No. 56.
ZATERDAG 8 APRIL.
1882
EEN GROENE!
RN
Maroussia.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. TEERMAN, Heusden.
r; - "J-.V
X;
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maauden f 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlaudsche ADVERT E N TIEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Rij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Wanneer April zich nog een paar dagen
goedgunstig betoont, hebben we voor 't
eerst weer na vele jaren een groen Paasch-
feest, komt wederom de natuur der gods
dienst te hulp in de veraanschouwelijking
van een opstaan uit den dood en een ver
rijzen tot een beter, schooner leven. Daar
voor mogen we dankbaar zijn. Het Opstan-
dingsfeest zal ons opwekken rondom ons te
zien en de heerlijke natuur te bespieden,
waar ze ontwaakt uit haren sluimer en om
gekeerd zal de laatste ons stemmen tot het
vernemen der wondervolle profetie: uit den
dood komt het leven. Z66 heeft dan ook
de christelijke kerk 't bedoeld, 't Is maar
niet louter toeval dat onze Paschen valt
na volle maan, welke volgt op 21 Maart,
maar zeer zeker is van deze bepaling de
bedoeling geweestonze godsdienstige stem
ming te doen harmoniëeren met de opge
wektheid welke de natuur in dezen tijd
vertoont en bracht daartoe tevens veel bij
de omstandigheid, dat onze voorvaderen,
natuurvergoders als ze waren, het ontwa
ken der schoone slaapster beschouwden met
blikken van eerbied en ontzag en de komst
der Lente met feesten begroetten. De kerk,
wel verre van dezen kinderlijken zin voor
't schoone te dooden, verchristelijkte deze
hoogtijden tot feesten der opstanding ook
voor den mensch zelf en stond 't toe dat
de christenen van één dag hun eieren en
koeken bleven waardeeren en hun vuren
branden. Vandaar onze paaschbrooden en
paascheieren, die ouder zijn dan ons paasch-
feest en daarmee niets dan den naam ge
meen hebben.
Maar genoeg over den ouden tijd. Wan
neer 't aan ons overgelaten werd, zouden
we gewis ons feest niet beter weten te
plaatsen, dan 't zoo lang geleden reeds ge
plaatst is, tenzij misschien een paar weken
later, om meer kans op schoon weder te
hebbenwant 't is minder aardig in onze
kerken en onze harten te juichen over 't
leven dat nimmer eindigt en eerst na den
dood tot zijn recht komt, terwijl daar bui
ten alles nog door de dorre handen van
den winter omkneld wordt.
Thans echter, al prijkt de natuur nog
niet met haar wonderschoon kleed, komt
het groene waas over onze velden, komen
de ontelbare ontluikende knoppen ons ver
kondigen, dat ook zij weer bezield wordt
van een jong, nieuw leven, waarmee ze ons
opwekt en verfrischt en vatbaar maakt om
de schoone poëzie van het groote levens
drama, hetwelk op 't paaschfeest onthuld
wordt, te verstaan en te gevoelen.
Opstanding! Die predikt ieder jong gras
sprietje aan uwe voeten, ieder frisch groen
blaadje uit uwen hof. Daarvan spreekt de
teere plant, die ge in het koesterend zon
netje zichtbaar ziet bijkomen en zingen de
lieve lenteboden uit het vogelkoor. Daar
naar haakt de zieke, die een langen winter
aan de sponde gekluisterd, thans in de heer
lijke stralen der zon een nieuw leven in
zich voelt opwekken en een nieuwe hoop
op nog eenige levensjaren. O, de natuur,
vooral de zich verjongende natuur, komt
den sterveling nooit heerlijker en reiner
voor, dan wanneer zijn winter erg duister
en lang was! Van opstanding spreekt ook
in ieder menschenhart op dit hoogtij een
stem, die wanneer ze verstaan en begrepen
wordt, dat hart verwarmt en veredelt, als
de zon onze aarde.
Die stem spreekt luide en dringend tot
de duizenden en nog eens duizenden, die
het leven niet hooger stellen dan een aan
eenschakeling van beuzel ingen. De voort
schrijdende menschheid heeft onafwijsbare
rechten op ieder liarer leden. Elk die de
waarde van 't leven en de verhouding van
't individu tot 't geheel niet begrijpt, is haar
een blok aan 't been. Het leven vraagt ernst
van ons, een blij moedigen ernst, die zich
niet uit in zuchten of geween, maar die
spreekt uit onzen handel en wandel. Voor
ieder, die dezen ernst mist, is het opstan-
dingsfeest een roepstem tot een nieuw,
werkzaam leven, tot een meestrijden tegen
alles wat beneden den mensch is.
