No. 67.
WOENSDAG 17 MEI.
1882.
SCHELDEN.
Maroussia.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z ATERDA G.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post
verhooging.
zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Adverteutiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Charles Pebody heeft een werkje uitge
geven, getiteld: //De Engelsche dagbladen,
en de mannen, die ze zoover hebben ge
bracht." Op de laatste bladzijde vinden wij
de volgende woorden
z/De smaak van het publiek moge nog
niet zijn, wat hij wezen moest, het valt niet
te ontkennen, dat hij zich in de goede
richting beweegt. Partijbladen in de onedele
beteekenis van het woord sterven uit. De
personeele en hatelijk scherpe wijze van
schrijven van vroegeren tijd wordt afgesleten
en verouderd. liet doel van de dagbladpers
heden ten dage is, alle verstandelijke krachten
van het volk in dienst te nemen, en daar
men zegt, dat de massa des volks, onder
en door de veranderde levensomstandigheden,
die vrijen tijd bijna geheel doen verdwijnen,
langzamerhand niets meer zal lezen dan
nieuwspapieren, geloof ik dat wij ons zeiven
mogen gelukwenschen, dat dag- en week
bladen eiken dag meer waardig worden om
gelezen te worden. Zoolang de dagbladpers
wordt gekenmerkt door den toon, die haar
nu onderscheidt, mogen wij hare ontwikkeling
met vertrouwen en belangstelling tegemoet
zien."
Wij hebben, om vooral te zorgen dat men
ons niet misverstaan zoude, in den aanvang
vermeld, dat liet bovenstaande gezegd werd
van de Engelsche pers, anders toch zou menig
een twijfelend het hoofd schudden en ons
van grove onwaarheid beschuldigen. In onze
bladen, helaas is het niet zoo, dat persoon
lijke en hatelijk scherpe wijze van schrijven
verouderd is. Het is evenwel niet meer zoo
erg, als het wel geweest is. Wij herinneren
ons blaadjes, die wekelijks werden uitgegeven,
die van schandaal leefden. Daar verdrong
zich des Zaterdagsavonds eene massa menschen
de
deur des uitgevers, om het eerst
in handen te hebben, en om te
voor
het nieuws
zien, hoe of Jan Die en Piet Die in bedekte
termen, maar toch zoo duidelijk mogelijk
aangewezen, werden gehavend, hoe stand,
betrekking noch karakter werden ontzien,
waar en onwaar door elkander werden ge
mengd; hoe door een eerlooze lasteraar
iemands goeden naam onbarmhartig door
het slijk werd gesleurd. Het groote publiek,
dat zich gaandeweg zelf begon te schamen,
de verachting waardoor schrijver en uitgever
werden getroffen, gaven die blaadjes gelukkig
een kortstondig leven, en wanneer zij er nog
zijn, dan vinden zij hun debiet niet juist bij
degenen, die tot het fatsoenlijk publiek
wenschen gerekend te worden.
Geen staat, geen stad, geen dorp zelfs, of
men vindt er partijen. Die partijen staan
tegenover elkander op godsdienstig of politiek
gebied. Soms ook zijn het zeer geringe oor
zaken, die ze scheiden en gescheiden houden.
Zijn de partijen machtig genoeg, dan houden
zij er haar eigene organen op na, die de
belangen der partij moeten bevorderen, propa
ganda voor haar maken, enz. Uit den aard
der zaak komen de organen der verschillende
partijen dikwijls met elkaar in strijd, die
strijd nu is het, die bij ons nog wel degelijk
dikwijls personeel en hatelijk scherp is. Het
is ons altijd een raadsel gebleven, hoe mannen,
die zich zoo gaarne de voorlichters dei-
publieke opinie noemen en liooren noemen,
hoe zulke mannen zoo dikwijls en zoo spoedig
personen met zaken verwarren en van de
zaak eensklaps op de persoon overspingende,
in onverbloemde of bedekte termen hunne
tegenstanders belasteren, hun allerlei kwade
praktijken toedichten, minachtend over hen
schrijven, als menschen, die tegenover hunne
grootheid geen recht hebben tot spreken.
