No. 55. WOENSDAG 5 APRIL. 1882. FEUILLETON. iVlaroussia. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. VOOR P. J. STA II L. Zouden de mannen dan niet zoo wezen «Over het algemeen zijn ze verstandiger in dit opzicht. «Verstandiger?» herhaalde Maroussia, even haar bovenlipje krullend; «verstandiger zou dus willen zeggen dat men iets niet genoeg wenscht om het te doen «Weet ge wel, kleine meid, dat ge daar iets zegt wat niet zoo geheel bezijden de waarheid is sprak de afgevaardigde van den Setch lachend. Toch zou het beter zijn, te zeggen dat het ver standiger is, iets niet al te zeer te begeeren. Maar ga voort, Maroussia. Is die arme jonge vrouw er eindelijk nog in geslaagd, de deur te openen »Ja,« hervatte de kleine. «Den ganschen dag was zij onvervaard bezig om het houtwerk van de deur open te hakkenen zoo onafgebroken hakkende en altijd maar door hakkende, gelukte het haar eindelijk de sloten te doen springen en de onbekende kamer binnen te treden. Eerst meende zij in een hok of bergplaats te zijn gekomen, want het was er stikdon ker. In hare blijdschap dat zij haar wensch vervuld zag, kon zij, toen ze den voet in de donkere ruimte zette, zich niet weerhouden met een zucht van ver lichting h te roepen. Maar zie, uit de vier hoeken van het donkere vertrek wordt dat h door een echo weerkaatst. Dat verwonderde haar, maar toch niet zoo dat zij er van ontstelde zij maakte er bij eenig nadenken uit op, dat de kamer wel zoo hol kon klinken, omdat er weinig of geen meubelen stonden. En inderdaad, toen hare oogen eenigszins aan de duisternis gewoon raakten,bemerkte zij dat hare gissing juist was geweest, en dat daarom de echo eenige malen haar hè! weerkaatst had. Zij tastte nogmaals en nogmaals rond. Hare vingers vonden deuren noch vensters. De vier muren waren overal glad en effen. Moedeloos geworden, wilde zij weder den terugtocht aannemen, toen zij eensklaps, ter rech terzijde van de kleine deur waardoor zij was binnen gekomen, met haar hand tegen een tafeltje stootte, waarop een lantaarn stond, met al wat er noodig was om een kaars aan te stekenge kunt wel denken dat zij spoedig van een en ander gebruik maakte om zich licht te verschaffen, maar haar lantaarn doed haar geen anderen uitgang in de kamer ontdekken. Toch bleef zij vast en stellig overtuigd: Die leêge kamer staat niet op zich zelfzij zal zeker met een andere plaats in verbinding staan. Er moet hier ergens een verborgen doorgang zijn. Ik ga hier niet van daan voor dat ik die gevonden heb «Dat was een koppig vrouwtje,meende de afge zant te mogen opmerken. «Och neen; maar wat zal ik u zeggen, er was iets dat haar voortdreefzij had het zich nu eenmaal in 't hoofd gezetZij dacht wel bij zich zelf. Mijn man kan thuiskomen, en als hij komt, wie weet of hij mij niet beknorren zal over mijn nieuwsgierigheid, maar met dat al, zette ze haar onderzoek ijverig voort. «Leve de vrouwelijke volhardingriep de gezant uit, die Maroussia's verhaal met veel belangstelling volgde. «Zij liep nog eens en nog eens en zoo lang de kamer rond, tot zij eindelijk met haar voet tegen een ijzeren ring stootte. «Zij liet er het licht van haar lantaarn op vallen: het was een luik in den vloer. «Het kwam haar voor, dat zij haar leven lang nooit zoo blijde geweest was. «Het luik was wel wat zwaar voor haar, maar als men iets werkelijk wil, slaagt men bijna altijd in de uitvoering. Het scheelde weinig of zij had er alle tien haar vingers