No. 38. ZATERDAG 4 FEBRUARI. 1882. FEUILLETON. EEN BEDELAAR Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. New-York. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z A T ERD A G. Abonnementsprijs: per 8 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Onder dit opschrift lazen we eens een artikel, 't welk we belangrijk genoeg achten om er de algemeene aandacht op te vesti gen, doch inzonderheid bevelen we de daaraan ontleende beschouwingen aan ge meente- en armbesturen, ter overweging dringend aan. //Dagelijks wordt eenc onbarmhartigheid aan den dag gelegd, welke in schrille tegenspraak is met onzen ingebeelden natio nale roem van milddadigheid. We behoeven slechts te wijzen op de zoogenaamde beste delingen ten platten lande en ieder die het maar wil, zal zich kunnen overtuigen, hoe men zich zoo goedkoop mogelijk van wee zen en ouden van dagen afmaakt. Of de weezen //opgevoed" en de oudjes z/goed verzorgd" worden, zijn dingen die maar al te veel als bijzaken geacht zijn. In onze steden met hare gestichten voor oude mannen en vrouwen gaat het beter. Is in het //oudemannenhuis" het leven al niet zeer vrij, de ouden kunnen er ten minste onbekommerd hun levensavond door brengen. Op het land is dat dikwijls anders. Men besteedt daar de oudjes uit. Hebt gij wel eens een uitbesteding bijgewoond? Nu het is een handel in versleten lichamen eene veiling, of, zoo ge wilt een //afslag" van oude dikwijls gebrekkige zielen. De minst-eischende die de bestedelingen niet neemt, dan om er nog van te halen, wat er van te halen is, krijgt er een mee en.... men is er afDe „oude ziel" moet winst afwerpen, natuurlijk. Men moet er gemak van hebben, ook al even natuurlijk Maar waar blijft, bidden wij u, de barm hartigheid van een armbestuur en ook van de gemeente, als het maar al te dik wijls blijkt, dat van goede verzorging der bestedelingen soms zoo weinig gezien wordt We hebben ze aangetroffen, zoo weezen als oude lieden die //vergingen" van het vuil. Eens zouden weer armen //verpacht" worden. Een zoon, zelf vader van een talrijk huis gezin en kampende om het eerlijk hoofd //boven water" te houden, had zijn vader bij zich aan huis en genoot van het diaco nie-bestuur daarvoor eene tamelijk schrale ondersteuning. Maar de zoon was er mee tevreden de vader had het, gerekend naar de omstandigheden des zoons, zeer goed. Daar breekt het tijdstip aan, dat bovenge noemde verpachting zou plaats vinden. liet //pachten" begon. Het bleek nu dat een ander voor minder geld bedoelden vader wilde //verzorgen" en niettegenstaande de bede des zoons, werd de oude man van zijne familie gescheiden en bij vreemden geplaatst. Waar zulke feiten kunnen mede getuigen, zal men daartegenover dur ven volhouden, dat barmhartigheid ons zoo ingeschapen en een nationaal eigendom is Van de weezen, op gelijke wijze uitbesteed zwijgen wij maar. Eeit is het, dat meest arme lieden die zelf kommerlijk door het leven sukkelen, deze arme kinderen noch voldoende voeden, noch opvoeden dat het werk van vee oppassen en kinderen wiegen en voorts in het vuil leggen, een alledaagsch werk van die kinderen is en dat de barm hartigheid van vele armbesturen maar al te dikwijls de onbarmhartigheid zelve is. En het groote publiek Het is er bf onkundig van, of onverschillig voor. Men heeft het ook al te druk om zich daarover te be kommeren //Daar zijn de armbesturen voor," redeneert men. Er ligt niemand zal dit ontkennen eene treurige waarheid in bovenstaande be schouwingen, opgesloten, al is het ook, dat de beelden, die hier ontworpen zijn, voor den oppervlakkigen beschouwer, wellicht met wat al te schrille kleuren getint zijn. We achtten ons natuurlijk niet gerechtigd over deze of geene armbesturen den staf te breken, al weten we ook dat niet allen dezelfde opvatting hebben aangaande de beoefening van den plicht der menschenliefde, maar men vergete ook niet, dat er vele armlastigen en bedeelden zijn, die dikwijls niet alleen veel-eischend, maar ook onbe scheiden, indringend en brutaal zijn, die