No. 28.
ZONDAG 1 JANUARI.
1882.
De laatste dag.
FEUILLETON.
Madeliefje.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Ab o n n e m e u t s p r ij s per 3 maanden f 1Franco per post
verhooging.
zonder
prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
V Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur.
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Ingezonden
Hoe 't onzen lezers gaat weten we niet,
maar ons heugt het als de dag van giste
ren, dat we ons nederzetteden om het jaar
1880 een laatst vaarwel toe te roepen en
den nieuwen jaarkring met een blijden groet
welkom te heeten. Toch ligt tusschen het
wtoen" en //heden" de niet onaanzienlijke
tijdruimte van twaalf maanden en hebben
we wederom heel wat beleefd. Wat is het
menschenleven toch kort, dat bestaat uit
een aaneenschakeling van dergelijke als een
schaduw verschietende tijdruimten en hoe
weinig recht hebben we om er veel van te
JjoperiDat is dan ook zeker, het einde
des jaars vindt ons zeiven tevreden gestemd.
Onze plannen, die we bij den aanvang ge
maakt hebben of reeds uit een vorigen
jaarkring meegebracht hadden, zijn ver van
verwezenlijkt; onze idealen schijnen nog even
ver verwijderd te liggen, als toen we ze
op den eersten dag des jaars opfrischten
ten einde er naar te jagen met al den ijver,
waarover we konden beschikken. De laatste
dag slaat bij voorkeur de tonen aan in 't
sombere register, roept voor ons oog het
minder goede, het onbehagelijke, droefenis
en ellende te voorschijn als zoovele wolk
gevaarten, die boven ons hoofd werden uit
gestort en vergeet de lichtpunten. Dat is
misschien wel het gevolg van den invloed
der natuur, die maar zelden op den laatsten
dag tot vroolijkheid stemt. Toch mag ons
dat niet verhinderen verder te zien dan de
nevelen, waardoor ons oog niet kan been
boren. Boven deze toch verheft zich den hel-
dersten zomernacht. We zullen verstandig
doen dit nooit te vergeten en te onthouden
dat bij veel wat het jaar aan verdriet, onrust,
zenuwachtigheid bracht, daarnevens een schat
goede gaven over de wereld en vooral over
ons vaderland uitgestort werd.
Dat omgevlogen jaar leert ons niet te
morren wanneer we aan 't eind gekomen
moeten bekennen nog zoo weinig vooruit
gegaan te zijn, zoo bedroefd weinig ten
goede veranderd te zien. Dat jaar, die schaduw
in 't menschenleven, wat zegt ze vergeleken
bij den ouderdom van ons geslacht, hoe
staat ze tegenover de eeuwigheid?
Die verhouding is immers niet uit te
drukken en daarom kan de uit haren aard
trage loop van beschaving en ontwikkeling,
van geloof en wetenschap, in zoo één jaar
niet merkbaar vorderen. Die dat betreurt
kent de geschiedenis der wereld niet. Een
jaarkring kan veel rampspoed brengen over
onze hoofden, kan ons ontnemen wat we
't liefst hebben op aarde, maar de gedaante
der wereld veranderen, daartoe is ze te kort,
te nietig, dat vermogen slecht eeuwen
Hoeveel b. v. is de vrede gevorderd op
ons wereldrond P Vooruitgegaan is ze on ge- streden, maar de strijd liep, zooals onder
twijfeld, ze kan niet minder wordenzelfs een beschaafde natie de strijd moet loopen,
al brak morgen een bloedigen oorlog uit, j met het woord en de pen af. We hebben
zou ze daardoor slechts winnen. Maar te gevochten om den eed, geknabbeld aan de
meten is dat niet. Individueel zijn wemeer school, geschud aan de Kerk, geredevoerd
overtuigd dat slechts de vrede ons vooruit over vaccine. Maar onder al dat redevoeren,
kan brengen op stoffelijk gebied, doch dit knabbelen, schudden en vechten hebben we
doordrongendat terwijl ginds 't zwaard op
gestoken werd, elders wederom de krijgs-
klaroen klonk.
Hoeveel dan ook het jaar 1881 te zien
en te hooren gaf wat ons onaangenaam
stemde en ons bijwijlen deed vertwijfelen
aan den triomf der beschaving, voor ieder
die aan dien triomf gelooft en er in zijn
kring en op zijn wijze een steentje toe helpt
aandragen, staat het vast dat we nader
komen, onzichtbaar, maar toch nader.
In die vaste overtuiging zetten we ons op
den laatsten dag des ouden jaars neer en zien
achterwaarts. Doch niet als Lot's huisvrouw,
die noode kon scheiden van wat haar lief was,
opdat we niet als zij versteenen en onbruik
baar worden voor 't vervolg. Onze toekomst
toch ligt vooruit en nimmer zal het hangen
aan en terugwenschen van 't verledene ons ba
ten iri ons verder leven.
