1881.
I'll
Een goed Vriend.
Madeliefje.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken "WOENSDAG
Ab o n n e m e n t s p r ij s per 3 maanden f 1
verb ooging.
en ZATERDAG.
Eranco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlaudsche A D V E R T E N TIE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Rij
toezei:ding gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op liet adres te stellen.
Wanneer men op zekeren leeftijd gekomen
is en 't behoeft nog niet eens een zeer hooge
te zijn, dan treft het ons hoe 't groote getal
vrienden onzer jonge jaren is versmolten
tot enkele. Vroeger gingen we om met deze
en die en toen we van elkaar scheidden,
beloofden we de vriendschap stellig en zeker
te onderhouden, 't zij door reizen en trekken,
't zij door brieven, maar de tijd was der
vriendschap niet gunstig, de banden werden
losser, al losser, lieten eindelijk geheel los
en zoo werd de vriend van weleer verwezen
tot de groote rubriek menschen, f/die men
vroeger goed gekend had."
't Gaat met de vrienden, die we netjes
gerangschikt in boekenhanger of kast ge
plaatst hebben, al evenzeer. Velen dezer,
die ons in vroeger dagen gesticht of ver
maakt hebben, ze staan nu in onberispelijke
volgorde gerangschikt; bij sommige gelegen
heden, schoonmaak b. v., nemen we ze eens
ter hand om ze van stof te ontdoen en hier
en daar wat op te knappen, maar met de
vriendschap is 't gedaan ze worden wederom
geplaatst in 't gelid, dewijl ze daar nu een
maal behooren, doch de sympathie is gewe
ken, tot lezen komt het niet meer.
Een verhaal uit de lijfstraffelijke rechtspleging,
door
Mr. William J. Ten Hoet.
3)
»St! st 1 Voorzichtig freule... men kan u hoo-
ren Nu ja zeker, hij zal wel een appeltje voor
den dorst weten te garen Maar dat belet niet
dat hij van het vruchtgebruik van 't gemaakt kolossaal
fortuin van juffrouw K. 11., dan en dan, zal moeten
afscheid nemen.
«En wat ze gauw weg zal wezen! Je zult eens
zien hoe schielijk ze getrouwd is een nieuw ge
vaar meer dan waarschijnlijk lang voor haar
meerderjarigheid en dan, een man, zoo iets ziet
nog veel scherper toe.
Lieve, gij zijt ondeugend. Maar mooi wordt ze
bepaald; dat 's zeker. Wat prachtige zwarte
oogen
en wat een vlugheid en bevalligheid in al
haar doen en wat is ze frisch, hoe gezond en
sterk ziet ze er uitNee doodgaan doet ze
bepaald nie daar hoeft-ie nie op te rekenen
«Neen maar, haar grootmama wat die dol op
'r is! Dat moet je zien. Daar, kijk nu de oude Me
vrouw K. II. eens, daar ginds in die voltaire bij
den haard. Ze verslindt 'r compleet met de
oogen
En werkelijk, 't was aardig te zien, zoo'n opge
wonden teederheid als er uit al de bewegingen der
Inderdaad, wanneer ge u voor een boe
kenschat plaatst en de oude kennissen mon
stert, valt uw oog op veel, waarvoor ge
thans lust noch tijd zoudt overhebben. De
oude liefde is verkoeld, ge zijt. de vriendschap
ontgroeid en beweegt u in ander, naar uw
oordeel beter gezelschap. Er zijn hoopeii
boeken, die ge, na ze eens gelezen te heb
ben, nooit meer inziet en ge verliest er ook
niet veel bij. De nooit rustende pers pro
duceert bij zeer veel goeds ook veel
scheurpapier.
Toch zijn er werken die hoe groot het
getal hunner jaren ook zij, niet verouderen
en die ge in een ledig oogenblik met het
zelfde genoegen van voorheen weder ter
hand neemt. Zij waren de vrienden uwer
jeugd en blijven 't ook op meer gevorderden
leeftijd.
We hebben hier allereerst het oog op de
Camera Obscura, het meesterwerk van onzen
te vroeg ontslapen Hildebrand. We weten
't wel dat Nicolaas Beets voor onze letter
kunde tot op heden gespaard is, maar
Hildebrand vindt ge alleen in de Camera
en nergens elders. Het baat echter niet
daarover te treurenwe willen liever ons
verheugen in 't bezit van 't heerlijke werk,
dat we van den genialen schrijver ontvangen
hebben.
