No. 17. WOENSDAG 23 NOVEMBER. 1881. Een nieuwe FEUILLETON. Uitgever: L. J. YEERMAN, Heusden. De h 1 a u w e P a p a g a a i. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Adverteutiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. t i meester, wilden we schrijven, doch bedachten in tijds dat onze hedendaagsche terminologie daar heftig tegen op zou ko men, vooral als ze dat woord op zoo boven alles zichtbare plaats aantrof. Men is al zoo lang doende, ook en vooral door een ge paster terminologie, den welbekenden stand de eere te geven die hem toekomt, dat 't wel zou schijnen alsof we per nachtschuit reisden, wanneer we nu over een //mees ter'' gingen spreken in plaats van over een onderwijzer or een hoofd. Toch willen we dat woord, zij 't ter sluiks, eens bezigen, al weten we dat we daarmee zondigen tegen den nieuwen tijd en de jongste schoolwet. Wellicht is 't de laatste maal. Wanneer we later hierop mochten terugkomen, zal hoogstwaarschijn lijk de meester het afgelegd hebben. De spade staat in den grond. Spoedig zal 't oude voorbijgegaan en alles nieuw gewor den zijn en zullen onze kleinen van //mijn heer" spreken, waar wij 't van den //mees ter" deden. Dit zij zoo. De oude meester is heengegaan. Na jaren arbeids is voor hem de tijd der ruste aan gebroken. Zijn gewezen leerlingen, mannen in de kracht hunner jaren reeds, hebben hem grafwaarts gebracht. Hij was aller vriend en veler raadsman. Hij kende een ieder en ieder kende hem. De gansche ge meente was zijn vriend en betreurt zijn dood. Ze weet wat ze in hem verliest en gevoelt de leegte, door zijn dood ontstaan. Opge treden in een tijd, toen wetenschappelijke ontwikkeling niet, paedagogische bekwaam heden wel in de eerste plaats in aanmer king kwamen, had hij, ofschoon volstrekt niet tot de achterlijken behoorende, in de laatste jaren met zorg de steeds toenemende eischen, aan de school gesteld, gadegeslagen en daarbij dikwijls 't hoofd geschud. Men vormde zich idealen en koesterde verwach tingen, waaraan de school, naar hij meende, nimmer voldoen kon. Inmiddels ging hij zijn vasten weg en gaf deugdelijk onder wijs. Zijn volkje hing hem aan en schreide toen meester 't moest opgeven. De kleine stemmetjes trilden en haperden bij 't zingen van //stille rustplaats van Gods dooden" op 't eenvoudige kerkhof, 's Mans naam zal in de gemeente nog lang voortleven en met eere genoemd worden. Nu de oude man te slapen gelegd is, staat de gemeente voor een taak van groot belang, 't Is toch volstrekt niet onverschil lig in welke handen voortaan 't lot der jeugd zal gesteld worden. Ofschoon er wel licht op 't thans algemeen verbreid gezegde die de school heeft, beheerscht het volk, veel valt af te dingen, gewichtig is zeker de taak des onderwijzers en de gemeente mag zich liever tweemaal bedenken dan onbedacht den eerste den beste deze taak opdragen. De thans vigeerende wet regelt tamelijk nauwkeurig de wijze waarop ze in deze te handelen heeft. Nog altijd neemt daarin 't examen een eerste plaats in, hoe sterk en van hoevele kanten daartegen gewaarschuwd is. Wat is de zaak? Op zekeren leeftijd legt de onderwijzer een examen af, na welks goeden afloop hem 't radicaal van hoofdonderwijzer uitgereikt wordt. Hij wordt bevonden voldoende wetenschappelijk ont wikkeld te zijn om aan 't hoofd eener school te staan en ontvangt daarvan bewijs. Op dezelfde wijze gaat 't in vele andere betrek kingen, want zonder examens zouden