Het is zeker geen bewijs van overvloed van
argumenten als men onniiddelijk den tegen
stander persoonlijk smaalt. Gaat in de achter
buurten en gij zult zien dat deze wijze van
polemiseeren afgekeken is van hen, die men
niet precies tot het ontwikkeldste deel
van het volk rekent. Ook daar geen argu
menten, maar vloeken en schelden. Een
onzer spreekwoorden zegt dan ook //wie
scheldt heeft ongelijk" hij is wau bout de
son latin"; armoede der bewijsgronden moet
worden opgewogen door grofheid van taal.
Zoo ook in een gedeelte der pers. Men
is door zijn tegenstander schaakmat gezet,
men gevoelt zijn ongelijk, zijn gebrek aan
argumentenwelnu, dan de personen maar
getroffen, dan maar gedolven in hun bijzonder
leven, in hun verleden, het schier vergeten
uit de asch opgerakeld en met het //ziedaar
mijn tegenstander, wat is hij tegen mij."
Onhebbelijke manieren in de pers heeft een
zeker iemand, die mee mocht spreken, die
manier van handelen eens betiteld en het is
meer dan dat, het is eenvoudig eene laagheid.
Daarvandaan komt het dan ook, dat er
maar zoo weinig menschen zijn, die open
en rond in een courant voor hun gevoelen
durven uitkomen, een misbruik durven aan
wijzen of eene ongerechtigheid durven aan
het licht brengen en hetgeen zij schrijven
met hun naam onderteekenen vandaar dat
er maar zoo weinig menschen zijn, die den
moed hebben hunner overtuiging. Zij weten
toch dat, niet het eerst zal in overweging geno
men worden of hetgeen zij zeggen waar is,
of de aandacht verdient, maar dat de eerste
vraag zal zijn: Wie heeft het geschreven?
