoomdrukkerij Antoon Tielen Hoofdredacteur JAN TIELEN Gironummer 1069687 Dit Dlad verschijnt 2x per week Losse nummers 20 cent Abonnement p. week (0,28-|- 2 ct. inc.k.) f 0,30 p mud 1.20+ 10 ct. inc.k.) ƒ1,30 p. kwrt. (3,40+10 ct. inc.k.) f 3,50 p. kwrt. p. post 4,bij girobetaling (bij incasso p. postkwit. 75 ct. extra) Advertentieprijs: 14 cent per mm. Contractadvertenties: speciaal ta-ief Opgericht 1878 Bureaus Grotestraat 205, Waalwijk Tel. 04160-2621 Kaatsheuvel: Dr. van Beurdenstraat 8, tel. 04167-2002 Te'.egram-adres „ECHO" Kille, natte regenflarden kletsten tegen de verweerde en scheefgezakte gevel tjes van de krotjes in de smalle steegjes. Het was stil op straat in deze achtermiddag in december. Het weer werkte niet mee, diet was koud en vroeg donker. Uit de donkergrijze wolkenlucht drensde een fijne regen neer, die door de grillige kille wind werd opgepakt. Wild dainste de wind met de regendruppels in het spaarzame gele licht van de enkele lantaarns die slechts de hoeken der steegjes verlichtten. Toch was er iemand die zich door dit weer waagde, want er klonken voetstappen op de ongelijke keien. Ze echoden hol in de stilte van deze smalle straatjes, waar de geveltjes als oude besjes wat scheef tegen elkaar aanhingen. Het was meneer Pinkerink, die diep weggescholen in de kraag van zijn jas de elementen trotseerde om te trachten door herhaald manen bij de arme sloebers die zijn krotjes bewoonden en blij waren een zij het soms lek dak boven het hoofd te hebben, de achter stallige huur op te halen. Meneer Pinkerink was geen geziene figuur in de steegjes. Zijn huizen waren slecht en zijn huren hoog, althans te hoog voor de uiterst bescheiden beurzen van de armoedigen die zijn onderkomens be woonden. Maar mijnheer Pinkerink, de oude eenzame vrijgezel, zonder kind of kraai op de wereld, had zich vastgebeten in het gouden kalf. Ik doe zaken, zo was zijn opvatting, en in zaken moet men geen weekhartigheid kennen. Ik verhuur en anderen huren. Wij gaan beiden verplichtingen aan en mijn huurders hebben zich aan hun verplichtingen te houden, want zonder geld geen dak boven het hoofd. Ik moet toch ook leven Zelf woonde Pinkerink in een klein huis in een nette burgerstraat. Oh ze ker niet overdreven. Zijn kleding was eenvoudig en burgerlijk. Neen, Pin kerink zou geen geld over de balk gooien. Met een verbeten hartstocht, de enige die hij overigens in zijn le ven kende, koesterde hij zijn geldkist, waarin zich zo langzamerhand een aardig kapitaaltje had gevormd. Hij vond zichzelf een keurig en spaar zaam mens, een fatsoenlijk burger man. Maar er waren anderen die heel anders over mijnheer Pinkerink dach ten. „De Shylock" was de bijnaam die hij algemeen had gekregen. Die naam sloeg zeker niet op zijn uiter lijk, want de heer Pinkerink leek al lerminst op de traditionele Shylock- figuur met smal getekend gelaat en scherpe neus, zoals deze veelal wordt voorgesteld. Neen, de bijnaam sloeg op zijn handelswijze. De huiseigenaar was een kort gezet mannetje, dat men zo op het eerste oog voor een gezel lig vriendelijk mens zou aanzien. Maar de moeilijkheid was dat mijn heer Pinkerink het geld niet had, het geld had hem en daar was aan de buitenkant niets van te zien. Het zat bij hem van binnen. Keihard kon de huisbaas zijn. Geld wilde hij zien en zo niet, dan des noods met hulp van de sterke arm der wet de straat op of het nu zo mer of winter was, of er babies of grote kinderen waren. Algemeen beschouwde men Pinkerink in deze buurt als een Shylock, een gierig aard zonder gevoel en zonder scru pules. Wanneer hij aan de deur van een woning verscheen sloeg de mensen de schrik om het hart, want zijn huren waren hoog en heel dik wijls was het geld er niet. Zo waarde de Shylock op die re genachtige, donkere decemberavond weer door de straten van de ach terbuurt om bij enkele wanbetalers zijn geld te innen. In sommige hui zen werd de olielamp uitgedaan en de kinderen gemaand zich muisstil De helpende droom borgen, de deur ging op slot en de leutel werd zorgvuldig weggestopt. Zo, Pinkerink kon tevreden zijn. Op zijn gemak stopte hij zijn lange pijp en liet zich