wAAlwijkse en lanqstRAAtse couRant <2>, „HEER IN UW KONINKRIJK, GEDENK MIJ" m wk wenóen u direktie, redaktie en medewerkers „cEDe Qcko van het Ruiden' VRIJDAG 12 APRIL 1968 PAASEDITIE 89e JAARGANG No. 30 De tcho vAn het Zu 89e JAARGANG No. 30 Uitgever Waalwijksche Stoomdrukkerij Antoon Tielen Hoofdredakteur JAN TIELEN Gironummer 1069687 Dit blad verschijnt 2x per week Losse nummers 20 cent Opgericht 1878 Bureaus Grotestraat 205, Waalwijk Tel. 04160-2621-2746 Kaatsheuvel Dr. van Beurdenstraat 8, tel. 04167-2002 Abonnement p. week (0,30+ 2ct. inc.k.) ƒ0,32 p. mnd. (1,30 10 ct. inc.k.) 1,40 p. kwrt. (3,65+10 ct. inc.k.) 3,75 p. kwrt p. post 4,25 bij girobetaling (bij incasso p. postkwit. 75 ct. extra) Advertentieprijs: 14 cent per mm. Contractadvertenties: speciaal tarief Telegram-adres „ECHO' e laatste sneeuw was wegge- dooid en de magere warmte van 'n bleek zonnetje had de eerst hard bevroren aarde omgetoverd in een weke brei, waaruit de bomen en planten met graagte hun levenssap pen opzogen, benodigd om tot nieu we ontwikkeling te komen. De len te had reeds haar intrede gedaan, maar de winter was lang en hard geweest. Dat had ook Dirk Har- menszoon, bijgenaamd het Satans kind, ondervonden. Deze hele lange en strenge winter had hij met de mannen van zijn struikroversbende in het ontoegankelijke moeras door gebracht, verblijvend in hun scha mele hutten, die meer op holen le ken en gebouwd waren op enkele stukjes vaste grond in dit drassig gebied. Zij hadden zich al die tijd rustig gehouden en zich bepaald tot een defensieve houding, want geduren de de lange vorstperiode was het moeras een makkelijk toegankelijk terrein geworden en de bende vond het onder die omstandigheden maar beter geen aanleiding te geven tot strafexpedities van de schout en zijn rakkers. Zij hadden geteerd op de voorraden van hun roof- en plun dertochten van de vorige zomer en herfst en hadden zich muisstil ge houden. Zo muisstil, dat de boeren in de omtrek reeds opgelucht adem haalden en meenden dat 't Satans kind en zijn bende vertrokken wa ren om voor de winter een rijker gebied op te zoeken. Niets was echter minder waar, want nu door de dooi het moerasgebied weer zijn oude strategische positie had teruggekregen en voor het in gewijden weer het schier ontoegan kelijke gebied was geworden van voorheen, waarin een wisse dood loerde, leek de tijd weer aangebro ken om op roof uit te gaan. Voor de gerechtigheid behoefden zij niet te van ijzer en staal en bovendien an ders dan de anderen. Omzichtig slopen vijf mannen tus sen de oude linden rond de boerde rij van boer Pieter Klaassens. Het was klaarlichte dag en de boer en zijn knechts werkten op het land. Dirk Harmensz wist wel welke prooi hij deze keer had uitgezocht. Boer Pieter stond als de rijkste van de omtrek bekend, maar nooit had de bende zich aan hem of zijn goed vergrepen, dit appeltje voor de dorst bewarend voor slechte tij den. En die tijden waren nu geko men. Overal elders zou de buit ook dun zijn, maar hier kon men wel iets verwachten, zelfs na zo'n stren ge winter. Het gevaar van de klaarlichte dag hadden de mannen genomen, omdat de boer nu met zijn knechts van huis was en zij hun slag konden slaan zonder veel weerstand te ver wachten. Het kwam er slechts op aan de overval snel te plegen en de boerderij te benaderen zonder ge zien te worden, zodat men de aan wezigen plots op het lijf zou kun nen vallen. Dirk Harmens had zijn plan grondig bestudeerd en zijn mannen prima geïnstrueerd. Alles moest snel gebeuren en er mochten geen getuigen overblijven om te vertellen dat dit het werk van het Satanskind was geweest. Als alles goed zou gaan had men slechts te maken met de vrouw en een meid. Langzaam kropen de mannen nader. Een van hen, Pier, een oude spits boef van grove afmetingen, schoof zachtjes door de struiken. Hij had tot opdracht de erfhond onschade lijk te maken, want die zou het hele spel kunnen bederven. Uren reeds hadden de mannen op hun buik meter voor meter voortgekropen, met als enige angst, dat de hond Pier, die door de achterdeur het huis was binnengedrongen, korte metten had gemaakt. Ja, korte met ten was hier een zaak van leven en