No. 47. WOENSDAG 8 MAART. 1882. Eene vervulde Profetie. FEUILLETON. fVlaroussïa. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs per 3 maanden f 1Franco per post verhooging. zonder prijs- Binnenlandsche A D V E R T E N TIE N waarvan der plaatsing driemaal wordt opgegeven worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij toezending gelieve men vooral duidelijk den naam van den Uitgever op het adres te stellen. Ruim een kwarteeuw geleden benoemde het Gouvernement den heer Eduard Douwes Dekker tot adsistent-resident van Lebak, een onderdeel der in 't westen van Java gelegen residentie Bantam. Het Gouvernement zal daarvan later wel berouw gehad hebben, doch onze natie mag dankbaar zijn dat eenmaal tot ambtenaar iemand benoemd werd, niet van het gewone, kneedbare deeg, waaruit men zulke waar digheidsbekleders het liefst bakt; iemand die niet verkoos te loopen in het officieele gareeldie, toen hij bemerkte hoe schan delijk het arme volk van Lebak uitgezogen werd, de verzenen tegen de prikkels sloeg, een kordaten aanval waagde tegen den ver- derfelijken geest der Indische bureaucratie en tot belooning voor zijne menschlievende en zelfopofferende daden ten slotte onmogelijk gemaakt en uitgeworpen werd. Deze man heeft later door woord en geschrift, steeds zich bewegende om het themawde Javaan wordt mishandeld" in allerhanden vorm en langs allerlei kanalen de Nederlandsche natie attent gemaakt op het onrecht, dat in Insu- linde ten troon zit, maar.... die natie had P. J. STA HL. 3) Andry Krouk, die blijkbaar goed op hoogte was van al die punten, antwoordde zonder bedenken op de hem gedane vragen. Hij beschreef de wallen van Tchiguirine, hare grachten, poorten en loopgraven, als iemand die het niet van hooren zeggen heeft, maar al die dingen meer dan eens en ook onlangs nog van nabij heeft opgenomen. Terwijl de mannen in gesprek waren, luisterden de vrouwen vol angst naar al wat er gezegd werd. En toen de mannen zwegen en rookten, wisselden zij half fluisterend een paar woorden. «Alweer een veldslag bij Vélika,sprak de eene. «Hoeveel dooden?« vroeg Moghila. «Zij hebben Ternv in brand gestoken; de huizen liggen totaal in den asch, en het dorp Krinitza brandt nog. «Weet ge ook,« vroeg een jong meisje, «weet ge ook of...« Maar zij kon haar vraag niet geheel uitspreken haar lippen verbleekten, groote tranen blonken in hare oogenhare door den angst op elkaar geklemde janden scheen zij niet weder te kunnen ontsluiten. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. het te druk met koffieplanten, knevelen en rijk worden, om iets te doen voor de ver trapte onschuld. Toch juichte ze den heer Dekker toe, omdat hij //zoo mooi vertelde" en aldus werd de mooischrijverij van dit slachtoffer der ambtenarij een scherm, waar achter het rechtsgevoel zeer behendig, maar niet ongestraft weg school. Voor altijd? Neen, dat is onmogelijk. Reeds Vader Cats heeft het gezegd al begraaft ge de waarheid, diep in 's aardrijks schoot en dekt haar met een zerk toe, ze zal te eeniger tijd opstaan, den steen afwentelen en 't hoofd omhoog heffen. De tijd zal komen waarin de heer Dekker in zijn eer hersteld wordt, waarin men erken nen zal dezen man opgeofferd te hebben ten einde een betreurenswaardige politieke uitwas van 't Indisch regeeringssysteem te doen voortgroeien. De dag dier eerherstelling licht reeds aan. Men kan nu goedschiks niet meer volhouden met zich te houden alsof men hem niet gelooft, want de onwraakbare feiten stormen hem te hulp. 't Is voor ons te wenschen dat deze zaak afgedaan wordt nog vóór de dood hem uit zijn werkzaam leven rukt. We willen kortelijk navertellen wat in 1856 in Lebak voorgevallen is. De heer Douwes Dekker vond reeds in de eerste dagen van zijn optreden als ads.