1882
Pinksterbloemkens.
FEU ILL.ETON.
IVSaroussia.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z A T E R D A G.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder
verhooging.
pnjs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
0, dichter, ge spreekt woorden naar ons hart!
Als de zon nieuwe vreugde cn nieuw leven over
de aarde spreidt; als keur van schoone bloemen, in
haren rijksten voorjaarsdosch, met hare balsemgeuren
ons verkwikken en door de liefelijkste kleuren het oog
van den beschouwer streelenals de vogelen aller-
wege hun welluidend morgengezang aanheffen, dan
voelt het hart des rnensch zich tot hoogere, tot betere
dingen aangetrokkendan ontwaart het in zich zijn
-verwantschap tot die Hoogere Macht, die dat alles in
het aanzijn riep en wier naam Liefde is.
Zoo ook nu. De natuur heeft zich aan het eind
der heerlijk schoone Meidagen als in haar bruidsgewaad
getooid en de dankbare menschheid viert blijde liet
hooggetijde mede der herlevende schepping. Then I think
of Him whose name is Love
Ja, Liefde, eeuwige Liefde! Alles om ons heen
getuigt er vande zon en de bloemen en de vogelen,
het licht, de geuren, en. het kweelend gezang in de
ruischendc twijgen. Een heilige geest, een geest van
hernieuwing, van herleving, van hervorming, zweeft
over al het geschapene en bezielt ons als met vuur
uit den hooge! De natuur is aan 't woord, zij predikt
met onweerstaanbare stemwel ons als wij aan die
stem geen gehoor ontzeggen.
Begeven wij ons in 't vrije veld of slaan wij een
blik in onze beemden, hoe worden wij getroffen door
(luizende bekoorlijkheden; die zich aan ons oog ver-
toonen. De grasvelden zijn aan een mollig en prachtig
tapijt gelijk, tnet lieflijke en veelkleurige bloemen door
weven. Met levendige frischheid slaat het voedzaam
koren op de akkers te prijken. Aan de hoornen ver
toont zich het jeugdig gebladerte met kwistigen over
vloed Van wil ot' rooskleurig getinte, hoopgevende
blaeseius.
Zoo is liet aloinme.
In onze tuinen hebben prachtige lentebloemen hare
kelken geopend. Gevederde zangers doortladderen
vroolijk dé lucht en doen hun lof- en jubellied hooren,
verschillend naar het talent waarmede zij begaafd zijn.
Het nachtegaalken, de meest begaafde onzer natuur-
zangers, maakt zelfs den nacht getuige van zijne smel
tende en hartroerende melodiën. Alles in de lente
ademt frischheid, vroolijkheid, bekoorlijkheid.
Die lente zij ons symbool van hooger leven.
Wij kunnen haar als het bemoedigend zinnebeeld
beschouwen, dat er in het menschefijk leven na droe
vige, blijder dagen zullen aanbreken.
De lente toch wordt voorafgegaan door den winter,
en schoon de afgeloopene uitzondering op den regel
maakte, zoodat de bloemen voor dc glazen voor zijne
koude niet eens dc vlucht behoefden te nemen, en
van de gewone verschijnselen, als ijs, hagel, sneeuw
en stormen nagenoeg niets te bespeuren viel, zoo kan
hij toch in vergelijking met de lente als een droeve
tijd aangemerkt worden. Hoe kort zijn die winterda
gen, waarin dc zon met hare zwakke stralen het
doodsche aardrijk en liet dor geboomte beschijntHoe
lang zijn die nachten, hoe somber is het in de natuur,
waarin het gevogelte zich verschuilt en zijn gezang
het hart niet vcrvroolijkt
Welk een onderscheid met de Pinksterdagen, niet
het lenteseizoen, waarin het leven ontwaakt en de na
tuur als 't ware verjongd wordtWelk een hartver
heffende afwisseling Welk een volheid van gencuchten
na de ontberingen van den winter.