behaaglijk achterover zakken in zijn gemakkelijke stoel. Dit was het juiste moment om eens i usüg te genieten van zijn welstand. Geen vrouw te onderhouden en geen kinderen, alles was voor hem zelf. Hoe heerlijk kon het leven zijn. Wat warén veel mannen toch sufferds, dat zij zich een dergelijke last en hoge kosten op de hals haal den. Hij kon ze niet begrijpen. Geen beter leven dan een goed leven, met wat centjes in de kast, je pijpje op zijn tijd. Wat wilde een man nog meer? Zijn blik viel op de kalender. Vier december mijmerde hij, vier de cember. Wat was dat ook weer? Oh ja, morgen was het da vijfde, dan was het Sint Nicolaas. Nou, hij wen ste ze allemaal veel plezier en veel kosten. Hem kostte het Sint Nico- laasfeest in ieder geval niets, ja, toch wel, hij zou zichzelf eens trac- teren op een extra pijpje en een wijntje kon er ook wel af. Maar daar bleef het dan ook bij. Én och, aan hemzelf was het toch goed be steed! Hij zakte achterover in zijn stoel en staarde naar het plafond. Sint Nicolaas wat een dwaas feest eigenlijk. Het kostte alleen maar geld! Ja geldklopperij was het, waar alleen de zakenlieden beter van werden. Maar aan hem zouden ze niet veel verdienen, dat stond wel vast. Hij staarde de rook van zijn pijp na en voelde een behaaglijke loomheid over zich komen. Het was ook zo nat en guur buiten geweest en hier bij de kachel was het heer lijk. Plotseling sperde Pinkerink zijn ogen wijd open. Wie was dat nu? Voor hem stond een heel klein jon getje, heel klein, een baby nog, maar hij stond, was helemaal naakt en huilde. Hoe kwam dat kind hier? „Wat moet jij hier?" bromde hij. Maar het kind gaf geen antwoord. Het huilde maar. „Hoor je niet wat ik zég? Hoe kom je hier en wie ben je?" schreeuwde de man. Weer gaf het kind geen antwoord. Boos boog hij zich voorover pakte het bij de arm en schudde het door elkaar. Maa-r plotseling hield hij op en keek verdwaasd naar zijn hand. daarin had hij geen bloot kinder- te houden, want als Pinkerink aan de deur zou komen, dan diende er niemand thuis te zijn. De huisbaas klopte ook op de deur van het ge zin Geurts. Ze moesten nu maar 'ns betalen, het werd hoog tijd, vond bij. Een jonge man deed open. „Oh, bent u het, meneer Pinkerink", zei hij beleefd. ,,Ja, had je soms een ander verwacht?" bromde de huis baas ontevreden. „Ik kom de huur halen! Je bent nu al drie weken achter en dat gaat natuurlijk niet, dat begrijp je wel hè?" begon hij dadelijk op grove toon. „Ja", ant woordde de man, „maar ik heb u toch gevraagd ons wat uitstel te geven. U weet wel dat mijn vrouw een baby moet krijgen. Het kan el ke dag gebeuren en dat brengt kosten met zich mee. Als het kind er is, dan zullen we de achterstand wel inhalen". „Heb ik niets mee te maken", snauw de de andêr. „Het is mijn schuld toch niet dat dat kind moet komen! Je woont in mijn huis en daarvoor moet betaald worden. Vooruit kom op en betaal in ieder geval wat. Je weet, anders zal ik je het huis moe ten laten uitzetten. Er zijn liefheb bers genoeg in deze tijd". - Geurts smeekte en soebatte, maar Pinkerink bleef onvermurwbaar. „Geld wil ik zien, en wat jullie doen en laten interesseert me niet!" riep hij luid. De jonge man was teneinde raad. Hij ging naar binnen en haal de uit een blikje wat geld. Hij sloot het met een diepe zucht. Het was het geld opgespaard om de komende baby van wat kleertjes te voorzien. Zijn vrouw had het hele ggsprek gehoord en hulpeloos keek zij haar man aan. Tranen sprongen haar in de ogen toen hij naar de deur liep en de „Shylock" het geld overhan digde. „Zo, dat is in ieder geval wat", zei die en liet de geldstukken rinkelend in zijn beurs glijden. „Denk erom dat ik er op reken, dat je volgende week je achter stand hebt ingehaald", bromde hij nog en zonder groet vervolgde hij zijn weg, op naar het volgende slachtoffer. Zo werkte hij ze stuk voor stuk af. Thuis gekomen stortte hij de bui del leeg en begon met glinsterende ogen te tellen. Het kostte wel veel moeite, maar hij heette geen Pin kerink als hij zijn geld niet binnen kreeg. En och, tenslotte had hij als laatste machtsmiddel altijd nog het recht zijn huurders op