- resident vele gegevens, welke het vermoeden wettigden, reeds vroeger door hem opgevat, dat 't in de afd. Lebak niet ging, zooals 't behoorde. Wat meer is, de archieven zoo wel als zijn eigen waarnemingen maakten 't hem spoedig duidelijk dat er ten opzichte van den minderen man schreeuwend onrecht gepleegd werd. Onrecht, niet rechtstreeks door 'thooge bestuur maar door de Javaansche grooten oogen en waarvoor 't bestuur toekneep. De heer Dekker wist toen nog niet of wilde het niet gelooven, dat 't Gou vernement in sommige zaken, die 't daglicht niet mochten zien, liefst ook maar de oogen afwenddehij was integendeel van meening dat alles een ander aanzien zou krijgen, wanneer ieder zijn plicht deed en hij voor zijn aandeel het onrecht te keer ging. Waarin dat onrecht bestond? In verregaand misbruik van gezag. De Javaan staat on- middelijk onder 't gezag zijner inlandsche hoofden, die den officieelen titel van Regent dragen. De Regent van Lebak was een man op jaren, bezat geen vermogen, maar was niettemin verplicht op grooten voet te leven en daarbij zijn geheele, uitgestrekte familie op denzelfden voet te onderhouden. Vandaar dat deze zijn toevlucht nam tot afpersingen op uitgebreide schaal. Tegen recht en wet werden de inlanders beroofd van hunne vrij heid en hun eigendom. Wanneer de Regent ze opriep, moesten ze voor hem arbeiden en indien 't hem aan contanten mangelde stal hij hunne buffels. De eenige rijkdom van een Javaansche arbeider is een buffel wanneer ge hem dien ontneemt, berooft ge hem van alles waarmee hij zijn brood of liever zijn rijst moet verdienen. Het toezicht op den Javaan zoowel als op zijn Regent wordt uitgeoefend in de afdeelingen door ads.-residenten, die op hun beurt verant woording schuldig zijn aan den Resident, maar ofschoon deze waardigheidbekleeders tot in de puntjes bekend waren met het bestaan van dit schromelijk misbruik, lieten ze de zaken hun beloop. De heer Brest van Kempen, de toenmalige resident van Bantam, maakte er zich van af door den heer Dekker te antwoordenvdat is in meerdere of mindere mate overal 't ge val en in de afd. Tjiringien is 't nog erger gesteld dan in Lebak." De Javaan, die't wagen durfde den Regent aan te klagen bij den ads.-resident, was 't niet geraden naar zijn dessa weer te keeren en zoo hij 't waagde, wachtte hem de dood. Hij werd op last van den regent vermoord. De meesten vluchtten derhalve naar Lampoug. Ook de voorganger van den heer Dekker, Carolus geheeten, een eerlijk man, die 't lijden der Lebakkers niet meer kon aanzien e daar hij bij zijn chef den Regent, geen gehor mid, besloten had zich rechtstreeks tot de- G.0tV.- Gen. te wenden, was zeer plotseli ^ggst- waarschijnlijk door vergiftiging," >?en. Nu, men heeft den heer Dek* ,j niet vergiftigd, althans niet in den gew in van 't woord. Maar zijn vergrijp t jen de traditie werd zwaar gestraft. Hij heeft, toen hem geen anderen uitweg dan lijdelijk be rusten overschoot, den Regent bij officieele missive aangeklaagd van misbruik van gezag. Zijn chef, de Resident, beantwoordde die met te zeggendat men hem stoorde in zijn drukke bezighedenNiettemin onderzocht hij, op zijn manier, de zaak, door den Regent Avat geld toe te stoppen en te beproeven den heer Dekker met een kluitje in 't riet te zenden. Doch daar deze nog met geen berg kluiten in 't riet te zenden is en er met heiligen ernst op staan bleef de schuldigen Een oude vrouw, met een bruinen doek om haar hoofd geknoopt, waaruit hier en daar een vlok fraai zilvergrijs haar te voorschijn kwam; een vrouw met een stroef en streng gelaat, waarin twee groote zwarte oogen als sterren fonkelden, zeide «De mijnen zijn allen dood. Ik ben alleen over op de wereld.Zij zeiden allenWij gaan meê ten strijdeen ik zag hen aanJa kinderenen zij voeg den er bijDe Ukraine zal weer vrij en onafhankelijk wordenen ik heb nogmaals geantwoordJa, kinderen Alle drie zijn ze op het slagveld gebleven en de Ukraine is niet vrij »Ach!« jammerde een jonge vrouw, «men laat zich doodslaan zonder dat men er iets mede wint. Als men nog kon zeggenIk sterf, maar ik laat anderen na wat ik als mijn doel heb nagejaagd.... De oude vrouw viel haar in de rede: «Gij hebt mij niet begrepen. Als 't het vaderland geldt, onderhandelt men niet; men denkt niet: Zal ik slagen? maar: Het is mijn plicht! en zoo werpt men zich in het strijdgewoel. Straks valt men, dan is men uit zijn lijdendat is verreweg verkieselijker dan een ellendig bestaan voort te slepen. Zoo hebben de mijnen gedacht en gedaan. God hebbe hun arme zielenAls het nog eens gedaan moest worden, zouden zij het nog eens doen!