En ook, welk een bemoedigend zinnebeeld!
gelijk in de natuur, zoo ook in het inenschelijk leven.
Ook daar eene gestadige afwisseling, ook daar na
droevige weer blijde dagen.
Onze eigene ervaring bevestigt het, als we slechts
aandachtig ons levensboek doorbladeren.
Al is er een lange tijd van droefheid doorworsteld,
gelijk er soms langdurige winters komen, toch blijft
het niet altijd winter, en breekt, wanneer ge den tijd
slechts geduldig verbeidt, toch eindelijk het blijde lente-
seizoen door.
En is die blijde tijd gekomen, dan zegent ge mis
schien de droeve dagen, die ge doorworsteld hebt
Gij hebt er uit geleerdgij zijl er beter door ge
worden; zij hebben een zegenrijke uitwerking op u
i gehad, niet ongelijk aan den winter, die strekt en
bijdraagt om het aardrijk vruchtbaar te maken.
I think of Him whose name is Love!
En ook die herboren, herlevende natuur is ons
het zinnebeeld van een geestelijke en zedelijke ver
nieuwing, die onze voortdurende levenstaak wezen moet.
Sla nog eens den blik om u heen!
Hoe is alles veranderd en hervormd op dit Pinkster
getij Een nieuwen hladerendoseh tooit het geboomte.
Nieuwe grasscheutkens bedekken de velden als een
mollig tapijthet gebloemte mengelt als om strijd
kleuren cn geuren. Zoo moet een heilige geest, geest
van herschepping en volmaking, die werkt in de zede
lijke wereld, ook onze harten en ons leven ver
nieuwen.
Wat onrein was, moet in ons sterven wat van
hooger oorsprong is, moet in ons beginnen te leven.
Vernieuwde, dat is betere schepselen moeten wij
worden, door den levendinakeuden geest, die ook het
gelaat des aardrijks vernieuwd. Op den akker onzes
levens moeten zich vruchten vertoonen van al wat
rein, van al wat liefelijk, van al wat edel en
humaan is.
En geldt dit voor den enkele, het geldt ook
voor allen. Door dien geest geleid kan ons volk weer
krachtig, kunnen wij als natie weer van beteekenis
worden.
Heeft ons volk weer zelfvertrouwen genoeg verkre
gen, om moedig voorwaarts te streven en met andere
volken méde te dingen in het strijdperk waar geen
bloeil vloeit en geen wapengekletter wordt gehoord,
evenmin als gezucht of geween van stervenden en
gewonden; in het strijdperk van handel en nijverheid,
vooruitgang en ontwikkeling, kunst en wetenschap'?
Er zijn er die het betwijfelen. Doch er zijn er ook,
die meenen, dat langzamerhand het leven weer aan
vangt met krachtigen polslag te stroomen door de
aderen van het Ncderlandsche volk, het volk dat zulk
een schoon verleden achter zich heeft, doch dat ook
eeuwen lang zich veel te verwijten had, maar nu toch
weer alles in het werk wil stellen om ook de toe
komst grootsch, heerlijk en verheven te doen worden.
Zij wijzen daarbij op levenstëckenen, die doen den
ken aan den aanvang van een nieuwen tijdaan len
tedagen aan zwellende knoppen van boom en struik,
ontwakend uit den winterslaap, die menigmaal schier
een doodslaap geleek.
Zij hopen op een Pinkstergetij, ook voor land
en volk.
Het is waar, zij die meenen dat ons volk altijd
nog wil voortdoinmelen, kunnen, om hunne bewering
te staven, verschijnselen aanvoeren zóó ontmoedigend,
dat zelfs de luehthartigste optimist er zuur bij moet
kijken. Zij kunnen, uit het dagclijksche leven voor
beelden grijpen, die, vergeleken met soortgelijken uit
vroeger tijden, veeleer aan achteruitgang doen denken
dan aan vooruitgangdoch zij zullen, zelfs wanneer
zij al de sleehtighedcn aanvoeren, die maar met mo
gelijkheid bijeen zijn tc garen, toch nooit iets meer
daarmede kunnen bewijzen, dan dat alles nog niet is
zooals het zijn moet.