we in den tegenwoordigen tijd moeilijk kunnen leven. Ze zijn 't dagelijksch brood voor ieder die iets wil worden. Doch na dit examen is de hoofdonderwijzer er nog niet. Integen deel begint dan 't lieve leventje eerst. Want bij iedere aanvrage om plaatsing aan 't hoofd eener school wacht hem een examen. Dat kost hem tijd en veel geld, maakt hem zenuwachtig en ongeschikt voor degelijke studie. Loopt het hem tegen en heeft hij lust in zijn vak, dan komt er een tijd waarop dat eeuwige examengeharrewar hem geweldig begint tegen te staan en hij geeft er den brui van. Men zegt zelfs dat zeer verdienstelijke onderwijzers de vergelijkende examens hart grondig verwenschen en er zich niet mee afgeven, ofschoon wij dat niet zoo precies weten. Men heeft gezegd laat ons de examens zoo practisch mogelijk maken en de wet geeft in die richting eenige wenken. Doch 't is een hopeloos trachten iets goeds te maken van een onding, en de gebreken der oude vergelijkende examens zijn onder de nieuwe wet vrij wel dezelfde gebleven. De nieuwe meester moet gekozen worden uit een tamelijk groot getal liefhebbers. Deze worden daartoe op een bepaalden dag bescheiden en naar den verstande onderzocht. Men pikt er een acht- of tiental knappe kop pen uit en geeft de rest permissie naar huis te gaan. De overblijvenden geven daarna proeven van practische bedrevenheid, waarna de voordracht wordt opgemaakt. Nu is 't al dadelijk duidelijk dat hier de practische richting eerst in de tweede plaats optreedt. In de eerste plaats geldt knapheid of veelweterij, die ofschoon ver uit elkaar loopende, op een vergelijkend examen meestal niet onderscheiden worden. De mannen, met 't onderzoek belast, spitsen zich van te voren op een tal lastige vragen en zij, die zich daar het flinkst doorheen kunnen slaan, wor den in 't oog gehouden. Zijn dat nu de beste onderwijzers? Ja, antwoordt de wet en daar mee stemmen de examens in, neen, ant woorden wij. 't Is nog volstrekt niet bewezen dat een knap man of een veelweter, laten we echter slechts eerstgenoemde nemen tegelijk een goed schoolmeester is. In de oractijk doet zich n.l. zeer dikwijls't omge- ceerde voor. Er zijn scholen met mannen van naam aan t't hoofd, waar 't onderwijs erbarmelijk is en orde en regel ver te zoe ken. Die hieruit nu 't besluit trekt dat dan volgens ons de domste kerel wel als onder wijzer kan optreden, leest verkeerd. We willen alleen zeggen dat groote geleerdheid in den schoolman volstrekt geen waarborg is voor degelijk onderwijs. We willen integen deel dat onze onderwijzers mannen zijn van meer dan alledaagsche bekwaamheid en toe gerust met een schat van algemeene kennis, maar we zouden wenschen dat daarvoor de acten-examens als eenigen maatstaf gebruikt werden, opdat wanneer de gemeente een onderwijzer zoekt, ze terstond kan overgaan tot een grondig onderzoek hoever elke sol licitant het gebracht heeft in de kunst van schoolhouden, m. a. w. in hoever hij 't groote, moeilijk aan te leeren geheim bezit, een troep kinderen te organiseeren tot een orde lijk geheel. Zooals de zaken thans gaan loopt men groote kans in den nieuwen meester iemand te vinden, die daarvan niets meer verstaat dan de boeken er van zeggen, en met boe kengeleerdheid kan men wel een school in de war, doch nooit op dreef helpen. Op passen is dus de boodschap, wanneer de gemeente haar ouden vriend een waardig opvolger wil geven. Ze zal wijs doen niet te veel vertrouwen te stellen