het als een recht beschouwen, om ten koste der diaconie op tamelijk weelderige wijze gevoed en onderhouden te worden en die daarom wrevelig en morrend zijn, wanneer hunne overdreven eischen en onbillijke klachten niet dadelijk ingewilligd of bevredigd worden. Menig overigens humaan armbestuurder zou te dien opzichte talrijke voorbeelden uit zijne rijke ervaring kunnen aanhalen, maar we moeten aannemen dat dit uitzonderingen op den regel zijn en, dan rijst de vraag in ons op Worden over 't algemeen de armen en behoeftigen wel zoo liefderijk bejegend als ons door den grooten Meester geboden is? De barmhartigheid van de eerste eeuwen des Christendoms, de werkdadige liefde mag hierbij wel tot voorbeeld dienen. En het is juist de liefde, eene liefderijke verzorging en liefderijke toespraak, waaraan de armen en nooddruftigen zulk een dringende be hoeften gevoelen. Zijn ze door hunne ar moede al niet reeds ongelukkig genoeg? Te midden van alle jammeren, alle moei lijkheden en lasten der kwijnende armoede, leven ze niet zelden onder de verachting der meergegoeden. 't Is maar een arm mensch" zegt men en dit alleen is ge noeg, om blootgesteld te worden aan allerlei versmading en ruwe bejegeningen, 't ls maar een arme niet waar? En dat geeft niet zelden reden om allen omgang met hem af te snijden en hem als 't ware uit de maatschappij te stooten, even alsof hij ge plaatst ware onder den laagsten rang der schepselen. Zoo stroomen de versmading en verguizing van alle kanten met geweld op hem aan, zoo wordt hij in 't oog van de wereld een voorwerp van terugstooting. Aan deze en dergelijke bejegeningen staat de behoeftige en armlastige maar al te dikwijls bloot, een gedrag voorwaar zoo hard en ruw, dat de bloote overdenking ons eene koude rilling door de leden jaagt. Een Engelsch geschied schrijver heeft eens ergens gezegddat alle hoedanigheden welke den mensch achtbaar of verachtelijk maken, in den r ij k d o m of in de armoede gelegen zijn. En niet ge heel ten onrechte. Rijkdom geeft achting» verdienste en een aangenaam leven aan zijne bezitters. De armoede integendeel baart ver- 6) Iel Laad van DE LAKSTRAAT EN DE DOMMELERWAARD O 4 TE «Zoudt ge me nu ook iets kunnen zeggen aan gaande het le huis voor zwervers Daar zal ik toch zonder twijfel een onderkomen voor mijn armen man vinden «Vergis u niet. Men legt er zich daar alleen op toe, aan vieëmueiingen tijding van hunne bloedver wanten te verschaffen en huisvesting te verlèenen aan doortrekkende handwerkslieden. Ziet ge, mijnheer de liefdadige instellingen hier in New-York zijn werkelijk ontelbaarmaar de groote inrichtingen zijn voor de talrijke klassen en de buitengewone gevallen. Zij zwel gen de kemelen door zonder er iets van te bemer ken, en brengen hemel en aarde in beweging om een mug. «Dan heb ik nog maar één naam op mijn lijst, sprak Tetlow zuchtend, «namelijk Bethlehem «Die Vereeniging is mij volkomen onbekend. De eigenaar van het advertentie-bureau maakte zich gereed om zijn aftocht te bewerkstelligen, toen de dame hem verzocht nog even te wachten, daar zij, volgens haar zeggen, nog wat oude kleèren hoopte te vinden voor den beschermeling van haar bezoeker. Zij kwam een oogenblik later terug met de verkla ring dat zij te vergeefs het een en ander had pogen te vindenmaar in haar rechterhand hield zij een dichtgevouwen banknoot, dien zij aan Tetlow ter hand stelde. Deze bedankte haar met warmte en vertrok. Toen hij op straat het briefje opende, ontdekte hij tot zijn aangename verrassing er het cijfer 5 (5 dol lars of f 12.60) op. Dienzelfden dag nam Tetlow maatregelen om van de administratie der Marine inlichtingen te bekomen omtrent den vader van zijn protégé, en tevens liet hij bij het legerbestuur aanvraag doen om de conduite lijsten van Erne, die hem op zijn verzoek het nom inee van zijn regiment en van zijne compagnie had opgegeven. IV. Overeenkomstig de gemaakte afspraak, meldde de havelooze Philip zich den volgenden morgen bij den gegoeden Philip aan, en samen begaven ze zich op weg