straat te zet ten. Zijn huizen moesten geld ople veren, daarvoor had hij ze toch! Met een verheerlijkt gezicht liep hij naar de grote mahoniehouten kast, opende die omzichtig en haalde 'n grote geldtrommel tevoorschijn. Met een zichtbaar welbehagen telde hij de inhoud, een lief sommetje en daarbij voegde hij de oogst van de ze avond. Met de grootste zorg werd de trommel weer in de kast opge- Daar zweefde hij aan de hand van de Sint armpje, maar een andere hand ge huld in een witte mouw met veel kant er aan. Langzaam gleed zijn blik omhoog, langs een mantel en een wit habijt en toen stond Pinkerink oog in oog met Sint Nicolaas. Stom verbaasd zakte zijn mond open. „Sint Nico laas", stamelde hij. „Ja, Sint Nico laas", bevestigde de figuur voor hem op vriendelijke toon. En ver volgde een beetje verwijtend: „Pin kerink. ik kom je eens bezoeken. Je bent geen mens!" „Ik geen mens", stotterde de huisbaas ver wonderd en onwillekeurig betastte hij zichzelf om te voelen of hij er nog was. „Nee, zo bedoel ik het niet", glimlachte de goedheiligman. „Innerlijk ben jij geen mens. Je bent een monstér die zijn ziel heeft verkocht aan de duivel, de geldgod" De Sint keek hem strak in de ogen. „Ik?" trachtte hij zich aan het oor deel van de heilige te onttrekken. „Ja jij, Pinkerink. Kom mee, dan zal ik je eens iets laten zien!" Voordat Pinkerink wist wat er ge beurde, zoefde hij aan de hand van de Sint het raam uit, door straten en over huizen. Ze daalden in een steegje. „Kijk", zei de bisschop, „kijk goed door al die ramen en zie hoe die mensen leven, die arme mensen. Maar ze zijn ook mensen net als jij. Ze willen ook leven en gelukkig zijn, maar het lot is ze niet zo goed gezind als jou. Kijk hier voor dit raam. Zie je hoe Geurts daar zit en zijn verdrietige vrouw tracht te troosten. Ze zijn hun geld kwijt, waarvoor ze kleer tjes voor de baby zouden kopen. En kijk hier eens bij Daniels. Daar hebben ze een ziek dochtertje, het kind moet nodig medicijnen heb ben om beter te worden. Maar er is geen geld voor medicijnen, want jij, jij Pinkerink, jij haalt hun geld weg met je hoge huren, veel te ho ge huren voor deze krotten van huizen. Kijk eens naar de scheuren in de muren, de lekke daken, de scheef gezakte kozijnen. Krotten zijn het! En daar vraag jij een huur voor, die schandalig is. Maar je maakt misbruik van het feit dat die men sen wel moeten huren omdat er zo weinig te krijgen is. En ze wil len toch een dak boven hun hoofd. Daarom Pinkerink, daarom ben jij geen mens. Je bent nog erger dan een dier, want dat doet zoiets niet, je bent een duivel in mensenge daante". Vol stomme ontzetting had de „Shy lock" de spraakwatertaai van de goede bisschop aangehoord. Ineens schrok hij op. Weg was de Sint en hij zat breeduit in zijn stoel. Snel sprong hij op en liep naar de spie gel. Een duivel in mensengedaante, dreunde het na in zijn hoofd. Vlug bekeek hij zich. Neen, er was niets bijzonders aan hem te zien. Alleen Wij zongen, angstig en verblijd, een lied in onze kindertijd ter ere van die kindervrind, die ouwe, trouwe, goeie Sint „Ach, kom eres kijken wat ik in mijn schoentje vind We zongen, maar we wisten het de pot was waarlijk niet zo vet en de geschenken uit dit lied kregen wij zelve zeker niet. „Een pop met vlechten in hét haar, een snoezig jurkje kant en klaar, twee kaatseballen in een nét, èen letter van banket Je wist al voor 't gezang begon, dat bruin dit heus niet trekken kon. Zó veel bracht Sint van 't jaar niet mee; met minder was je ook tevreê, want schraalhans zorgde toen helaas voor 'n zuinige Sint Nicolaas. Maar altijd was er toch wel w&t, waar je als kind plezier om had. En knabb'len op een speculaasje dacht je toch „dank U, Sinterklaasje". Gelooft nog hier en daar èen kind een beetje aan de Goede Sint, dan houdt het dit geloof gewis omdat het zo profijtelijk is. De kinderen zijn nu, o nee, niet met een kleinigheid tevreê; 'n behoorlijk Sinterklaas-onthaal kost d'ouwelui een kapitaal Niets immers mag er aan ontbreken, wil men elkaar de loef afsteken. Er komt zó veel van Sint en Piet; dat stop je in tien schoenen niet Hoe zijn de etalages vol