bij gebroken; maar eindelijk had zij het luik toch opgelicht. «Zij ontdekte toen de treden van een nauwe trap, die op een groot, donker gat uitliep, zij had a gezegd, zij zou ook b zeggen. Om het even, dacht ze, het ziet er wel akelig uit, maar ik zal toch naar beneden gaan. «En zij ging naar beneden. «Zij was ze,er moedig,zeide de afgevaardigde. «Zij had er zich wel op voorbereid, iets vreemds te zullen zien, maar w a t zij zag, overtrof het verschrikkelijkste dat zij zich voorgesteld had. O hemelriep de gezant. «De kelder was opgevuld met bijlen, sabels, dol ken, pieken, lansen, groote messen, knodsen, kostbare gewaden vol bloedvlekken, parelsnoeren, hoofdsieraden met diamanten, juweelen, robijnen en smaragden, turkooisen en saphieren, en een menigte rijke kle dingstoffen. Dat alles lag over en door elkaar, en overal waren sporen van bloed. Toch twijfelde zij nog; toen haar aandacht getrokken werd door een voor werp, zoo wit als sneeuw, dat scherp afstak tegen een stuk zwart fluweel. Het is bijna te vreeselijk om te vertellenhet wat een witte hand, zoo wit alsof ze uit marmer gehouwen was, afgekapt van den arm waarbij ze behoord hadde sierlijke hand eener vrouw, rijkelijk beladen met kostbare ringen. «Hoe kon ze nu nog twijfelen Zij sprak sidderend bij zich zelve Mijn man is een rooverhoofdman. Ons kasteel is erger dan een hol En dat veroorzaakte haar een onbeschrijfelijk verdriet. Maroussia zweeg een oogenblik. Haar handje was als verstijfd in de groote hand van den afgevaardigde. De gezant van de Setch had het reeds opgemerkt. De geschiedenis was te vreeselijkhij had er spijt van dat hij zijn kleine gids had aangespoord tot die vertelling. Zij liepen nog altijd voort. Het riet en de lange grashalmen suisden langs den oever der vreed zame rivier; het koeltje bewoog ze ter nauwernood. «Laat nu die geschiedenis maar rusten,sprak de gezant tot Maroussia; «het zou niet goed voor u zijn, ze tot het einde toe te vertellen, vooral als het slot nog verschrikkelijker is. «Misschien is het wel nog verschrikkelijker; maar wat maakt dat uithet slot moet ge juist weten om goed te begrijpen wat ik bedoel.En terstond ging Maroussia voort: »De jonge vrouw had heel wat na te denken over hetgeen zij ontdekt had. Zij vroeg God om licht in deze duistere zaak. «Vóór alles verlangde zij dit moordhol weer te verlaten. Zij ging dus de trap weer op, sloot het luik, zette de lantaarn op haar plaats, trok al de deuren goed achter zich dicht, en kwam eindelijk meer dood dan levend in haar eigen kamer teru». Zij was nu honderdmaal ongelukkiger dan vóór haar ontdekking, en toch wilde zij nu niet meer sterven zij wilde vluchten. (Wordt vervolgd.) Hel Land van Sluisden en Allena, DE LANGSfl T EN DE BOfflMELERWAARD Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. In 1584, een kleine honderd jaar voordat Bal- thasar Bekker zijn aanval op de «Botooverde we relds met het verlies van zijn ambt moest boeten, verscheen in het Engelsch een boek van Reginald Scot, ter bestrijding van het geloof aan heksen. Het boek was getiteld: »The discovery of Witch craft,* of, onthulling der hekserij. Dit boek dat zijn tijd meer dan een eeuw vooruit was, genoot de eer van door Koning Jacobus I in persoon to worden wederlegd. Vol verontwaardiging vatte de vol ijverige Vorst de pen op togen dien »Engelschman, die niet van schaamte bloosde bij het ontkennen van de hekserij en aldus de dwalingen der Saddu- coën weer in het leven riep.