De Camera heeft dit jaar haar 13den
druk beleefd. Een doorslaand bewijs van
haar waarde en een uitnemend getuigenis
van den smaak van 't publiek. We mogen
aannemen dat tegenwoordig elk, die op den
naam van ontwikkeld mensch aanspraak
maakt, in 't bezit is van een der vele uit
gaven om daaruit van tijd tot tijd iets te
snoepen van den degelijken Hollandschen
zin en van dien vroolijken, gezonden humor,
die op elke bladzijde van dit standaardwerk
in kwistigen overvloed uitgestort zijn.
Men heeft zich dezer dagen boos gemaakt,
geweldig boos, over de belachelijke poging
van een letterkundig dwergje om den reus
Hildebrand omver te halen en en passant
onze dichters De Genestet en Ten Kate in
een of ander oud-Hollandsch museum te
plaatsen, omdat dit drietal wel wat oud
wordt voor 'tjonge Holland. Hierover in
ernst boos te worden is echter evenzeer
belachelijk. Zult ge dwaas genoeg zijn te
toornen op het keffertje, dat uwen edelen
New-Eoundlander napiept Immers neen
de laatste hoort 't niet eens en ge zoudt
het kleine ding te veel eer bewijzen door
dien wenk in den wind te slaan en op zijn
gekef acht te geven. Zoo doe men ook
met het opgeblazen oordeel van zeker
dichtertje en store hem niet in 't fabri-
ceeren van poezie in 't onbegrijpelijke
genre, waarvan de uitgestotterde ontboe
zemingen over de Lethe, Licht en Liefde in
Astrea geplaatst, schitterende proeven zijn,
te zamen niet zóóveel waard, als 't minste
coupletje uit /Komen en Gaan" van De
Genestet.
De Camera Obscura heeft wel zwaarder
slagen te verduren gehad en niettemin heeft
ze zich tot op den huidigen oogenblik met
eere in stand gehouden. Niemand minder
dan Geel heeft haar een spoedigen dood
voorspeld en toch leeft ze nog, schooner en
deftiger dan voorheen.
Ze is geboren in 1839 en aldus ouder
dan velen onzer. Toch zal ze ons zeker over
leven, al staat er een jong Holland op, dat
zich te groot acht om door de donkere kamer
van Hildebrand een blik te slaan op zijn
landgenooten van vóór een halve eeuw. De
belangstelling wordt zelfs grooter. In 1864
kwam de 7e druk uit, een kwarteeuw na
't verschijnen der eerste uitgave en thans,
17 jaren later, hebben we reeds den I3en
druk in handen. Deze staat echter in vele
opzichten achter bij hare voorgangers, 't Zij
't toezicht daarover aan onbekwame handen
is toevertrouwd, 't zij men den zetter zonder
toezicht vrij spel heeft gelaten, hij bevat
schromelijk veel fouten, die natuurlijk in een
boek als dit niet mogen voorkomen.
De Camera toch is een Nederlandsch boek
bij uitnemendheid. Hare helden zijn men
schen van vleesch en bloed, met Neder-
landsche deugden toegerust en Nederlandsche
gebreken behept. Ze is een spiegel van de
eerste helft onzer eeuw, uit den tijd der
nationale hoeden, der kornetjes in optima
forma, der winkeliers met lange roksmouwen
en der verguldpartijtjes, zóó helder en schoon,
dat een beroemd duitsch schrijver zijn reis
herinneringen uit ons land eenvoudig met
de woorden van Hildebrand weergaf, doch
zonder diens naam te vermelden.
Dankt ze hare beroemdheid voor een deel
aan de voorstelling van echt-Nederlandsche
typen, voor een ander deel en niet het minst
aan Hildebrands eenvoudigenkrachtigen
stijl en zijn gezonden, prettigen, levenslus-
tigen en niettemin ernstigen toon. Zeker is
't geen werk waarin men verheven persoon-
oude dame sprak voor 't kleine meisje dat letter
lijk als een katje aan haar voeten, om en om rolde,
tegen haar knieën opklom, bloempjes in grootmoe's
haar stak en de sclioone grijze tire-bouchons om 't
vingertje rolde of in tweeën scheidde.
«Daar zul je een beeld van een kind aan heb
ben zei een beeldhouwer van zijn kennis tegen
de W
Jawel...antwoordde hij verstrooid, «maar
wel wat druk, erg verwend
Een oogenblik later ging hij naar den schoorsteen
mantel om aan zijn schoonmama een bekend en in
vloedrijk lid van de Tweede Kamer voor te stellen.
Madeliefje sprong op hem toe en pakte hem om
de beenen, terwijl ze papa zei, lachende dat zij scha
terde.
Mevrouw K. de II. keek haar schoonzoon er op
aan en werd een licht gebaar van ongeduld gewaar.