Die stem weerklinkt ook met nadruk door
de groote menschenmaatschappij tot elk, die
zich van zijn maatschap nog zoo weinig be
wust is. Slechts door nuchter overleg en
eendrachtig samenwerken kan het der maat
schappij goed gaan. Wanneer 't eene deel
vierkant tegenover 't andere zich plaatst en
ieder denkende 't beloofde land te zien, aan
zijn eigen touw trekt zonder zich om anderen
te bekommeren wanneer we onzen vuist
gereed houden voor ieder, die een andere
meening dan de onze is toegedaan en wan
neer we ons beijveren elkaar een vlieg af
te vangen in plaats van met vereende krachten
tegen onze maatschappelijke zonden op te
trekken, dan noope het Paaschfeest ons tot
een weinig rust om tot het inzicht te komen
dat onze kranke maatschappij en wij, hare
zieke leden, aan een nieuw leven behoefte
hebben, een eendrachtig leven in de eerste
plaats.
De Paaschhymne ruischt ook in die vele
kleine werelden, die te zaïnen de groote we
reld uitmaken, in onze huisgezinnen. Voor
ieder, die een oog heeft voor de teekenen
des tijds, is 't zonneklaar dat een stroom
nieuw leven daar veel goeds zou uitrichten
en veel kwaads voorkomen. Te leven voor
zijn gezin, ja dat doet de Nederlander, in
't gemeen genomen, gaarne, maar te leven
met zijn gezin vergeet hij maar al te zeer.
We doelen hier niet op de liefhebbers van
uitgaan, op het najagen van vermaken buiten
's huis, noch op 't kroegloopen en dergelijke
min fatsoenlijke en daarom thans buiten
debat blijvende uitspanningen; we hebben
het oog op den steeds meer en meer losser
P. J. STA H L.
12)
»Maar hoe zou ze dat aanleggen
Hier overviel Maroussia een huivering. Er had zich
eenig gedruisch doen liooren, het gedruisch van iets
of van iemand, die in de rivier gevallen was of er
zich in geworpen had.
Stel u gerust,sprak de gezant, het is het een
of ander dier, misschien een otter, die het water
wilde overstekenmisschien ook een groote visch, die
wat hooger dan anders boven den waterspiegel ge
sprongen is.
»Ja, ja,« zeide Maroussia; zoo iets zal het ge
weest zijn,waarna ze haar vertelling voortzette.
«Hoe zal ik dat inderdaad aanleggen? dacht de
jonge dame. Het ondoordringbare bosch omringde aan
alle kanten hare woning. Men zag er geen enkelen
uitgang in. Wellicht had zij, ten koste van veel
kleerscheuren, zich tusschen het dikke hakhout kun
nen doorwerken. Maar wat dan? Wist ze waar ze
dan zou uitkomen? Men verdwaalt zoo licht in een
bosch! Wie kon zeggen, of zij, na een ganschen dag
geloopen te hebben, niet weer zou aanlanden op het
punt vanwaar ze was vertrokken, met haar vertoornden
echtgenoot tegenover zich? Wat te doen, wat te
doen? herhaalde zij duizend malen bij zich zelf.
«Al moest ik op den weg bezwijken,» riep zij
eindelijk uit, «ik moet de vlucht nemen en ik zal
het doen
«Dat is eerst echte moed!« verklaarde de gezant.
In weerwil van den hoogst ernstigen toestand
waarin hij zich bevond, verleende hij de grootste
aandacht aan de geschiedenis, die zijne kleine gezel
lin hem onder het loopen vertelde. Door de wijze
waarop hij er van tijd tot tijd eene opmerking tus
schen voegde, had Maroussia dit opgemerkt en het
deed haar genoegen.
Dat geeft hem afleiding, dacht zij.
Zij had het wel wat korter willen maken, maar
misschien zou hij haar dan niet zoo goed begrijpen
en daarenboven, zij hadden den tijd, zij om alles te
vertellen en hij om er naar te luisteren; de hut en
de steppe, de stal voor de groote ossen, was nog
ver af.
Zij vervolgde dus:
«De jonge dame begaf zich op nieuw in het park.