dood, want hij zag hoe de vrouw diep ademhaalde om te gaan schreeuwen. Zonder zich een mo ment te bedenken stak hij toe. Het geschrokken kind begon te huilen, maar een van de andere mannen snoerde het voor goed de mond. Achter hem kwam Pier binnen. Hij veegde zijn hartsvanger, een lang jachtmes, langs zijn vuile gescheur de voddenbroek af. Op dat moment ging een deur in het vertrek open en trad een gees telijke binnen. Met één blik overzag hij het gebeurde en keek de man nen vol ontzetting aan. Even ont stond er verwarring onder de man nen, die op deze gast niet hadden gerekend. De geestelijke nam zijn crucifix in beide handen en trad op Dirk toe. „Satanskind, gij hebt uw naam weer eer aangedaan Deze vrouw dit kind waarom Dirk zag zich herkend en de angst kroop in zijn hart. Deze geestelijke mocht niet ontkomen, de hele op zet zou mislukken! Dreigend stak hij zijn rapier naar voren op de borst van de man voor hem. Deze hief beide handen met het crucifix omhoog en hield het hem voor. Als gefascineerd keek Dirk er naar. Er brak iets in hem. Beelden van vroeger welden in hem op. Zijn va der, zijn moeder, zijn lieve moeder, die hem, haar enigst kind, verwen de, die vroom als zij was hem steeds weer vertelde van Christus, die ge storven was aan het kruis, en toen ten vierde dage was opgestegen naar den hemel om te zitten aan de rechterhand des Heren. Daar zag hij hem voor Hem voor zich, zoals hij hem al zo dikwijls had gezien, maar nu. nu op het punt dat hij zou doden. Zijn rapier zou langs dit vrezen in hun onbereikbaar nest. Het Satanskind keek de kring eens rond. Daar zaten zij, zijn getrou wen, bruisend van enthousiasme na deze lange tijd van gedwongen rust. Ze wisten het allen: de voorraden waren op. Reeds lang hadden ze ge leefd op een uiterst karig rantsoen, smachtend naar de dooi, die hen in de gelegenheid zou stellen weer in hun levensonderhoud te voorzien. De bende van Dirk Harmenszoon was berucht in de streek. Zij was niet groot en bestond slechts uit 5 mannen en een vrouw, maar die mochten er zijn. Daar was als eer ste Satanskind zelf, een man van goede stand met hersens, die echter door een intrige en valse beschul diging in handen van het gerecht was gekomen. Met het brandmerk op de wang, half overwoekerd door zijn volle baard, was hij een gete kende, vervuld van een bittere haat jegens de maatschappij en al haar fatsoenlijke leden. De afwerende houding die men had aangenomen, de smaad en beledigingen die hij had moeten ondergaan hadden hem van kwaad tot erger gebracht. Het noemen van zijn naam was reeds voldoende om een ieder in de streek het kippevel over de rug te laten lopen. Zijn vier spitsbroeders waren niet minder. Mannen aan de zelfkant van het leven, ruw en hard, voor niets terugdeinzend, die het eigen leven en dat van anderen niet tel den. wetend dat er voor hen geen toekomst was als paria's van de maatschappij. Slechts door het ro- vershandwerk wisten zij zich in le ven te houden. Het vrouwelijk lid van de bende, Catharina Bartelsdochter, gewezen dienstmaagd bij 'n rijke koopmans familie, verbannen uit de stad we gens diefstal en losbandigheid had bij de troep van Dirk Harmenszoon haar bestemming gevonden. Zij zorgde voor het potje van de man nen en hun amusement en trad indien nodig op als verspiedster wanneer zij in haar vermomming van oud vrouwtje ongemerkt inlich tingen kon krijgen. De mooie Ca tharina was bij alle leden van de bende geliefd en zij allen bij haar, hoewel ze voor de baas wel een apart plaatsje in haar hart had, want Dirk was een knappe kerel vroegtijdig alarm zou slaan, maar het oude dier had niets bemerkt. Pier zag hem soezend in de morgen zon op vier meter van hem af ach ter het huis. Tussen de bladeren van de struiken tuurden nog vier paar ogen naar de hond. Zou het Pier lukken? Voorzichtig schuifelde de oude boef nog een meter voor waarts, maar nu hief de hond de kop op. Snel handelen was gebo den! Een zacht gebrom kwam uit de keel van het dier. Pier sprong op en gebukt rende hy de drie meter die hem nog van de hond scheidde. Zijn knuppel zwaaide en trof de op springende hond nog voor die een geluid kon uitbrengen. Het dier zeeg ineen. Dit