No. 64. ZATERDAG 6 MEI. 1882. De kinderen der Lente. FEUILLETON. Maroussia. Uitgever: L. »T. YEERMAN, Heusden. VOOR Dit blad verschijnt eiken W O E N S D A G en Z A T E R D A G. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post verhooging. zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. en Donderdagavond 10 uur Advertentiën worden ingewacht tot Maandag stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Ingezonden Nu de Meimaand in 't land is en de na tuur zich tooit met het kleed, dat zoo te recht haar bruidskleed mag heeten, nu langs velden en wegen, over weiden en in bosschen hare lieve kinderen de schoon gekleurde kopjes omhoog steken en ons naar buiten schijnen te roepen, nu wijden in steden en dorpen de menschen ook hun aandacht we der aan de bloemen, die hunne woningen opvroolijkten in het afgeloopen jaar en met een weinig zorg zulks ook dit jaar willen doen. De Meimaand brengt ook in onze woningen hare zegeningen en stort nieuw leven uit over wat gedurende den winter dood scheen. De liefde voor bloemen is in ons land algemeen; 't zij men de woningen der rijken passeert of een blik slaat in de huiskamers van onzen arbeidenden stand, men vindt op weinig uitzonderingen na, overal bloemen voor de ramen. Vandaar dat Floralia's po gingen alom met goeden uitslag bekroond werden en waar men van deze vereeniging hier en daar weinig meer verneemt, ligt de schuld geenszins aan het volk, dat met trouwe zorg hare gave opkweekte, maar geheel aan gebrek aan middelen. Floralia heeft de bloem- kweekerijen in onze achterbuurten niet in 't leven geroepen, doch alleen gewijzigd en de soorten, bij het volk bekend en geliefd, uit gebreid en vermeerderd met de jongste vin dingen op 't gebied der plantencultuur. Wij meenen aan diegenen onzer lezers, die tijd noch gelegenheid hebben om in uit gebreide werken en verspreide geschriften de middelen op te sporen, dienstig tot het kwee ken van kamergewassen, een dienst te doen met bij den aanvang van 't bloemenseizoen daarvan 't een en ander mee te deelen. Ieder weet dat planten op gezette tijden water van noode hebben. Wat echter niet iedereen weet, is, dat ze van water alleen volstrekt niet leven kunnenhet grootste deel onzer waterplanten zelfs schiet met de wortelen den bodem in. Ze hebben derhalve nog iets anders noodig dan water, en dat andere verkrijgen ze uit de aarde. Vandaar komt het dat een plant, die 't vorig jaar zoo fleurig opschoot, omdat ze toen voedsel in overvloed vond langzamerhand kwijnen gaat en eindelijk, dewijl haar voorraad totaal op is, sterft. Zoo men dus planten wil over houden, diene men te zorgen dat ze in haar tweeden zomer een weltoebereiden grond vinden. De oude aarde is in den regel uit geput en men doet wel ze daaruit te nemen en ze verschen grond te geven. Men bescha- dige daarbij zoomin mogelijk de wortel en sla liever den pot stuk dan de plant er met geweld uit te halen. Ook vergete men niet onder in den pot eenige kiezels of steen- scherven te leggen ten einde de lucht vrije toegang krijge en 't overtollige water ge makkelijk verwijderd worde. Al is nu die nieuwe grond van de beste soort, dan is het toch niet geraden de plant daarin den ganschen zomer te laten staan zonder van tijd tot tijd eenig voedsel te ge ven. Men kan daartoe in de meeste gevallen volstaan met door water verdunde schapen- of koemest; ook aftreksel van lijnzaad is een goede mest, alsmede eenige druppels geest van salamoniak in het water, waarmee ze begoten worden. Van 't laatste kan men voor enkele centen een voorraad verkrijgen, waaraan men den heelen zomer genoeg heeft. Nu we over voedsel spreken, voegen we er bij dat een plant ook in den best toebe reiden grond van den honger zou omkomen, ingeval men ze vergat van 't noodige water te voorzien. Water is geen voedsel, maar 't is het eenige middel om 't voedsel voor de plant klaar te maken. In de geleerde wereld zegt menwater lost de voedende stoffen op en de fijne, uiterst teere wortel tjes nemen derhalve met het water het daarin opgeloste plantenvoedsel in zich op. Zuiver water is dus een eerste vereischte. Men zal wel doen aan kamerplanten geen koud water te geven, maar lauw. Ze mogen niet midden op den dag worden begoten en men giete nimmer het water in de onder de potten ge plaatste schoteltjes. Het moet op de aarde neervallen zooals de regen neerdruppelt. Toch kan men de schoteltjes niet missen, daar ze het overtollige vocht moeten opvan gen. Men zal wijs doen dit steeds te verwij deren, opdat de wortels niet te veel vocht rondom