niets is te duur, niets is te dol Sint gaat de kinderen bedenken met steeds maar mooiere geschenken Zo is ie wel, die goeie Sint, die ouwe trouwe kindervrind. Maar zou, om al die mooie dingen het kind van thans nu blijder zingen dan jij 'en ik, als kind: „Ach kom eres kijken wat ik in mijn schoentje vind?". wel een erg ontevreden trek in zijn gezicht, die hem vroeger nooit was opgevallen. Wat was er toch met hem. Het leek wel of hij zichzelf ineens beter, kritischer zag. Wie was dat pafferige dikke mannetje in de spiegel met dat wrede mond je. Oh, wat vond hij het een on sympathieke figuur. Hij keek nog eens goed en realiseerde zich toen dat hij het zelf was. In een plotse linge vlaag greep hij de spiegel en wierp die tegen de grond. „Bah!" brulde hij hartgrondig. Die nacht deed Pinkerink geen oog dicht. Nog nooit in zijn leven had hij zoveel nagedacht als die nacht van de vier de december. Hij zag de nutteloosheid van zijn leven, zijn egoïsme, de leegheid om hem heen en ineens was het alsof hij die arme mensen die in zijn krot ten woonden benijdde. Zij hadden hun vrouw, hun kinderen. Wel met alle zorgen en leed daaraan ver bonden maar zij hadden iets, iets waarvoor zij konden leven. Waar voor leefde hij eigenlijk? Voor niets. Een goed gevulde geldkist in de grote kast, maar wat had hij er aan? Als hij eens zou overlijden en trouwens zo jong' was hij niet meer dan stond die geldkist daar en wie zou het geld krijgen? Had hij er wat aan, kon hij het geld meenemen in zijn graf? Zo piekerde Pinkerink door. In één nacht zag hij zichzelf heel anders. Hij had wel geen vrouw en geen kinderen en eigenlijk was hij te oud om nog aan zoiets te gaan beginnen, maar hij had anderen, anderen waarvoor hij misschien iets zou kunnen bete kenen. Dan had zijn leven tenslotte nog enige zin. Pinkerinks besluit stond vast. De volgende morgen was hij al vroeg uit de veren en het viel hem op, dat hij vol energie, goede moed en levenslust was. Ergens van bin nen in zijn borst trilde iets, een spanningsgevoel alsof er iets heel belangrijks te gebeuren stond. De geldkist kwam uit de mahoniehou ten kast te voorschijn en er ver dwenen heel wat geldstukken in zijn beurs. Welgemoed ging hij de deur uit en fluitend en met zijn wandelstok zwaaiend begaf hij zich Jean Bard. op pad. Pinkerink deed vele win kels aan en hij had zelfs de hulp van een jongen nodig om al zijn pakjes mee naar huis te kunnen nemen. Thuis was hij de hele middag bezig zijn pakjes te verdelen. Cadeautjes en snoepgoed werden netjes ver deeld en op elk stapeltje legde hij een papiertje met de naam. In het duister van de avond klonken weer holle voetstappen door de steegjes. Er liep een kleine dikke man met een zak op zijn rug. Voor elke deur hield hij stil. haalde een pak uit de zak, zette het voor de deur en klopte aan. Snel verborg hij zich aan de overkant in de schaduw van de scheefhangende geveltjes. Zacht jes grinnekend zag hij hoe verbaasd de mensen hun pak ontdekten, rondkeken in de verlaten straat en het dan mee naar binnen namen. Dan holde de man snel naar de over kant en gluurde door het raam. Een nooit gekend gevoel van blijdschap en heerlijkheid doorstraalde hem als hij die vrolijke gezichten zag. De uitroepen bij het openen der pak jes, de verheugde kindergezichten en dan het in koor: „Dank je, Sin terklaasje!" aan de schoorsteen. Dan repte hij zich weer naar het vol gende huis, plaatste zijn pakje, klopte aan en trok zich in de scha duw terug. Zo herhaalde zich dit spelletje vele malen. Heel laat in de avond kwam een doodvermoeide Pinkerink thuis. Hij plofte in zijn gemakkelijke stoel, boordevol van een gelukzalig ge voel, dat hij nimmer kende, maar dat hem nu geheel overspoelde. Hij keek naar hec plafond en zuchtte diep. Langzaam zakte van het pla fond een vriendelijk lachend ge zicht naar beneden, het gezicht van de goede Sint. „Zo is het goed, pin kerink", lachte de oude bisschop Nu ben je mens, echt mens, zoals het hoort!" En met een gelukkige glimlach om de lippen viej de dood vermoeide Pinkerink in zijn stoel in slaap.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1967 | | pagina 5