was het sein voor de anderen. Zij sprongen uit de strui ken en Dirk schopte de deur van de boerderij Ppen. Snel drongen zij naar binnen, de wapens in de hand. Even voelde hij een onaangenaam gevoel in zijn borst, toen hij daar niet slechts de boerin, maar ook jongste zoontje aantrof. Het kind ging anders toch altijd met de man nen mee naar het land. Waarom moest het nu juist hier zijn? Het maakte Dirk wrevelig. Een ge smoorde gil uit het achterhuis bracht hem tot de werkelijkheid te rug. Dat was de meid, waarmee beeld moeten om de borst van de ma nte treffen. Maar het ging niet, hoe de angst hem ook drong. Het was Dirk niet. maar Pier die opdrong en zijn hartsvanger toe- stootte. De geestelijke zonk neer en Dirk hoorde duidelijk de fluisteren de woorden die van zijn lippen kwamen: „Heer vergeef het hen, zij weten niet wat zij doen!" Hij voel de zich misselijk worden en terwijl zijn mannen door het huis raasden en de buit naar buiten smeten, stond hij draaierig tegen de post van de deur geleund en zijn hoofd bonsde en dreigde te barsten, onder al die tegenstrijdige aanstormende gedachten. Het beeld van het cruci fix stond voor zijn ogen als onuit wisbaar, hoe hij ook over zijn ogen wreef, hij kon het niet kwijtraken. Het maakte hem murw, het harde Satanskind. Jaren lang had hij niet meer aan het verleden gedacht en bij dat verleden behoorde ook de godsdienst. Het merk op zijn wang was de streep geweest onder alles wat daarvoor gebeurd was. Maar nu dit beeldhet riep alles weer in hem wakker, alles van vroeger, toen hij een vriendelijke, zachte jongen was, een godvrezend gelo vige. Het gebeurde was teveel voor hem. Terwijl zijn maats gebukt on- der de buit, fluks achter elkaar tus sen de oude linden verdwenen, sjokte Dirk wezenloos achter hen aan. Hij zag niet hoe de vlammen uit dat dak van de hoeve sloegen, de vlammen die alle sporen van hun misdaad moesten uitwissen. De stemming in het kamp van de rovers bleek er niet beter op ge worden sinds de rooftocht naar de hoeve van boer Pieter. De buit was rijk, maar de mannen bemerkten al heel snel, dat zij hun stoere leider kwijt waren. Het Satanskind was geen Satanskind meer. Dirk was stil en afwezig. Hij deed niet meer met zijn vrienden mee. Zelfs de hartstochtelijke liefkozingen van Catharina vermochten niets. Het leek wel of hij van haar walgde en zij voelde het. De zo gevierde favo riete van de bendeleider voelde zich tot in haar diepste wezen gegriefd, nu haar avances niet meer op prijs werden gesteld en zij zon op wraak. piekerde en hoorde niet hoe op eni ge afstand de mannen gilden van de lach om wat Catharina hen ver telde. Slechts het laatste drong tot zijn oor door toen Pier brulde: „Goed! Hij wil niet meer, wij wel! Ik zal jullie leiden mannen en veelzegend gebaar met de vlakke hijhierbij maakte hij een hand langs de keel. Dirk zag het niet, maar het beteke nisvolle stilzwijgen na 'hij' zei hem genoeg. Hij wist in de loop der ja ren wel hoe men in roverskringen met onwilligen handelde. Het was duister geworden en Dirk ging op pad. Als in een droom liep hij over het sluippaadje door het moeras. In het open veld aangekomen zocht hij een geschikt bosje om de nacht door te brengen en viel in een rus tige slaap. Hij had zijn plan ge maakt. De volgende morgen scheen de zon en reeds vroeg ging Dirk op pad. Zo bemerkte hij niet, dat de kerk volstroomde en dat ook de achter ste banken tot op de laatste plaats bezet werden. De kerkgangers in zijn naaste omgeving zagen vol af grijzen het merk op zijn wang en velen herkenden het Satanskind. Dirk bemerkte er niets van, even min hoorde hij het zachte gemom pel om zich heen. Even ging er een huivering door hem heen, toen de geestelijke op het altaar verscheen, een vaag beeld doemde in hem op van zo'n man met een crucifix in beide handen, die stervend fluister de van vergeving. Dirk zat er als in een droom en hoorde heel in de verte het verhaal va"n Christus blij de intocht en zijn weg naar Golgo tha, waar Hij geslagen aan het kruis hing tussen 2 moordenaars. Een van hen zei: „Heere, gedenk mijner als Gij in Uw koninkrijk ge komen zijt". En Jezus zeide tot hem: „Voorwaar ik zeg u; heden