zich vinden en allicht tot rotting zouden overgaan. Overigens geve men nooit te veel en nog minder te weinig, maar be trachte de gulden middelmaat en houde de plantensoort in 't oog, waarmee men te doen heeft. Varenplanten b.v. kunnen veel vocht verdragen, terwijl een cactus liefst schraal be deeld wordt. Iedere plant heeft haar eigen leven en men moet daarmee rekening houden. De hoeveelheid water, die een plant den ganschen zomer door, bij beetjes gelijk ont vangen moet, is tamelijk groot. En wanneer 't nu waar is, dat water niet tot de voedende stoffen behoort, dan is 't duidelijk, dat de plant op een of andere wijze dat water moet trachten kwijt te worden. Om haar in dat hoogst noodzakelijke werk niet te hinderen moet men ze steeds schoon houden, 't Is met planten als met andere schepselen, men schen en dierenonzindelijkheid maakt ze ziek. De bladeren der planten bezitten tal- looze kleine openingen, waardoor al dat overtollige water weder naar buiten treedt. Die mondjes geraken door 't kamerstof lang zamerhand verstopt en 't is dus noodig bij tusschenpoozen blad voor blad voorzichtig met een zachte spons schoon te maken. In de natuur verrichten de regendroppels die taak en wanneer men zijn planten kan be gieten, kan men natuurlijk ook de hulp der spons missen. Onze planten moeten lucht hebben en licht. Hoe ze naar 't laatste verlangen ziet men reeds, na ze een dag voor de ramen gezet te hebbenze keeren zich terstond naar den dag. Dewijl ze alzoo in een scheven stand groeien zouden, keere men de potten 's avonds steeds met de andere zij naar den lichtkant. Ook aan warmte hebben ze dringend be hoefte. De meeste harer verkiezen een zon nige plaats boven de schaduw, doch men zette ze in den zomer buiten de felle zon nestralen, die de uitdamping van 't water te snel doen geschieden. De morgenzon vooral is op de planten van weldadigen in vloed. Voor die 't nog niet weet, zij gezegd dat de mensch weldoet nimmer zijn slaapkamer met planten te vullen. Een enkele pot zal geen kwaad doen maar in grooten getale zouden ze hem vergiftigen. Gelijk de mensch onmogelijk zonder zuurstof leven kan, zoo min kan de plant bestaan zonder koolzuur. Ze neemt die uit de lucht in zich op en houdt er alleen dat deel van wat dienstig voor haar is, n.l de koolstof, terwijl ze de zuurstof weer aan de lucht afstaat. Dat geschiedt echter alleen zoolang het dag is. Wanneer de avond valt en de inwerking van 't licht ophoudt, dan ontbreekt haar liet vermogen de koolstof tot zich te nemen en waar ze over dag zeer veel bijdraagt tot een frissche atmosfeer, daar blijft ze in de duis ternis volkomen werkeloos. Die planten uit zaad winnen wil, zorge dat zaad, gelijk door onbedrevenen veelal geschiedt, niet diep in de aarde te begraven. Eigenlijk moet elke zaadkorrel zoo diep worden gestoken als de middellijn groot is, dus even onder de oppervlakte. Men kan P. J. S T A 11 L. 10) Bij de toeneming van het daglicht, dat het laatste spoor van duisternis verdrijven zou, vermeerderde ook Maroussia's onrust. De vroolijke stralen van den mor genstond, anders altijd zoo welkom, waren heden voor haar (als zoovele vijanden die haar konden ver raden In haar vrees had zij haar lievelingszanger uit het gezicht verloren. Hare oogen zochten hem overal te vergeefs, en dat maakte de zaak niet heter voor haar. Onwillekeurig was zij op hem begonnen te rekenen als haar beschermer. Een ander soldaat had nu zijne plaats aan hare zijde ingenomen. »Wat is dat toch voor een raar klein schepseltje vroeg deze soldaat aan een zijner kameraden, nadat hij Maroussia eens terdege opgenomen had. «Niet veel grooter dan een knoop in een zijden draadje!» antwoordde een ander soldaat. »En zij is voor niets bang; zij reist en trekt als een kolonel bij de huzaren »Ik durf wedden dat zij niet eens om kruit of kogels geeft!» begon de eerste weer. «En ze heeft gelijk ook,» voegde de derde er bij. «Welke kogel zou gevaarlijk kunnen wezen voor een zandkorreltje? En heel veel meer is ze niet. «Ik ken dat volkje uit de Ukraine,sprak de eerste soldaat; «men kan niet zeggen dat het een volk van hazen is. Zelfs de kleine meisjes in dit land zijn dapper. Ik heb meer dan eens met eigen oogen gezien waartoe ze in staat zijnhet kanon dondert, het geweervuur knettert, het bloed vloeit bij stroo men, de grond dreunt, men kermt, men jammert, men brult, men valt, men sterft, en zij komen tot zelfs op het slagveld, zij loopen er rond, zij ver zamelen er hunne gewonden, alsof ze in den een of anderen tuin bloempjes liepen te plukken] «Zij sterven dan ook bij duizenden en tienduizen den!» sprak een ander. «Kom, kom, wij moeten allen eenmaal er op de een of andere wijs aan gelooven,« antwoordde iemand dien men hoorde zonder hem te zien, daar hij ge heel verscholen was achter twee reusachtige soldaten. «Ja, op de een of andere wijs; het komt er nu maar op aan, de beste manier te kiezen. Maar wie kent dat kleintje daar?