naar Bethlehem. liet was een klein huisje, dat er van buiten niet heel oogclijk uitzag, in het leelijkste gedeelte van Pearl-street. De 0 beide Philips kwamen eerst in een zaal, die het midden hield tusscken een kantoor en een restauratie. Op den vloer lag een groot zeildoe ken kleed, bezaaid met zeer grillige figuren van een heldere kleur. Bij de vensters stonden een aantal kleine tafeltjes, bedekt met zulke dunne tafellakens, dat men ze doorschijnend had kunnen noemen als ze niet zoo smerig geweest waren. De zaal was in tweeën gedeeld door een soort van slagboom, waar achter men een groote tafel zag vol boeken en bro chures, met een wereldbol er tusschen, die boven alles uitstak. Een klok van een allerdroevigst voor komen, die aan den muur haar treurig bestaan voort sleepte, voltooide het tafreel Een juffrouw met een zwarte japon en een wit boezelaar, wier tamelijk verwarde haren rondom een gezicht hingen, dat min of meer aan de volle maan deed denken, drentelde tusschen de tafels doormaar zoodra zij de bezoekers in het oog kreeg, ging zij achter den slagboom staan, op haar ofliciëeie plaats, terwijl zij ter sluiks een klontje suiker in haar mond stak, dat zij hier of daar had weggekaapt. «Ik zou dezen man wel een onderkomen willen bezorgen,» sprak Tetlow op eenigszins hoogen toon, daar de inrichtmg^hem niet bijzonder meeviel. Terstond liep de juffrouw naar den mond van een spreekbuis in den muur, en prevelde daarin den naam van «mijnheer Niddock.» Mijnheer Niddock kwam een oogenblik later te voorschijn. Het was een klein, pokdalig mannetje, wiens vreemdsoortig gezicht omlijst was door lange grijze haarlokken. Er was in zijn houding en zijne bewegingen iets driftigs, iets opvliegends. Het scheen wel dat het hem onmogelijk was om op den vasten grond te blijven staan. «Hoe varen de heeren? sprak hij, zich tot zijne bezoekers wendend, die hij een voor een de hand gaf, zonder tusschen beiden eenig merkbaar onder scheid te~ maken. Die wijze van doen was er blijkbaar op berekend om den arme op zijn gemak te zetten. Tetlow bloosde als hij daarmede de zijne vergeleek. Hij had er reeds spijt van, dat hij «deze man« gezegd had toen hij met de jufffouw sprak doch de lieer Niddock bood hem een welkome afleiding voor zijn wroeging door de vraag --- «Waarmede kan ik u van dienst zijn «Ik heet Tetlow,antwoordde de advertentieman, en dit is mijnheer Erne, die voor een dag of wat huisvesting zoekt, totdat hij zich wat beter gevoelt en zijne vroegere krachten heeft teruggekregen.» Hij wilde nu gaan uitweiden over de waarborgen die zijn beschermeling kon aanbieden, toen de direc teur van Bethlehem driftig inviel «Dat zal wel zoo' wezen. Zoudt ge niet willen ontbijten, mijnheer Erne?« Zeker,gaf Tetlow haastig ten antwoord, alsof hij nu door dien ijver zijn vroegere koelheid wilde goedmaken. Erne, ontegenzeggelijk de bedaardste van de drie, vergenoegde zich met op beleefde wijze zijn dank te betuigen. «Wij hebben niet veel keus om u aan te bieden, hernam de heer Niddock met een gemaakt lachje. Er komen bij ons zooveel vrienden, dat wij wel ge noodzaakt zijn bij onze gastvrijheid een zekere omzich tigheid in acht te nemen. Erne vroeg of hij koffie zou kunnen krijgen. «Ja wel, men zal u een kop koffie en wat brood geven. Wilt ge er ook nog iets bij hebben Misschien deed ge beter, er niets bij te nemen. «Hoe zoo?» vroeg Erne verwonderd. Omdat de laatste gast dien wij gehad hebben om nog wat meer gevraagd had en wij niets hadden. Gelukkig was zijn maag van streek en smaakte hem niets. Gij zoudt dezelfde ziekte kunnen hebben.» Hier kreeg de heer Niddock een aanval van vroo- lijkheid, die zich op zijn gelaat in zoovele kleuren en lijnen afteekende, dat hij er bijna onkenbaar door werd het was volstrekt dezelfde man niet meer. Erne haastte zich te verklaren dat hij tevreden zou zijn met wat men hem wilde geven. Zichtbaar verheugd over dit antwoord, riep de heer Niddock de juffrouw met het volle-maans-gezicht. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1