« Nog meer afdoende was de wederlegging van den beul, die van het goddelooze boek van Scot, al de exemplaren, die het gerecht machtig kon worden, verbrandde. Dien tengevolge is de eerste uitgave van Scot's werk eene hooge zeldzaamheid geworden, en wenscht men het boek te herdrukken. Bovenstaand bericht hebben wij dezer dagen in verschillende bladen kunnen lezen en wij zien er drieërlei uit. Ten eerste, dat nu driehonderd jaar geleden het iemand tot zonde toegerekend werd, wanneer hij niet aan hekserij geloofdeten tweede, dat de wereldlijke rechter toen zoo iemand kon veroordeelenen ten derde, dat ruim tweehonderd jaar geleden, het bestrijden van het geloof aan hekserij iemand nog zijne betrekking kon kosten, getuige Balthasar Bekker. Was het nu nog maar waar, dat wij nu met een medelijdend schouderophalen konden zeggen: »die tijden zijn lang voorbij, en de menschen zijn nu zoo verlicht geworden, dat niemand meer in ernst aan dergelijke ongerijmdheden gelooftdan zouden Scot en Bekker niet voor velen vergeefs geschreven en gesproken hebben, maar wij weten wel beter. De berichten uit verschillende plaatsen, van tooverij en hekserij, van het bijgeloof dus in zijn ellendigsten vorm, zijn nog zoo weinig zeldzaam, dat zij als geregeld terugkomende nieuwstijdingen in onze dag en weekbladen een plaatsje vragen; en niet altijd komen zij uit verre streken, maar dikwijls van zeer nabij. Een van hare donkerste schaduwen hadden de middeleeuwen aan de latere geslachton nagelaten; het geloof aan heksen namelijk. Voor de mystieken was het heksenwezen het toppunt der zonde, als zijnde een volkomen afval van God. De zonde had de schepping verdeeld in twee heermachten. Te midden stond de mensch als prijs van den kamp strijd. Was hij afvallige van God, dan had hij zich öf aan den duivel geheel als eigenhoorige onderwor pen, ófhijhadmet hem slechts eene overeenkomst gemaakt, dus duivelsc&e-asi of duivelsfomcü. Op den vijfden December 1484 ging van de kerk het bevel tot beteugeling der hekserij uit en hetgeen in dat bevel in korte trekken werd omschreven werd door Jakob Sprenger uit Straatsburg in zijn berucht geschrift de »Heksenkamer« ontwikkeld. In dit geschrift wordt alle onzekerheid ten opzichte van bewijs, bestaan en straffen van hekserij opgeheven. De duisterste punten worden daar in het helderste licht gesteld. Hoe het komt, dat er zooveel meer heksen dan toovenaars zijn, weet de heksenmeester u precies te zeggen: Van den tijd der Schepping af, kleeft de vrouw het kwade aan; zij is tegenover den man gesteld, men kan van haar niets goeds of recht vaardigs verwachten, want zij is uit een kromme rib gevormdTegenover zulk een verpletterend bewijs is alle tegenspraak onmogelijk. En niet te vergeefs had Sprenger zijn »Heksen- kamer« geschreven. Ongeveer dertig jaar na het verschijnen van het boek begon de Hervorming. Maar Protestanten en Itoomsch-Katholieken wed ijverden met elkander in het opsporen en verbran den van heksen. Want eene aangeklaagde of ge- vonnisde stond bijna gelijk. Op de pijnbank tot dolwordens toe gefolterd, bleven zij öf standvastig alles outkennen en dan heette het een bewijs van duivelsche kracht, öf zij bekenden do onzinnigste zaken. Zoo bekenden eenige vrouwen in Bamberg in 1659, dat zij de zon behekst hadden, op dat zij niet zou schijnen. Eene andere vrouw be kende, dat zij in een schip naar de Engelsche kust was gevaren en de haringen verjaagd