in de uitkramerij van geleerdheid op de dagen van 't examen, maar liever een onderzoek in loco instellen naar de geschiktheid des sollicitants. Wan neer men dien naar eisch wil wegen en naar recht beoordeelen, moet men hem gadeslaan in den kring waarin hij zich dagelijks be- Novelle van hobert byr. 11) Blijkbaar had menbij het geraas, dat de vogel maakte, mijne door het dikke tapijt bovendien ge dempte schreden niet gehoord en daarbij schenen de beide sprekenden veel te opgewonden, om op eenig gedruisch acht te slaan. «Wie heeft deze mystificatie dan verlangd riep de graaf op een toon van woede. «Ik heb niet den minsten lust om van hier te vertrekken; gij zult er u in moeten schikken, van rol te veranderen en voor datgene door te gaan wat gij werkelijk zijt «Yoor datgene, wat ik niet meer wezen wil antwoordde Wanda, schier onmachtig van ergernis, maar toch duidelijk hoorbaar. «Ik heb nooit liefde voor u gehuicheld, dat weet gijlegt mij geen dwang op, anders leer ik u haten. Breng mij terstond van hier, of ik ga alleen. «Beproef het; beproef het eens!« lachte de graaf spottend. «Vraag eens aan Matuschka, hoe de over eenkomst luidde, die zij voor u sloot. Gij zijt mijn eigendom mijn slavin «En uwe liefdebetuigingen, uwe eeden?« «Die kunt gij weder eens hooren als gij tam zijt, mijn duifje. Ik hoorde nog een kwaadaardig gelach, een Rus- sischen vloek en den slag van een met kracht dicht- geworpen deur; daarop volgde een smartelijk snikken en na een korte stilte de stem van mevrouw Von Krochow, die eenige geruststellende woorden sprak, waarvan ik echter slechts weinig verstond. Ik was er niet weinig verlegen mede, zoo onop zettelijk getuige van dezen woordenstrijd te zijn ge worden, en ik bedacht juist of ik mij terugtrekken dan wel binnentreden zou, toen er tusschen de beide vrouwen een hartstochtelijke uitbarsting volgde, die mij tegen mijn wil aan mijn plaats bond. «Gij een moeder, gijriep Wanda met on bedwongen woede; «gij een moeder, die verterende griftdroppels in de onschuldige ziel van haar kind giet; een moeder, die haar eigen kind, een kind der zonde en der schande, weder voor zonde en schande groot brengt, haar dochter tot een courtisane maakt, hare schoonheid, hare talenten, haar vernuft met heimelijke vreugde ziet ontwikkelen, maar niet met de moedertrots, de moedervreugd en de moederliefde, die zelfs de gevallen vrouw reinigen en heiligenneen, met schraapzuchtige berekening, hoe hoog die kost- kostbare eigenschappQn wel geschat kunnen worden op de slavenmarkt! Wat gij dan anders gedaan hebt als al die moeders, die hare dochters met voordacht opkweeken voor het huwelijk, waar ze toch ook dikwijls genoeg zonder liefde en ongevraagd aan overgegeven worden? Gij vergeet dat er voor al die slachtoffers nog één zaak overblijft: hare eervolle positie in de wereld. Maar ik, wat heb ik? Het genot? Gij liegt, want gij weet wel dat alle rijkdom, alle weelde, al dat bui tensporige leven geen genot kunnen geven, als het hart lijdt. Trouwens, gij hebt mij nooit iets gezegd van dat zonderlinge voorwerp dat men hart noemt gij hebt alles gedaan om er mij onkundig van te laten, omdat gij er mij nu eenmaal niet van hebt kunnen berooven; gij hebt mij met de liefde leeren spotten, eer ik wist wat het was. De ongetemde lust, de bedwelming der zinnen, dat was de ware, de éénige liefde, zoo leerde mijmijne moeder. De mannen verleiden, de mannen bedriegen, ze plunderen en wegwerpen