Wat hebben wij Nederlanders het vliedende
jaar te wijten Gelukkig niet veel. 't Is
onpleizierig den scheidenden vriend steenen
na te werpen, doch daarvan is hier volstrekt
geen kwestie. We hebben een rustig jaar
gehad, niet een rust die roest, maar eene
die allervoordeeligst is voor den algeineenen
vooruitgang. Nu ja, er is ook dit jaar ge-
verhindert niet dat er nog maar al te veel
geruchten van strijd en woeling tot ons
brood verdiend, sommigen volop, maar de
rest en dat is 't grootste deel, genoeg brood
voor zich en de kinderen. De natuur heeft
medegewerkt om het ons te bezorgen en die
er van ontstoken zijn vinden tot zelfs op
dezen laatsten dag van 't oude jaar mede
lijdende harten en goedgeefsche handen
geopend. Men achte deze wending van zulke
hoogstachtenswaardige zaken naar 't dage-
lijksch brood niet beneden 't onderwerp. Dat
laatste toch staat met al wat in ons leven
belangrijk is in een zeer nauw verband en
zoolang een land op goed gevoede burgers
bogen kan, mag er inwendig eenige verdeeld
heid rijzen en wat tweespalt bestaan, de
strijd zal er kalm blijven en de grenzen der
betamelijkheid niet overschrijden.
Het jaar 1881 heeft dit met al zijn voor
gangers gemeen, dat het ons verliezen be
rokkend heeft. We doelen hier allereerst op
het afsterven van alombekende personen, van
welke Prins Frederik een der schitterendste
was. Onze letterkunde heeft dit jaar echter
niet veel geleden. Plet weinige dat we hebben,
bleef ons gespaard en daarentegen vertoonden
zich enkele knoppen aan den immer groenen
boom, die rijke vrucht beloven.
We hebben geen plaats om 't gansche
365tal de revue te laten passeeren. Doch
die daarvoor een rustig uurtje op den oude
jaarsavond afneemt en dan onbevooroordeeld
rondblikt, zal overtuigd worden dat 't ons
land dit jaar wél ging, en ruime stof vinden
in di laatste stonde te danken voor 't vele
goede, dat van alle zijden en vooral van
Boven op ons neerdaalde.
Daarom op den laatsten dag al wat ons
droevig stemmen kan niet onderdrukt
maar onderworpen aan den juichtoon van
Een verhaal uit de lijfstraffelijke rechtspleging,
door
Mr. William J. Ten Hoet.
5)
Nauwelijks waren beide weg en had men het kind
meegenomen, of de drie oudjes keken elkaar door
tranen heen aan.
Mijn lieve goede dochter zal het nooit te boven
komensprak Mevrouw K. de K.
»Maar« riep haar schoonbroeder uit, »dat kind
moet toch gevonden worden, levend of dood!
Het kan toch niet van de aarde verdwenen zijn. De
justitie en de politie, van den hoogsten tot den laagsten
trap, interesseeren zich ten uiterste voor ons, al die
pogingen moeten toch eindelijk tot iets leiden zulk
een ongehoorde kinderroof blijft niet eeuwig onontdekt...
«En een kind, dat zijn naam en zijn woonplaats
weet, verdwijnt maar zoo in eens niet« voegde freule
van H..e er bij.
Och neen,mompelde de grootmoeder en schudde
't grijze hoofd. «Daar steekt een of andere gruweldaad
achter, 't Kind is dood en ze is niet natuurlijk aan
haar eind gekomen.
«Dood! Bedenk wel wat gij zegt zuster,sprak
de moei. «Want dan zou er een... moord moeten
«ebeurd zijn. En wie ter wereld zou daar nu belang
l^ij kunnen hebben, om zoo'n engel van een kind als
(adeliefje te vermoorden
Oheen moord
dat
zeg
niet. Neen!
dat we uit
gekomen
genbak
ik ook
dat is on ogelijk. Het was op den dag
Maastricht kwamen. We verhuisden hierheen voor den
zomer 't was al ver in de lente, we waren laat
buiten gekomen en 't vorige jaar heel laat buiten ge
bleven. Al de deuren stonden open en 't was een
geloop en een drukte toen zal 't kind wegge-
loopen zijn.
«Nu goed, maar dan zou toch iemand het weerom
gebracht hebben, al was ze nog zoo ver ja 't dorp
zelfs ingeloopen of, men moet aan rondreizende
ketellappers gelooven, die kinderen stelen
»0h werp dat niet weg, dat gebeurd nog wel.