Een bewering trouwens, waaraan wel niemand on
zer zich schuldig zal maken. Immers wij allen zijn
overtuigd, dat er nog heel wat moet veranderen, zul
len alle kraefïten, die in onze natie sluimeren, tot
hare volle ontwikkeling komen. Geen onzer is blind
voor de ondeugden, die in grooten getale ons volk aan
kleven. Wij vloeken met velen den geest van Jan
Salie en consorten, die nog altoos niet uit Nederland
is verdwenen, en wenschen niets af te dingen op het
betoog der mannen, die, met onverbiddelijke gestreng
heid vaak, hunnen gecssel zwaaien over en hun
brandmerk drukken op de tallooze fouten en gebreken,
die in niet geringe mate in ons vaderland nog zijn te
vinden.
Wij zijn er verre van af, te meenen dat ons volk
doet wat hel kanwij vreezen niet zelden, dat bet
gansch en al nog eens weer zal opgaan in een pra
lerige zelfgenoegzaamheid, die vadsig de banden in den
schoot doet leggen. Doch we meenen tevens ook, dat
er toch teekenen zijn waar te nemen, die ontegen
zeggelijk van vooruitgang, van nieuw leven spreken
en die de verwachting wettigen, dat Nederland een
nieuw tijdperk tegemoet gaat.
Allerwege begint weer beweging te beerschen cn
drukte. Ieder doet zijn best om vooruit te komen en
tracht zich op de hoogte te stellen van hetgeen er
vereischt wordt, zal hij inct goed gevolg zich kunnen
wijden aan eenigen tak van handel of nijverheid, van
P. J. S T A H L.
27)
Langzamerhand waren de stapeltjes kopergeld tal
rijker geworden en was de tasch ledig. Vriend Ivan
schonk zich een vierden roemer in, sloeg het in
één teug naar binnen, en toen dit afgeloopen was;
kwam hij Knich woester dan ooit voor. Zijn voor
hoofd was bedekt met rimpels, die niets goeds voor
spelden zijn gelaat werd verdonkerd door dreigende
wolken. Hij nam niet de minste notitie van de onder
danige afscheidsgroeten, die de oude landbouwer hem
toebrachttelde met een ge strengen blik de som die
voor hem bestemd was stak liet geld in zijn zak
liep met haastige schreden de deur uit maakte zijn
paard los, dat rustig aan den haverbak stond gaf
het arme dier een ribbestoot en noemde het bonk
sprong in den zadelverwaardigde zich, den rund
van zijn muts een duimbreed op te lichten, in ant
woord op de eindelooze groeten van Knich drukte
vervolgens met een vrceselijken blik zijn hoofddeksel
weder op zijn gefronsde wenkbrauwen en, in galop
wegrennend, verdween hij in de onmetelijke steppe
de golven dier groenende, zee sloten zich achter het
paard en ruiter. «Goede reis mompelde de oude Knich.
X.
Terwijl de kleine Tarass met zijn scherpe oogen
j meester Ivan nastaarde, die in woeste vaart tusschen
I het hoogt? gras voortrende, wendde Maroussia hare
blikken naar den ouden landman.
De grijze Knich stond hij de koetspoort en zag,
naar het scheen zonder eenige nevengedachten, zijn
gast zich verwijderen. Men zou gezegd hebben dat
hij evenals de kleine Tarass, er eenvoudig vermaak
in schepte, dien snellen rit te bewonderen cn naar
het 'gehinnik te luisteren van het edele dier, dat de
soldaat bereed. Met de cene hand streelde de oude
landmail zijn hond, die hem kwispelstaartend genaderd
was, waarschijnlijk bij wijze van gelukwensch; en de
andere hand hield hij boven de oogén, om ze tegen
de zonnestralen te beschutten.