En dan wee, wanneer er iets is in het bij
zonder leven des schrijversover de zaak
zelf wordt heen geloopen, het private leven
wordt aangetast, er worden dingen voor den
dag gehaald, die met de zaak niets gemeens
hebben en het groote publiek velt een oordeel
en zegt, //jongen, wat was hij raak," en als
gij het niet gelezen hebt zal men met echte
schadenfreude u het blad in de hand du
wen om te lezen. Zoo herinneren wij ons
een polemiek eenige weken geleden tusschen
een Doctor, leeraar aan eene Hoogere Bur
gerschool en een Kweekschoolleeraar, waarbij
de eerste den laatste op zoo'n wijze behan
delde de doctor ontzag zich zelfs niet aan
het hoofd van zijne repliek een scheldwoord
te plaatsen en zijne heele redeneering was
het opschrift dubbel en dubbelwaardig. Van
argumenten geen sprake. Dat was ook niet
noodig natuurlijk. Als ik Doctor in de letteren
ben, dan heb ik van zelf gelijk, al schrijf
ik een achterbuurtstijl. Zoo lazen wij eenige
dagen geleden eene, laten wij maar zeggen
kritiek over het adres dat door gecomit-
teerden van verschillende waterschappen in
het Noord-Westelijk deel van Noord-Brabant
opgezonden is aan de Tweede Kamer in zake
der heropening van het Oude Maasje. Nu
laten wij de kritiek, voor hetgeen zij was,
gerechtvaardigd of niet, maar zeker is het,
dat bijna ieder die haar las, er niets anders
in gelezen heeft, dan een aanloopje om een
paar onderteekenaars eenige hatelijkheden
te zeggen. Zoo is het zoo gemakkelijk zijne
gal aan den man te brengen, liefst naamloos
natuurlijk. Wanneer er werkelijk wat aan
te merken of te berispen valt, welnu, het
is goed, dat het gebeurt, maar laat men
dan
bij
voor en
persoon
smal pii
de zaak zelf blijven, duidelijk het
tegen uit elkander zetten, maar de
onaangeroerd laten, het schelden en
overlaten voor hen, die er in zijn
opgevoed. Zoomin als ooit een vloek de
kracht van eene uitdrukking versterkt heeft,
zoomin heeft ooit een schelwoord eene over
tuigende kracht bezeten. Over het algemeen
weet men dit ook wel en daarom is die
soort van taal uit de groote bladen vrij alge
meen verbannen, maar zij vindt maar al te
dikwijls opname en huisvesting in de kleinere
en lokale bladen, die daardoor bij een zekere
P. J. STAHL.
-assess®
Wacht eens, daar valt mij iets in Ik bedenk daar
dat ik in mijn etenskast iets heb staan, dat u genoegen
zal doen. Een oogenblik, asjeblieft! Met uw verlof,
ik zal het u dadelijk brengen, mijnbeer Ivan Ge moet
me eens zeggen boe ge bet vindt
Mijnbeer Ivan bad er niets tegen in tc brengen.
Hij wist niets beters te doen dan zachtjes een paar
maal met het hoofd te schudden, alsof bij wilde zeggen
»Dat valt mij mêe! Maar alles valt mij mêe op
bet oogenblik!»
»Zeg eens, Tarass, wat doet ge daar?«
vroeg
de
23)
De kleine Tarass, die eerst de nieuw aangekomenen
eens op zijn gemak had opgenomen, ging nu bij bet
venster staan en telde de geweerschoten, die men zeer
duidelijk hooren kon, schoon ze op vrij grooten afstand
gelost werden.
Eindelijk en ten laatste was het ontbijt gereed.
Mijnheer Ivan begon bet dadelijk met een soort van
woede te verslinden. Hij bad dan ook lang genoeg
gewacht.
Bij den eersten hap zag bij er uit als een ruw en
onbehouwen soldaat, wien bet volstrekt niet te doen
is om zijn gehemelte te sfreelen maar weldra begon
nen zijne gelaatstrekken zich te ontplooien. Langzamer
hand werd zijn uitzicht vriendelijker en ten laatste
straalde het van genot. Na een aantal glaasjes likeur
op frambozen, aardbeziën, kersen en kummel, verkre
gen zijn oogen een uitdrukking van onuitsprekelijke
verrukking en speelde er een gelukzalig glimlachje om
zijne lippen.
De oude Knich was onvermoeid in bet aanbieden
van nieuwe schotels en nieuwe dranken. Nu en dan
slaakte bij een lichten kreet.
oude Knich, nadat bij zijn gast een nieuwe flesch bad
voorgezet. Is bet nu tijd om daar te staan lanterfanten
Als ik u was, zou ik eens gaan zien of bet ook tijd
werd om hooi aan de ossen te geven.
i»Wilt ge wel gelooven, mijnbeer Ivan,« voegde
de oude man er bij, «dat ik in Tarass een uitste
kend werkman heb? Die
kleine guit is lang niet dom
of lui uitgevallen.
Mijnbeer Ivan wilde antwoord geven, maar bij kon
bet niet verder brengen dan tot een glimlach, die
niet bijzonder veel te beteekenen bad. De kleine Ta
rass echter liet zich niet lang bidden. Met één sprong
was bij bij de deur.
Het werd tijd. Maroussia kon bet niet langer uit
houden. Zij stond zachtjes op en zeide tot den ouden
Knich
»Ik ga met Tarass ineè.
»Ga uw gang, kleine meid,
woordde de grijsaard.
En terwijl ze hem voorbij ging, streelde bij
vriendelijk met zijn band over liet hoofd.
Die liefkozing was nu op zich zelf niet van zoo
veel gewicht, maar zij gaf als door een toovcrslag
aan Maroussia al baar vertrouwen terug zij gevoelde
er zich gerust gesteld en versterkt door; baar angst
verdween en baar arm hart, tot biertoe als in een
klemschroef geperst, herkreeg zijn vrijheid.
