No. 19. WOENSDAG 30 NOVEMBER. 1881. De slacht in hnis. FEUILLETON. UitgeverL. J. VEERMANHeusclen. 1) e Ui 1 a ii w e P a p a g a a i. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATEfiDA G. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. I. Novelle van robert byr. 13) Een poos daarna vertoonde zich de eigenaar, die wel deed alsof hij mij niet bemerkte, maar toch een twee den bonten kameraad en eindelijk een prachtigen, wit ten kakatoe te voorschijn bracht, welke hij op een rei op de vensterbank zette en aan den ketting vast legde. Ik zette, toen de man zich verwijderde, mijn spel voort. Hij kwam mij voor, een liefhebber of misschien wel een koopman te zijnwant toen hij be merkte dat ik zijne dieren met genoegen zag, trachtte hij mijn kooplust op te wekken en kunstmatig aan te wakkeren. Hij nam de vogels weg, zette er een paar andere voor in de plaats en verscheen ten laatste met een waar prachtexemplaar. Het was een blauwe papagaai van de grootste soortde prachtig gekleurde veêren stonden verwilderd in de hoogte en met zijn scherpen snavel beet hij naar de vingers van zijn meester. Gij boosaardig dierriep deze toornig en ketende liet kwaadaardige beest op de plaats waar het andei'e in den ring gezeten had, misschien voor straf, mis schien ook alleen met speculative oogmerken ten mij nen opzichte. Zie mij niet voor een kindsch oud man aan, omdat ik u over zulke nietigheden spreekdat alles kreeg later beteekenis voor mij. Intusschen begon ik mij te verwijten dat ik om dit belachelijke tijdverdrijf zaken van gewicht had in den steek gelaten. Doch er was nu niets meer aan te ver anderen. Ik liet een boodschap voor Austin achter en rekende er op hem den volgenden dag te ziendaar entegen kon ik nu mijn rechtsgeleerden vriend, dien ik bij de aangelegenheden mijner schoonzuster even eens om raad had gevraagd, dienzelfden avond nog spreken. Daar trof ik het dan ook beter; hij was juist gereed om aan tafel te gaan. Zijn lieve jonge vrouw noodigde mij uit, mede aan te zittenik bleef, en het was nacht toen ik eindelijk vertrok. Docter Pianelli woont ginds in de Via Romana ik moest dus over de Ponte S. Trinita. Ongeveer op het midden der brug hing een gedaante over de leuning en staarde in den donkeren stroom in de diepte, die hier en daar slechts met een geeh'oode streep bedekt werd door het flikkerende licht der lantarens. Slechts ver in het verschiet, stroomafwaarts, viel het licht der laag staande maan op de bruischende golven. Ik was onwillekeurig blijven staan en mijn blik rustte met welbehagen op dit bekoorlijk tafereel, dat ik in zoo langen tijd niet man naast mij het hoofd op. «Austin riep ik «Wat ben ik blijde u eindelijk te vinden Austin, mijn jongen Maar wat voert ge hier uit Studeeren herhaalde hij somber. gezien had. Plotseling hief de weinig vreugde over onze ont- Studeeren Hij betoonde zeer moeting, doch dat was mij onverschillig ik kon niet nalaten hem verscheidene malen hartelijk de hand te drukken, daarna stak ik mijn arm onder den zijnen en trok hem met mij voort. De publieke straat scheen mij niet de geschikte plaats toe om de door zijn vader behandelde aangelegenheid ter sprake te brengen ik besloot dus daarmede te wachten en praatte, daar hij bijna geen wooivl uitbracht, inmiddels van mijn kant, van alles door elkaarover mijn avonturen, mijn reisgenooten, mijne teleurstellingen enz. enz. Toen wij aan de deur van mijn huis gekomen waren wilde hij afscheid van mij nemen, doch daar wilde ik niet van hooiden, o, had ik het maar gedaan "ij beweerde dat het overal in de huizen zoo onuit staanbaar was. Wij kunnen dan toch op het dak gaan, hernam ik kortom, ik gaf niet toe en dwong hem mij te volgen. Helaas liet was juist een nacht als nu; de maan stond vol en helder aan den hemel en haar bevend licht gleed tusschen het gebladert van den klimop door en langs de takken der oleanderboomen, en overdekte de marmeren platen en de witte kroonlijst als met zil veren tinten. In het eerst gaf ik mij geheel over aan liet ge not, om die geurige, zoete en verkoelende lucht om mij heen te laten spelen, maar dat genot duurde niet lang. Bleeker dan beneden in den