dat was uw leer. En toen, toen ik rijp was voor uwe oogmerken, werd ik verkocht aan den eerste de beste. En toen hij ook uw for tuin aan de speeltafel verloren had, toen steldet gij er nog uw roem in, dat gij mijne toekomst verzekerd hadt; gij deedt mij gelooven dat ik u en al die uit geworpen wezens kon wreken op de bevooroordeelde maatschappijgij eischtet dankbaarheid, want gij hadt mij immers op weg gebracht.... gij, mijne moeder Wat hebt gij mij echter aan te bieden in het oogen- blik, waarop ik mij zelve tot een walging worden moet? Dat oogenblik is er! het is gekomen, hoort ge, het oogenblik is gekomen! Ik vraag u, moeder, wat hebt ge van mij gemaakt In dezer voege ongeveer had zij gesproken, liet was afgrijselijk. Er lag een vreeselijke nadruk in haar woorden en de klank harer stem sneed mij door de ziel. De moeder was onder het verpletterende gewicht dezer aanklacht verstomd, zij liet slechts een klagend gesteen en gejammer hooren. Het was mij alsof mijn hart van ergernis zou ber sten zachtkens sloop ik de kamer uit en deze voor zorg was niet overbodig, want de vogel krijschte niet meer als een vertoornd mensch, hij prevelde nog slechts nu en dan. Het liefst ware ik heengegaan, doch de kamerdienaar kwam juist terug toen ik de deur uitging, en allicht had eene opmerking zijnerzijds, over mijne tegen woordigheid op die plaats, kunnen doen gissen dat ik alles gehoord had. Ik zeide dus maar, dat ik in het salon niemand gevonden had. Hij ging mij nu aandienen en ik moest op nieuw binnentreden. Wanda was alleen in liet salon. Zij stond voor de kooi en voederde haren geliefkoosden vogel, blijkbaar echter alleen om zich een houding te geven. Zij zag er zoo bleek uit als jasmijnbloesem, en hare hand was koud en beefdealleen de schoone oogen brand den met onheilspcllenden gloed. Ik zou niet kunnen zeggen dat ons onderhoud zeer levendig geweest is. Ter loops gaf zij haar leedwezen te kennen dat ons verkeer nu afgebroken zou worden met koele beleefdheid vroeg zij naar de plaats mijner bestemming en het doel mijner reis en wenschte zij mij een voorspoedigen overtocht. Eerst op het laatst kwam zij nog eens op de vervulling van haar ver langen terug, waarvoor zij mij dank betuigde. «En als wij elkaar niet meer wederzien, blijf mijn vriend en beoordeel mij niet hard smeekte zij. Ik weet niet hoe het kwam, dat ik de ijskoude hand, die zij mij reikte, aan mijne lippen bracht. Het was mij in dat oogenblik alsof ik nooit eene reinere gekust had. Aan Austin zeide ik natuurlijk niets van alles wat ik gehoord had. Hij zag er niet meer zoo verslagen uit, als op den dag van het niet tot stand gekomen duel, doch zijn opgeruimde stemming had hij evenwel nog niet weder teruggekregen. Ernstig als hij was, en een weinig schuw in den omgang, had hij elke opheldering opzettelijk ontweken, ja hij vermeed het zells, aan de gesprekken van ons tafelgezelschap deel te nemen, zoodra er sprake was van den graaf, diens gezellin en de zonderlinge ver houding tusschen die beiden. Dikwijls bleef hij ook geheel weg. Dat hij de zaak nog niet gansch en al te bo ven gekomen was, bemerkte ik wel, maar ik mocht ge looven dat hij op weg was om genezen te worden, en zoo beval ik hem dan tot afscheid als vertrooster zijn werk aan, dat ik bij mijne terugkomst voltooid hoopte te vinden. (Wordt vervolgd.) lie! Lain! van I AKciia, DE EERWAARD

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1881 | | pagina 1