Maar verplicht zich aangenaam voor te doen, wist hij
't oogenblikkelijk te vermommen en pakte 't meisje
hoog van den grond in zijn armen, voor hij ze weer
neerzette.
Grootma zuclite, wierp den man, die wel eens de
strenge meester van dat aangebeden kind kon worden,
een wantrouwigen blik toe en kuste Madeliefje een
paar keeren extra.
Als hij ze maar niet ongelukkig maaktdacht zij.
«Wedden, dat onze vriend dat schalkje naar't pen
sionaat stuurt voordat we zes maanden verder zijn?*
zei de beeldhouwer tegen 't Kamerlid.
»Zou u denken...Eigenlijk ja, men zegt dat
het geheele vermogen van Mevrouw de W. aan
Mejuffrouw K. II. terugvalt en de W. heeft misschien
nu al onbewust een hekel aan dat kind, dat hem eens
die weelde waar hij zoo op gesteld was, weer af
nemen zalWant onder ons gezegd en gebleven,
hij heeft fameus goed gekolfd, overloopen met zaken
werd hij juist niet en als hij eens pleitte, was't nog
meest op gratis admissie Meneer, ik kan je voor
waarheid verzekeren, dat hij eigenlijk al tien jaar rond
loopt om zijn zieltje te verkoopen.
En geen mensch wout-'t-hebben Dat's een leelijk
geval, waarde heer, voor iemand met zoo'n razende
ambitie als de W.En nu is 't die arme Mevrouw
K. II. die de overeenkomst aangaat, meent u!«
Dat's te zeggen die de kosten betalen zal.
Wees tevreden zooals hij nu te paard zit op een
vijf-en-twintig mille 'sjaars rente, met mooie eigen
dommen en relaties die goede kruiwagens zijn, zal er
wel iemand een bod op hem doen.
«Dat's waar en dan
ook, zie je.«
«Dat kan het.
liet bal liep schitterend en vroolijk af, zoo als
't kind kon doodgaan
't begonnen was.
Van lieverlee zakten de gasten af't Was toch
nog iaat geworden. Toen Mijnheer en Mevrouw de W.
op dat oogenblik zonder eenige nevengedachte, over
gelukkig, hand in hand een oogenblikje op de canapé
zaten uit te rusten want er is toch goddank nog
één kracht die alvermogend den mensch tot goedheid
dwingt al duurt ze maar korttoen Mevrouw K.
de K. innig tevreden, met de kleine Madelief, die de
armpjes slapend om grootma's hals geslagen hield, op
schoot, in haar voltaire dommelde sloeg de pendule
twee ure.
II.
Twee jaren later was er al weer wat aan 't
handje op 't kasteel maar de feestelijkheid was
van stiller, rustiger aard. Daar stonden geen rijtuigen
op 't plein en er ruisehte geen muziek door de ver
trekken. Het was een huisselijk feest en dat niet
ruchtbaar werd buiten den kring van wat men eigen
pleegt te noemen.
't Gold eene doopplechtigheid.
Tien dagen te voren was mevrouw de W. beval
len. Zij stond voor 'teerst op, en, half liggende nog
op de canapé, at ze meè aan tafel, aangerecht in
haar kleedvertrek, vlak naast de kraamkamer.
Mevrouw de W. had een harden post gehad, ze
was nog zwakjes en heel bleekjes, 't kwijnend hoofdje
rustte in donzen kussens; de knecht en de meiden
liepen op de teenen over de dikke Deventer vloer-
kleeden, nog ten overvloede met tapijtloopers en lin
nen overloopers gedekt. Zelfs *t rinkelen van glazen,
borden, lepels en vorken werd zorgvuldig vermeden.
Meneer de W. was erg aux petits soins voor Me
vrouw, dat moest men hem nageven; hij praatte
zoetjes en keek als een Olympische Jupiter naar Gra-
dus den binnenknecht, die een mes liet vallen, waar
van ongeveer even veel te hooren was als van een
vlieg die tegen de glazen tikt. Mevrouw K. de K.
zag haar dochter letterlijk aan de oogen af wat ze
hebben moest en gaf hel haar.
Er was niemand vreemds buiten mijnheer K.
de K., een oom aan vaders kant van Mevrouw de W.
en freule van IIe, haar tante van moeders zijde,
die gekomen waren om 't kind als peter en meter
boven de doopvont te houden. Ik herinner dat we in
Limburg zijn.
Madeliefje was er niet meer.
Was ze op kostschool zooals de kennissen van
Mevrouw de W. voorzagen? Of wel, had men haar
slechts tijdelijk verwijderd, opdat 't drukke praatstertje
de moeder niet te veel vermoeien zou?
Of
(Wordt vervolgd.)
■pywt !?W!Ti