maneschijn, lijdender vooral, scheen mij hierboven in het sche merlicht het vroeger zoo blozende gelaat van mijn jongen vriend. Zijne trekken waren bijna onkenbaar geworden door eene volkomen wezenlooze bedaard heid zijne oogen rustten op den grond, half geslo ten, en als hij ze opende scheen zijn blik geheel on bestemd op het een of andere onzichtbare punt gericht. Ik had mijne opmerkingen in stilte gemaakt, ter wijl Prospero ons bediendetoen deze heengegaan was, meende ik het oogenblik geschikt om eens op verkenning uit te gaan. «Ik heb een brief van uwen vader ontvangen, Austin,zeide ik. Hij knikte slechts met het hoofd. «Hij schijnt zeer bedroefd, zeer verslagen te zijn, en verlangt dat ik eens op uw geweten zal werken. Kom, dwaashoofd! Welke grappen haalt ge nu weer uit Een akelige, ruwe lach klonk in antwoxrd op mijne woorden. «Wees zonder zorg, markiesje!« riep hij uit, ter wijl hij mij met de hand op de knie sloeg. «Het is reeds alles naar wensch geschikt. Alles is zooals het wezen moet. Het verstand heeft de overhand be houden. Gij wilt op mijn geweten werken? Bah, wat hebben wij met een geweten te maken! Zonder geweten behoudt men een goede spijsvertering en wordt men oud! Geweten? Malligheid! zon der zorg, altijd zonder zorg!« Lachend, met een vreemden glans in zijne oogen, sprong hij op en ledigde hij zijn tweede glas in één teug; daarna sloeg hij echter plotseling de handen voor het gelaat, viel op zijn stoel neer en barstte los in luide snikken. Arme jongen! Bij weende krampachtig, on troostbaar, als een kind. Langen tijd hield ik zijn hand vast, en na eenige oogenblikken verbrak mijn deelnemende toespraak de vreeselijke beklemming. Bij brokstukken kwamen er enkele volzinnen over zijne smartelijk trillende lippen, die zich telkens weder sloten om de opkomende snik ken te onderdrukken. «Gij hebt haar gezien, gij hebt haar gesproken, maar gij hebt haar niet gekend. En zij zou te gering zijn geweest om mijne vrouw te worden? Wijs mij dan in de onafzienbare rei uwer trotsche dochters ééne slechts één enkele, die boven haar stondO, zij was het edelste schepselHet edelste op aarde gelijk zij het schoonste was! O, waarom kon zij mij niet vertrouwen? Het zou alles goed afgeloopen zijn! Ik haar verachten? Trotsch zou ik op haar geweest zijn als geen ander! En met trotsch en liefde zou mijn vader tiaar hebben opgenomen, als hij haar maar eerst had leeren ken nen. O, Wanda, waarom hebt gij mij verlaten? Waarom hebt gij mij dat gedaan?# (Wordt vervolgd.) UWSBLAD lid liiiiitl vuil Hriisdrn en Altriia, DE LANSSTRAAT EN BE BOMHELERVAARD Zoo als men weet leeneu zich de wintermaanden bij uitstek voor het slachten. De maand November staat daarvoor echter boven aan en in de meeste almanakken wordt zij dan ook uitsluitend als slacht maand aangewezen. Vrij algemeen meent men dat zij deze beteekeais aan de hier en daar nog in zwang zijnde huiselijke gewoonte om in die maand te slachten, verschuldigd is, doch we moeten den oorsprong daarvan veel verder en wel in den oud- heidenschen tijd zoeken, toen het gebruikelijk was om ter eere der Goden 7ie?/s<-offers te slachten en bij die gelegenheid gastmalen aan te richten, eene gewoonte die nog tot op den huidigen dag bestaat en waarbij ons het zenden van »een proefje van de slacht# aan vrienden en bekenden, aan de oude offergemeenschap herinnert. Wel is waar begint het slachten aan huis of liever het proviandeeren van vleesch en spek meer en meer in onbruik te gera ken, vooral in de steden waar men zich dagelijks en ter ieder uur, van versch vleesch kan voorzien, doch ten platten lande en vooral onder de land bouwende bevolking blijft men nog steeds die al oude gewoonte om 's winters vleesch en spek in de kuip« te hebben, handhaven en daar hebben dan ook nog in meerdere of mindere mate zekere daar mee verbondene huiselijke feestgenoegens plaats, waarvan men zich in de steden nauwelijks eenig denkbeeld vormen kan. En toch ze zijn in meni gerlei opzicht niet misplaatst. Men zou stellig niet zooveel van bedrog en knoeierij hooren die maar al te dikwijls in de slagers-werkplaatsen geschieden en waarvan de klachten steeds luider en luider