«Allerbeste bazinne!« zeide Ivan, met een wanho
pige poging om zijn gedachten te verzamelen, »dat
hooi is van onsGij begrijpt mij Wij hebben
er beslag op gelegd en nu is bet van ons! Dat
spreekt, niet waar? Ündertusschen, als gij er op ge
steld zijt, kunt gij er mij voor geven wat bet waard
is Geef mij geld, veel geld, en gij zult bet heb
ben' En daar zult ge wel aan doen. Daar zult
ge heel wel aan doen, op mijn woord van eer!«
Gij zijt de baas, mijnbeer Ivan,antwoordde de
oude Knich, gij zijt bier alleen baas. Gij kunt alles
nemen wat ge verkiest. Gij zijt de baas.
»Zoo is bet goed! zoo is bet heel goed!« ant
woordde Ivan. «Volkomen goed!«
ga uw gang,« ant-
haar
VIII.
Toen zij op de plaats kwam, zag Maroussia haar
wagen nog vol hooi staan waar zij hem gezet bad.
Tarass werkte met buitengewonen ijver. Hij klauterde
op liet wiel, haalde handenvol hooi uit de bossen die
binnen zijn bereik waren en gaf het aan de ossen,
die zich verwaardigden dit buitenkansje met gepast
welgevallen in ontvangst te nemen.
Maroussia trippelde als een aangeschoten vogeltje
om den wagen heen.
Nadat Tarass de ossen van hooi voorzien bad, raakte
hij aan 't praten en deed hij zijn nieuwe bezoekster
allerlei vragen.
Doch Maroussia, die voortdurend met een en het
zelfde denkbeeld bezig was, antwoordde hem slechts
nu en dan niet een enkel woord.
Eensklaps begon zij te bedenken, dat baar langdurig
toeven bij dien wagen de aandacht kon trekken en
dus verwijderde zij zich haastig. Zij liep de ruime binnen
plaats rond, begaf zich van daar naar den dicht be
groeiden tuin, bleef een poos stilstaan, keek om zich
been en sloeg een blik op de velden die zij in de
verte zag liggen.
«Wat te doen?« sprak zij bij zich zeiven. «Hoe
zal het gaan Hoe hem te redden Hoe hein te
bevrijden? Naar het uiterlijk te oordeelen is er niets
veranderd aan den wagen. Zou bij er nog op zijn
Zij ging naar de plaats terug oin zich te overtuigen
dat niemand haar gadesloeg. «Als ik bet doen kan
zonder gezien te wordendacht zij, «zal ik, wanneer
bet al niet mogelijk is hem te roepen, toch beproeven
op de een of andere wijze zijn aandacht te trekken.
Plotseling, terwijl zij langs een hoop groote steenen
liep, die tegen een ouden muur opgestapeld lagen,
meende zij te hooren neen, boorde zij zeer duidelijk,
alsof het uit den grond kwam, een stem die baar
als muziek in de ooren klonk en baar toeriep
«Heb dank, mijn kleine Maroussia! Wees bedaard,
alles gaat naar wenscb
Zij behoefde er niet aan te twijfelenbet was de
stem, de eigen stem van hein, over wien ze nog meende
bezorgd te moeten zijn. Door de vreugde getroffen,
als door een pijl. liet zij zich op bet gras neervallen,
onmachtig om een enkele schrede verder te gaan.
Langzamerhand kreeg ze baar bezinning terug en
trachtte nu te ontdekken, van waar de stem kwam,
die zij zoo gelukkig was geweest te hooren.
De steenhoop waarbij zij zich bevond, zag er zeer
oud uit. De steenen waren bedekt met mos en gras,
wilde planten en kleine, gele bloempjes, die in de
zonnestralen als sterren schitterden.
Wordt vervolgd.
DUD
Hel law) van lleiisilen en tltena,
DE LANGSTRAAT EN DE EOMMELERWAARD.
DOOlt