Zij onderzocht het netwerk van boomen, den groe
nen muur, die het aan alle kanten afsloot.
De boomen stonden zoo dicht op elkaar, zij waren
zoo hoog, zoo hoog, zoo hoog.... dat zij zich een heel
eind achterover moest buigen om de toppen dezer
boomen te zien.
«En toch, zoo redeneerde ze, wanneer zij met hun
allen weggaan, weten zij wel een doortocht te vinden
laten we aan dezen kant eerst eens zoeken en zij
begon aan haar rechterhand. Maar nauwelijks had zij
eenige schreden gedaan, of zij hoorde een gedruisch
dat veel geleek op het getrappel van paarden.
«Zij bleef staan, hield haar adem in, en, verbor
gen achter den stam van een dikken boom, luisterde
ze scherp toe. Zij had zich niet vergisthet gedruisch
werd veroorzaakt door een troep ruiters, die met be
hoedzaamheid over een moeielijk terrein trokken.
«Zal ik wachten; zal ik voortgaan? dacht ze. Zij
overwoog misschien wel voor de honderdste maal die
vraag, toen zij het bleeke gelaat van haar man be
merkte, die uit het hout te voorschijn kwam, waar
van hij met zijne beide handen de takken op zijde
boog. Zijne gewone makkers vergezelden hem. Het
scheen wel of ze allen als door een bovenaardsche
macht uit dien gordel van levend groen waren ge
treden. Er was geen spoor van een gebaande weg
ter plaatse waar de jonge vrouw ze had zien ver
schijnen.
«Zij had nog juist tijd genoeg om zich zoo goed
mogelijk tusschen het struikgewas te verschuilen.
Haar man kon ze duidelijk onderscheiden. Hij was
van zijn paard gestegen en liep met langzame schre
den voort. Hoe verdrietig zag hij er uit, en hoe ver
moeid Welke sombere overpeinzingen deden hem
voortdurend de oogen nederslaan?
«Het is bijna dezelfde man niet! sprak zij bij zich
zelf; wie hem zóó zag, zou medelijden met hem krij
gen. Wat zijne makkers aangaat, hoe woest en
schrikwekkend waren dezeWelke terugstootende ge
zichten
«Haar man ging zonder eenig kwaad vermoeden
bijna rakelings langs haar voorbijde anderen volg
den hem op den voet. Zij merkte vol afgrijzen op,
dat meer dan een roode vlekken op zijn kleederen had.
«Weldra liet zich de stem van haar man hooren.
Hij riep haar.
«Neen, het oogenblik was voor haar nog niet ge
komen om voor altijd de vlucht te nemen. Zij trad
dus onverschrokken uit het struikgewas te voorschijn
en ging hem tegemoet.
«Ge zijt erg bleek, zeide hij, en men zou zeggen
dat ge beeft. Ge zult hier onder de boomen koud
geworden zijn stel u daar liever niet weer aan bloot.
«Tegelijkertijd haalde hij een klein voorwerp uit
zijn zak.
Daar, zeide hij, ik heb u eens goed bedacht.
«Hij bood haar een ring aan, die als een kleine zon
straalde en schitterde.
«Wilt ge dien hebben?
«Zij hield, zooals men zegt, haar moed bij de haren
vast, om dat aanbod niet af te slaan, en vroeg hem
hoe hij aan een kleinood van zoo hoogen prijs ge
komen was.
Als mijn vraag hem in verlegenheid brengt,
sprak ze bij zich zelf, als er eenig spoor van ontroering
of angst op zijn gelaat te lezen is, zal het voor mij
een bewijs zijn, dat hij nog niet gansch en al ver
hard is.
«Maar hij antwoordde haar op min of meer schert
senden toon
»-Ik heb het op de jacht buit gemaakt, liefste.
Op de jacht? vroeg zij.
«Maar tegelijkertijd dacht ze: wat er ook van
kome, ik zal nu tot het laatste toe volhoudenik
wil nu eens en voor goed en uit zijn eigen mond
weten, waaraan ik mij te houden heb. Zij begon dus
weer: Jacht op juweelen? Wel, dat is waarlijk een
geheel nieuw soort van jacht, die gij alleen er op
schijnt na te houdenik althans heb nog nooit in
mijn leven van zulk een vreemde jacht gehoord.
Wordt vervolgd.
lid Land van llnisden en Altenn,
DE LANGSTRAAT EN DE BiiMELERWAARD.
DOOR