« «Gij hebt gelijk, zoo is het,« stemden verscheidene vrouwen toe. Anderen zeiden niets en begonnen te schreien. De kinderen waren zelfs onrustig en vreesachtig. Zij speel den niet, zij snapten of lachten niet, maar bleven bijna zonder adem te durven halen in een hoek staanmet schuwe blikken sloegen zij de «groote menschen« gade en luisterden naar hunne gesprekken. Alleen een klein, heel klein meisje, met blond haar, groote, buitengewoon heldere oogen en kersroode lippen, scheen geheel verdiept in haar eigen zaken. Zij nam takjes riet uit haar voorschoot en vlocht er een aardig matje van. De avond verstreek; de heerschende geest onder het gezelschap werd allengs stiller, allengs droeviger. Iedereen zweeghet kleine meisje was in slaap gevallen, met het onafgewerkte matje in de hand. De nacht brak aan; de sterren fonkelden aan het uitspansel. Eensklaps werd er aan bet venster geklopt. Dit was iets zoo onverwachts, dat niemand zijn ooren wilde geloovenmaar er werd nog eens geklopt en nog eenmaal, zeer duidelijk en zeer hard. De beer des huizes stond op en begaf zich naar de deur om open te doen. Zijn gasten en vrienden staken hunne pijpen aan en begonnen te rooken. Een laatste slag, scherper en duidelijker nog, klonk nog eens tegen de ruiten. De rookers sidderden; de kinderen zagen elkander aan. Danilo deed halverwege de deur open. «Wie klopt er?« vraagde hij. Een stem antwoordde, een vaste en mannelijke stem, dat een verdwaald reiziger gastvrijheid vroeg. «Wees welkomsprak Danilo, terwijl hij nu de deur geheel open deed en den reiziger binnen noodigde. Men zag door de geopende deur enkele sterren de koele avondwind verfrischte een oogenblik de warme kanier en toen verscheen er op den drempel een.man van een hooge gestalte, zóó hoog, dat hij genoodzaakt Avas het hoofd te buigen om binnen te treden. Schoonheid is niet zeldzaam in de Ukrainetoch zou de reiziger, die nu voor de aanwezigen stond, moeielijk zijns gelijke gevonden hebben. Zijn gelaat was een van die nobele gezichten, waarop zelfs de blik van den ruwsten mensch met een plot seling gevoel van eerbied blijft rusten. Iedereen wordt bij liet aanschouwen van zulke gelaatstrekken gedwon gen te erkennen: «Die man moet een man onder alle mannen zijn.Zijn rijzige leest was lenig en welgevormd. Zijn geheele voorkomen getuigde van bedaaidheid en krachtmaar nooit bezaten diamanten, sterren of bliksemstralen zooveel glans, als zijn zwarte oogen, die licht om hem heen verspreidden. Meester Danilo en zijn vrienden werden door dat alles diep getroffenmaar het volkje in de Ukraine Aveet zijne indrukken voor zich te houden, en zij lieten er dus niets van blijken. Zij ontvingen den reiziger zooals iedere reiziger ontvangen moet worden in een huis waar brave lieden wonenop hartelijke en voor komende wijze. Men gaf hem een plaats aan de tafel en haastte zich hem eenige ververschingen aan te bieden. De reiziger bleek een eenvoudig, bescheiden, be schaafd en ingetogen man te zijn. Daar niemand hem kende en hij bijgevolg geen aanspraak kon maken op de bijzondere belangstelling van zijn gastheer en diens vrienden, trachtte hij zich niet op den voorgrond te dringen. Hij dischte niet, zooals anderen wellicht zouden gedaan hebben, een verhaal van zijn lotgevallen op. Hij achtte zich ook niet gehouden, vreemden deelgenoot te maken van zijn plannen, zoo hij die al had. Hij wierp geen onbescheiden blikken op de dingen en de menschen om hem heen. Hij vroeg naar niets; hij antwoordde. Wat hij sprak liep over de onder werpen die gewoonlijk in zulke dagen iedereen bezig houdende rampen van het land, de verbrande steden, de verwoeste velden, die hij op zijn weg had aangetroffen. Meester Danilo en zijn vrienden namen een gelijke terughouding in acht. Zij overwogen waarschijnlijk bij zich zelven de vraag, van waar hij kwam en waar hij heen ging en in welk land hij geboren was; maar omdat hij het hun niet zeide, vroegen zij er hem ook niet naar. (Wordt vervolgd.) UWSBLAD de Het Land van Hensden en Alleiia, en de bommelerwaars) Advertentiën voor Duitschland worden alleen aangenomen door het Advertentiebureau van ADOLF STEINER te Hamburg. DOOR «nas»

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1