worden, indien de huisvrouwen weder konden be sluiten om tot de vroegere gewoonte»het slachten in huis« terug te keeren. Velen zullen tegeu de drukte en de beweging daaraan verbonden, opzien, omdat zij liever den tijd nutteloos en werkeloos doorbrengen, of omdat zij meenen dat dergelijke bezigheden, als het eigenhandig bereiden van worst, hoofdkaas, rolpens enz. beneden hare waardigheid zijn. Maar weet men dan niet dat in vroegere tijden de hooggeplaatste vrouwen des lands, het zich eene eer rekenden, de slacht in huis te hebben en alles zelf te beredderen, om slechts de overtuiging te hebben, dat er aan de behandeling en toebereiding van het vleesch en de vleeschspijzen niets ontbrak Geene moeite, geene zorgen werden er ontzien om de grootst mogelijke reinheid en zuiverheid aan de behandeling daarvan te besteden, ja de mannen schaamden zich niet, om daarbij behulpzaam te zijn en voor eenigen tijd hunne dikwijls gewichtige bezigheden en hooge Staatsbetrekkingen te verda gen en te verwisselen met dergelijke huiselijke be moeiingen, waaraan voor de gezondheid en de wel vaart des gezins zooveol waarde gehecht werd. Immers lezen we dat een Dr, van Beverwijck, destijds een beroemd geneesheer te Dordrecht, aan zijn eveneens aldaar woonachtigen vriend Dr. Cor- nelis van Someren schreef: »Ick en can deze avent nyet comen, want 'tis slachtmaeler is te gi-oote dx-uekte in buys en can over geen saecken discoureren, want hebbe de slacht en hoe dikwijls zelfs een Beverningh, de Witt en andere Staatslieden door huishoudelijke drukte van dien aard, van ernstige bezigheden werden afgetrok ken, kan men uit hunne brieven ontdekken, doch buitendien weten we ook uit velerlei beschrijvingen onzer oud-Hollandsche zeden en gewoonten, welk een vroolijke drukte het was, wanneer er in het voorhuis of de binnenplaats geslacht was; daar lieten dan de vrienden en geburen zich vinden eu terwijl de huisheer daar de honneurs# waarnam, was de huismoeder, geholpen door hare buurvrou wen en bloedverwanten, bezig om worst te stoppen, hoofdvleesch en rolpens te maken. Aan middag-eten werd niet gedacht, daar was ook geen tijd voor, want zelfs de dienstboden, schoonmaaksters en alles wat hulp kon bieden, was om of bij den haard ijverig bezig met opkoken, losmaken, schrapen en opdisschen« maar 's avonds wanneer het werk af en »de boel aau kant was,« werd de schade inge haald, dan was het worsten-avonden deed men zich aan den wel voorzienen disch te goed, aan bloed beuling en carbonaden waarbij natuurlijk de beker met mee of most terdege aangesproken werd. Van dit alles ziet men heden ten dage weinig of niets meer en indien het waar is wat sommigen ver zekeren dat deze meer en meer in onbruik ge raakte gewoonte om »zelf te slachtenaan de toe nemende beschaving of aan den vooruitgang moet worden toegeschreven, dan kunnen wij dit inder daad geen gunstig verschijnsel noemen, niet alleen omdat hierdoor aan de regelen der hygienestreng toezicht op het gebruik van vleesch en vleeschspij zen, wordt te kort gedaan, maar ook omdat de huisvrouw zich daardoor aan bezigheden en be moeiingen heeft onttrokken, die haar tot eer en sieraad verstrekken en waardoor zij zich zoo juist den schoo- nen naam van huisvrouw waardig maakt. Voor diegenen mijner lezers en lezeressen die het met mij op prijs stellen om tot de al-oude gewoonte om »in huis te slachtenterug te keeren d. i. zich met de toebereiding der vleeschspijzen, die vooral in het winterseizoen zoo gezocht en begeerd zijn, te belasten, wil ik mij gaarne de moeite geven in eenige beschouwingen te treden of wenken te geven die bij de behandeling en toebereiding van het tot proviand dienend vleesch, in aanmer king zouden kunnen komen. In de eerste plaats vestig ik uwe aandacht op de bloedworst. Deze wordt meest altijd van varkensbloed gemaakt, om dat het runderbloed minder aangenaam smaakt, ofschoon de boeren in Zweden een soort van bloed brood bakken, 't welk vooral door de arbeidende klasse gegeten wordt en als voedzaam en smakelijk genoemd wordt. En in trouwe het bloed moest zonder eenige bedenking voor het beste aller voedingsmiddelen gehouden worden. De mannen der