En ge hebt hier die Zigeuners gehad
«Och neen! Het arme kind zal op de achterplaats
zijn, loopen spelen Waar die oude re
is, weet ge, de deksel was er toen af, om
dat een gedeelte van den rand was ingestort, daar
zal ze in gevallen zijn
«De regenbak is immers droog gemaakt, men is
acht dagen bezig geweest met alle hoeken er van te
onderzoeken
«Maar ik zeg u ze kan ver weggeloopen zijn! Op
een kwartier afstands van hier, weet ge niet? liet
de fabriekant Rt arbeiderswoningen zetten Ook
daar zijn pulten gegraven, kelders gemaakt, zoo'n
kind kan er in vallen, wie let daarop.
«Dan vindt men toch het lijkje wel, bij 't voort
gaan van den bouw op een of andere wijze, dat's
meer gebeurd
De oude luidjes waren eindelijk uitgepraat ze
durfden elkander geen andere gevolgtrekkingen
mededeelen.
De heer de W. kwam weer in de kamerhij
en geagiteerd uit.
«Schoonmama,zei hij, wel wat kortaf, «ik ver
zag er
zoek u beleefd er voor te zorgen dat mijne vrouw
niet allerlei dwaze idees in 't hoofd houdt. Laat vooral
niet toe dat mijne vrouw ons kind een naam geve,
waaraan zulke droeve herinneringen kleven.
Mevrouw K. d. K. scheen gedecideerd om tegen te
stribbelen. «Wel ik zou niet weten, waarom ik mijn
dochter dwingen zou, om af te zien van een begoo
cheling die haar troost geeftantwoordde ze.
Mijnheer de W. zei niets meer.
Hij leek geducht uit zijn humeur en toch er tegen
op te zien om daaraan toe te geven.
Na een poosje van hinderlijk stilzwijgen stond hij
op en verliet het gezelschap voor goed.
Mevrouw de W. noemde haar dochtertje Made
liefje, ten spijt van den half heimelijken tegenstand
van haar man en de grootouders deden 't ook. Dat
was niet om hem te trotseeren want aan een ferm
geuiten wil zou niemand weerstand geboden hebben.
Maar hoe meer het kind zich ontwikkelde, des te
treffender werd inderdaad, de gelijkenis met haar ouder
zusje. Heur groote oogen en de reeds goed gewelfde
zwarte wenkbrauwen gaven haar vooral die zonder
linge uitdrukking, die Magdalena K. H. zoo interessant
gemaakt had. Daarenboven, zoo klein als ze nog was
beweerden Mevrouw de W. en Mevrouw K. de K.
een zeer buitengewone gelijkvormigheid van gebaren
waar te nemen. Zelfs haar kinderkwaaltjes en pijntjes
werden met die der oudste in vergelijking gebracht.
Een vreemdsoortig verschijnsel was het en bleef het
in alle geval en al de vrienden van den huize moesten
op de gelijkenis letten.
«Het is mijn Madeliefje," zei de moeder. «De
oudste is dood, en nu heeft de voorzienigheid mede
lijden met mijn verdriet gehad en zendt ze mij terug.
De ziel van mijn geliefd kind is in dit kleine lijfje
geslipt ik herken haar blikken, haar lach
jes
lederen keer dat het gesprek dien weg opging en
dat gebeurde nog al eens haalde Mijnheer de W.
de schouders op en ging de kamer uit.
«Had je dan zoo'n hekel aan 't kind van generaal
K. H. zei Mevrouw K. de K. eens tegen hem,
toen hij dat weer deed en keek hem met haar scherpe
oudevrouwen oogen aan alsof ze hem door en door
wou zien.
De W. kreeg er een schok van.
«Ik? Zou ik een hekel aan Madeion gehad hebben.
Een kind, dat mijn kind geworden was en waarom
ik niet minder tranen liggen heb dan gij 0schoon
mama, schoonmama, u moest zulke
dingen niet
zeggen
ziet ge.
Maar waarom is u dan zoo bang heer schoonzoon,
dat uw kind op haar lijken zal?«
«Bang? ik? Neen maar nu moet ik u zeggen
Mevrouw, dat ik er niemendal meer van begrijp en
ik verzoek u beleefd
«Ja,
of ge nu boos wordt dat is me om 't even,
ik wil er nu toch eens eenmaal haring of kuit van
hebben, 't begint mij ook te vervelen als je die
gelijkenis en de zinsbegoocheling die ze je vrouw geeft,
geen doorn in 't oog waren zie-je, dan zou je integen
deel met evenveel zielsgenoegen als wij dat tweede
Madeliefje van Onzen lieven Heer accepteeren, de
't ons ontluiken deed op 't afgeknotte steeltje van het
eerste. Dat's maar malligheid weet-ge het doet je
geen pleizier.
(Wordt vervolgd.)
DE