zult gij met mij in 't paradijs zijn". Deze laatste woorden echoden nog lang in Dirk na. Hij bemerkte niet hoe de kerkgangers het godshuis verlieten. Hij droomde nog steeds voort. Hoe lang hij daar zat wist hij niet, doch plotseling bemerkte hij, dat 't stil en verlaten om hem was. Ook Ook het Satanskind was in Gods huis veilig V. Het origineel van deze kruisiging bevitidt zich in het Rijksmuseum te Amsterdam. Het is een reliëf in leisteen van Zuid-Nederlandse oorsprong en daterend uit de 16e eeuw. De maker is ons helaas onbekend, doch vast staat wel, dat hij een groot meester was, waar het om de bewerking van leisteen ging. De detaillering in de voorstelling is prachtig, duidelijk zichtbaar in de manen en staarten der paarden, de plooien in de kleding e.d., terwijl deze beeldhouwer ook de anatomie volkomen beheerste. Ook de sfeer is voortreffelijk getroffen. Op de voorgrond rechts de soldaten ruziemakend om het kleed van Christus, links de trouwe volgelingen wenend en weeklagend, op de achtergrond de Romeinse officieren, die hun taak hebben verricht en in het midden de gekruisigde Christus in volle rust, terwijl de veroordeelden links en rechts van hem een hevige doodstrijd heb ben. Hoe bijzonder fijn de detailling van dit werk wel is, blijkt uit de bescheiden afmetingen van dit leisteen reliëf, dat slechts 53 Yl cm hoog en 39 cm breed is. Toen zij in een vertrouwelijk ge sprek begreep dat Dirk niets meer voor nieuwe roof- en plundertoch ten voelde, omdat hij kapot was van het gebeurde met de geestelijke op de hoeve van boer Pieters, be gon ze hatelijk te lachen. „Het ge vreesde Satanskind is geschrokken van een beeldje", smaalde ze. „Wat zullen de jongens daar wel van zeg gen?" Ze streek hem onder de kin en keek hem met een minachtend lachje aan. Toen zij wegwiegde be greep Dirk, dat het met zijn leider schap gedaan was, want het was voor een deel het werk van Catha rina geweest, dat hij zich in dit rauwe gezelschap als de baas had kunnen handhaven. Lang zat hij in gedachten verzonken en zijn ver langen naar de maatschappij en het normale leven werd bij de minuut heviger. Maar hoe zou hij zich hier in kunnen wagen? Hij piekerde en Hij begaf zich naar de stad. Van ver hoorde hij de klokken luiden en Dirk wist waarvoor het was. Het was Palmzondag, de gelovigen stroomden naar de kerk en met die velen begaf hij zich door de poort, de kap van zijn mantel over zijn hoofd getrokken, zodat de wachters het merk op zijn wang niet zouden ontdekken. Pas toen hij door de deur van de kerk was, voelde hij zich veilig. Met een brandend ge voel in zijn borst keek hij rond, naar al dat bekende dat hij in ja ren niet zag en plots herinnerde hij zich, dat hij hier de kap moest af zetten. Aanvankelijk bekroop hem 'n gevoel van angst. Zou hij terug gaan? Neen, dat kon hij niet, hij voelde zich hier thuis en gelukkig. Bovendien was ieder in godshuis veilig. Langzaam trok hij de kap van zijn hoofd en zette zich op een van de achterste banken ver van het mensengewoel. Het blijde ge voel in zijn hart werd steeds ster ker en als gefascineerd keek hij naar het grote kruisbeeld boven het altaar, de handen saamgevouwen. hij verliet nu de kerk. Maar buiten gekomen trof hij daar de schout en zijn rakkers, alsmede een grote me nigte. gekomen om te zien, hoe de arm der gerechtigheid zich over het Satanskind zou ontfermen. Zonder moeite brachten ze hem naar de kerker, verbluft, dat deze beruchte rover geen weerstand bood. De beul behoefde hem niet te pijnigen, want spontaan biechtte hij alles, wat hij in zijn leven misdeed. De straf viel uit zoals hij verwacht te: „de strop!" Enige dagen later beklom Dirk in volle gemoedrust 't schavot. De menigte juichte, het eerste openbaar verzetje dat men sinds jaren had. Toch had men zich een andere voorstelling gemaakt van de terechtstelling van het Sa tanskind, want even voordat de strop zich rond z'n nek sloot, hoor de de menigte hem duidelijk zeg gen: „Heere in Uw koninkrijk, ge denk mijner!" Toen gaf hij zich over, wetende, dat Gods grote lief de ook hem genadig zou zijn.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Echo van het Zuiden | 1968 | | pagina 1