wetenschap roepen ach en wee over de kolossale verspilling van eene verbazingwekkende hoeveelheid van een der beste voedingsmiddelen. In 1000 deelen bloed zijn n.l. bijna 200 deelen watervrije eiwitstoffen vervat, alzoo in 20 pd. bloed bijna 4 pd. De meeste menschen hebben echter een zekeren afkeer van het gebruik van bloed, wanueer het ten minste niet door de toebereiding tamelijk onkenbaar geworden is. Wanneer die afkeer ook gi'ootendeels op vooroox-deel berust, zoo mag toch ook niet onopgemei'kt blijven dat het rauwe bloed den eigenaardigen reuk van het dier, waarvan het afkomstig is, bezit, terwijl het tevens een feit is, dat zulk bloed niet gemakkelijk door de verterings- ox-ganen opgenomen woxdt en zelfs tot braking aanleiding geeft. Dat komt daar van daan, dat de vezelstof (fibrine) van het bloed, wanneer het on- vermongd in de maag komt, te vast stremt, om door het maagsap verder opgelost te worden. Daar om wordt dan ook het bloed, 't welk voor de be reiding van bloedworst gebezigd wordt, dadelijk bij 't slachten van het dier zoolang geroerd, dat de vezelstof die zich bij die behandeling gemakkelijk afscheidt, kan verwijderd woi'den, tex*wijl de ver teerbaarheid bovendien nog bevorderd wordt door de vermenging van het bloed met meelstoffen, gelijk dit zooals men weet altijd bij het maken van bloedwoi-st geschied, en de bijvoeging van tot dobbelsteentjes gesneden spek. Door zulk eene toe bereiding in vereeniging met de gebruikelijke spe cerijen, verliest het bloed na het koken, niet alleen zijn eigenaardigen reuk en smaak, maar wordt zelfs tot een gemakkelijk verteei'baar en krachtig voedingsmiddel, 't welk door zijn grooten rijkdom aan ijzer, in eene gemakkelijk oplosbare verbinding nog eene bijzondere waarde verkrijgt en door vele geneesheeren voor bloedarme en bloedzuchtige vrouwen en meisjes hooggeschat wordt. Wat het vleesch betreft, is het pasgeslachte niet zoo licht verteei'baar en ook niet zoo smakelijk als dat, 't welk na het slachten een tijd lang op een koele en luchtige plaats gehangen heeft en 't geen men bestorvennoemt. Verder worden zooals men weet verscheidene vleeschsoorten door kloppen, voor de verdere bereiding, murw gemaakt. Bij eenige onbeschaafde volkon, bestaat de geheele toebereiding van het vleesch, in het kloppen daarvan tusschen twee steenen, of door middel van het lichaam van den ruiter die het onder zijn zadel legt. In de huishouding heeft men de gewoonte om sommige vleeschsoorten in azijn te zetten of met azijn te bedeelen. De azijn of het azijnzuur doet het bindweefsel en de vleesch- vezels opzwellen eu lost zelfs een deel der eiwitstoffen geheel op. Hij kan alzoo het werk der vertering vergemakkelijken. Maar wanneer de azijn het vleesch kort maakt, zoo onttrekt hij daaraan ook door oplossing eene aanzienlijke boeveelheid der belang rijkste voedingstoffen, wanneer men hem niet mee kookt, maar de met zijne hulp gevox-mde gelei een licht verteex-baar en voedzaam bestanddeel der spijzen uitmaakt, terwijl tevens het in azijn ge kookte vleesch zeer malsch en murw is geworden. Het zout bevordert do oplossing van het eiwit. In kleine hoeveelheden bij het vleesch gevoegd kan het daarom zijne verteerbaarheid verhoogen. Wordt echter het vleesch met groote hoeveelheden zout ingewreven of in pekel gelegd, zoo wordt daaraan niet alleen water onttrokken, waarin het zout ver vloeit, maar ook eiwit- en andere daarin vervatte stoffen. Door het inzouten verliest alzoo het vleesch aan voedingswaarde en wel des te meer, hoe meer het sap door drukking er uitgeperst wordt. Wan- ïxeer het verlies aan eiwit in het pekelvleesch door het vertei'eu van gi'ootere hoeveelheden kan vergoed worden, zoo maakt het verlies van bijzon dere in 't vleesch aanwezige stoffen (extractiefstoffen) het juist ongeschikt om aan onze behoefte aan vleeschvoeding te voldoen, en hieruit spruiten die ziekten voort die men onder den naam van scheur buik kent en die het gevolg zijn van het langdurig en uitsluitend gebruik van pekelvleesch, gelijk zulks vooral bij de schepelingen wordt aangetroffen. (Slot volgt.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1881 | | pagina 1