had, zoodat de visschers niets vingen. Duizenden onschuldigen menschen werden aan den pijnlijksten marteldood overgegeven. De heksen- rechter Balthasar Voss in Fulda, beroemde er zich op, dat hij reeds meer dan 700 personen had laten verbranden en dat hij het getal 1000 hoopte vol te maken. Ouderdom, geslacht noch stand was veilig. Kinderen van zeven en acht jaar, oude vrouwen van 93 en 95 jaar werden op dezelfde wijze ge marteld, en nadat zij alles bekend hadden wat men wilde, verbrand of gewurgd of in een zak gestopt en verdronken. De zeventigjarige vrouw van den veldmaarschalk Pappenheim stond terecht, omdat zij bij den duivel als Meter had gestaan. Om van de kleine getallen niet te spreken, vermelden wij nog dat er van 1627 tot 1630 te Bamberg 285 personen voor hekserij werden verbraud, in Wur- temburg in dat tijdvak 900; in het jaar 1659 in Trier en aanhoorigheden 6500. Binnen drie jaren werden te Würzburg gefolterd en tot den brand stapel veroordeeld o, a. 4 kooiTieeren, 14 dom-vi- carissen, de vrouw van den burgemeester, eenige Raadsheeren en Ernst van Ehrenburg, de naaste bloedverwant van den Yorst-Bisschop Philip Adolf. De groote Engelsche Opperrechter M. Wale, zat menigmaal van 's morgens 7 tot des avonds 8 ure alleen in heksen-processen. In het jaar 1755 werd een 14jarig meisje te Landshut verbrand omdat zij onweer had verwekt, en te Glarus in Zwitser land werd in 1780 nog eene heks verbrand. Het laatste heksenproces in ons land werd gevoerd in den Briel in den jare 1610. Daar zaten de Substi- stuut-Baljuw en Schepenen van Goerée ter vier schaar om tc onderzoeken de verschrikkelijke en abominabele saeko,* gewrocht door eene tooverkol. Het arme wijf had do hulp ingeroepen van een drieëndertigjarig Haagsch advokaat, Zeeuw van ge boorte, die gestudeerd had te Leiden en gepromo veerd was te Orleans Jakob Cats. Met klem van redenen bewees hij, dat «schoon al dit ge- spoock al naer en seldsaem scheen, het toch niets was dan schraele wint,* die zich in het ijdel op loste. De rechters deden de tooverkol van banden ontdoen en lieten haar vrijelijk haars weegs gaan. In het laatst der zestiende en het begin der zeventiende eeuw stonden er nog vele verdedigers der hekserij op, waaronder zelfs een gekroond hoofd Jakobus II van Engeland, volgens zijn eigen oor deel een der uitstekendste'godgeleerden van zijn tijd. Maar er begonnen zich ook andere stemmen te verheffen. Daar was vooreerst Johannes de Wijer een Protestantsch geneesheer te Grave, 1563, de Duitsche Jezuiten Friedrich Spee en Tanner in het midden van den dertigjar-igen oorlog; Reginald Scot in Engeland, maar voornamelijk Balthasar Bekker in zijne «Betooverde Wereld.« Naar aanleiding van eene komeet in 1682 en een gruwelijk heksenproces in Zweden, waarbij 72 vrouwen en 15 kinderen ter dood waren veroordeeld, en het verhaal van twee jongens, die door betoovering eene groote hoeveelheid spelden, spijkers, koper, lood, ijzer en tin hadden uitgebraakt, schreef hij zijn boek, waarin hij het geloof aan hekserij hevig aangreep en bestreed. Een storm van verontwaardiging ontstond. Becker was Predikant te Amsterdam, Becker werd voor de Synode gedaagd, die evenals de Amsterdamsche Kerkeraad zijn boek verfoeide, als aandruischendo tegen de leer der heerschende kerk. Voetius wederlegde hem in geschrifte, waarin hij staande hield, dat ziekten met behulp der duivelen DOOR 11)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1