# Plotseling lieten zich eenige geweerschoten hooren, en dit geluid verdreef in een oogwenk „elke andere gedachte, elk ander gevoel. Pas aangevangen over denkingen, onvoltooide redeneeringen, half uitgedrukte meeningen, wel gewikte antwoorden, alles brak af als een draad tusschen een scherpe schaar; het gansche detachement raadpleegde, met de grootste aandacht, als een éénig man den gezichteinder. De officieren lieten hunne paarden stilstaan. Iedereen verklaarde wat hij er van dacht; doch het geweer vuur begon reeds opnieuw, voordat men het over de oorzaak eens was geworden. «Dat moet aan onzen kant wezen!» riep de jonge officier. «Geen twijfel, van onzen kant is de aanval uitgegaan. Voorwaarts! het zijn onze mannen, die daar strijden «Zeg eens, Ivan, gij gaat met den wagen meê tot aan het huis van dien Knich, om met hem die zaak van het hooi in orde te brengen. -Vooruit En voor dat Maroussia tijd had om van den schrik te bekomen, was het detachement reeds in een stof wolk verdwenen. Zij waren heengevlogen als een zwerm wilde vogels. Alleen de oude soldaat, die met haar gepraat en van zijn dochtertje verteld had, had zich omgekeerd en haar ja, zij had het goed gezien! een afscheidsblik toegeworpen. Ach, waarom was hij niet bij haar gebleven waarom moest zij hem met de anderen zien vertrekken? Maroussia bleef nu alleen achter met Ivan, die bevel ontvangen had om den wagen tot aan Knichs woning te geleiden en «die zaak in orde te maken. «Komaan, opgestapt, kleine dreumis!» riep Ivan, terwijl hij zijn pijp aanstak. Maroussia keek dien Ivan eens aan en vond dat hij veel op een stekelvarken geleek. «Kom, gauw wat, vooruit!» herhaalde hij op wat strenger toon. Maroussia riep nu haar ossen iets toe. Bij het over haast vertrek van hun militair escorte hadden zij het raadzaam geoordeeld, een poosje te blijven staanin zulke omstandigheden konden verstandige ossen niets beters doen dan zich zoo bedaard mogelijk te houden. Zoodra zij echter Maroussia's stem hoorden, gingen De wagen bewoog zich nu weder met de vroegere gematigde snelheid voort. Onder voorwendsel dat zij zoo vermoeid was, was Maroussia boven op het liooge voertuig geklommen, en al klauterende had zij gele genheid gevonden, een oogenblik haar klein handje te reiken aan haar grooten vriend, wiens kalme en vertrouwenden blik haar toegelachen had uit de opening, die hij tusschen de bossen hooi voor zich gemaakt had. Dat had hun beiden goed gedaan. Ivan had natuurlijk niet de minste reden om in dt> verste verte aan iets kwaads te twijfelenhij had haar laten be gaan hij marcheerde naast de ossen onder het rooken van zijn pijp, zonder op of om te kijken. Men kon goed zien dat de oorlog de landstreek geteisterd had. Om één groen veld te vinden, dat een rijken en goeden oogst beloofde, moest men er wel tien voorbij gaan die letterlijk platgetrapt en ver woest waren. Maroussia kon bij den aanblik van dat tafereel hare tranen nauwelijks bedwingen over deze verschrik- kelijke gevolgen van den krijg. Van tijd tot tijd hoorde men nu het geweervuur meer van nabij weerklinken, en kon men de schoten ook duidelijker onderscheiden. De wagen was thans gekomen op een van die heuvelachtige hoogten, die daar te lande veelvuldig worden aangetroffen en waaronder de gesneuvelden uit vroegere veldslagen zijn begraven. Toen ze die heuvels achter zich hadden, zag Ma roussia in de vlakte een menigte tenten, halverwege ver scholen achter zwarte rookwolken die van tijd tot tijd door roodachtige vlammen beschenen werden. Dit was het terrein waarop de veldslag geleverd werd, waarvan zij in de verte het geweervuur gehoord hadden. Nu en dan hoorde men jammerkreten, gekerm van gewonden of stervenden, en het gehinnik van paarden ook klonken er hier en daar kinderstemmen door de frissche morgenlucht. Maroussia had daar voor zich het afgrijselijk schouw spel van een brandende stad, waar de vlammen uit de prachtige huizen sloegen en de hut van den arme in puin stortte. (Wordt vervolgd.) BLAD Het Lain! van Neusden en Altena, DE LANSSTRAAT EN DE BOMMELERWAARD. door zij dadelijk op weg.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1