Nadat hij op die wijze een paar minuten voor zich
uit had gezien, minuten die Maroussia zeer lang
vielen, wendde hij zijn schreden huiswaarts. Hij
liep langzaam voort, zonder zich te haastenen onder
weg wierp hij rechts en links onderzoekende blikken,
als een zorgvuldig en waakzaam huisvader, die er op
bedacht is, de tijdelijke wanorde in zijn omgeving zoo
spoedig mogelijk te herstellen.
Grootvader,riep Tarass, die achter hein liep,
kunt u mij ook zeggen waar de vijand thans kampeert?
Ik meende wel dat hij te Vélika-Jarouga was,
maar
«Zoo, zijt ge daar, kinderensprak de oude man
vriendelijk.
Hij bleef staan en schudde goedig het hoofd.
«Hebt ge veel genoegen gehad in den tuin? Zijt
ge moede? Hebt ge honger? Welnu, kom mede, kom
maar mede, men zal u wat goeds voorzetten, de soldaat
heeft niet alles verorberd. Ga maar met mij mede
haast u watEn nu liep hij voor hen uit, met
een innemend lachje om den mond, van tijd tot
tijd eventjes kuchend, zoóals oude lieden meestal
doen. Tarass en Maroussia stapten achter hem aan.
In een oogenblik had Maroussia de tlesch en het
glas weggenomen, waaruit de soldaat gedronken had.
Er was een raam opengezetde frissehe buitenlucht
Was in de kamer doorgedrongen, en de onaangename
scherpe reuk van dén brandewijn was vervangen
door den smakelijke» geur van een warme pastei,
i Een flinke schaal versche room stond gereed bij wijze
j van dessert.
Tarass, hoe nieuwsgierig ook om nauwkeurig de
plaats te weten waar het vijandelijk leger zich be-
i vond, liet zich door die gewichtige quaestie niet vail
zijn stuk brengen. Hij at voor zes De stukken ver
dwenen als door een tooverslag in zijn mond men
zou gezegd hebben dat hij ze niet inslikte, maar
achter zich wierp.
Doch Maroussia at weinig. Terwijl ze met haar
spitse vingertjes de beschuiten doorbrak, kon zij hare
oogen niet van den ouden Kozak afwenden.
Grootvader hoor eens, grootvader riep Tarrass,
wiens honger gestild was «dat die soldaat naar de
Stary-Kresty galoppeerde, beteekent zeker dat de
vijand niet meer te Vélika-Jarouga ligt Niet waar,
grootvader
«Ik geloof het ook, mijn jongen, ik geloof het ook,
antwoordde de vriendelijke, toegevende grootvader,
terwijl hij den kinderen nog een paar lekkere stukjes
gaf. «Maar, wat ik zeggen wilge brengt mij
daar iets in gedachtener raag wel eens gezien
worden naar de vischnetten, die wij onlangs hebben uitge
zet op de plaats die gij mij aangeraden hadt. Het zou wel
kunnen wezen dat we reeds een paar prachtige baarzen
hadden gesnapt. Nu, hoe denkt ge er over1J
»lk had die netten reeds glad vergetenriep
Tarass, «geen haar van mijn hoofd dacht er meer aan.
O, b, Jantje-fconder-zorg«/sprak Knich glimlachend.
»\Vel, grootvader, hoe is het mogelijk! Ik begrijp in
de verste verte niet, hoe ik dat heb kunnen vergeten
Met één sprong was hij midden in de kamer en
stond hij vlak voor zijn grootvader, met wijd geopende
oogen en saamgeknepen lippen, als een personaadje
van gewicht, die zich eensklaps in een inoeielijke
positie geplaatst ziet, welke geheel in strijd is met
zijne gewone orde en stiptheid.
«Ik loop er gauw been ik ga alriep hij eindelijk
en terwijl hij de deur uitstoof, floot hij in het voor
bijgaan nog even zijn trouwen onafselieidelijken vriend,
den grooten houd Kiabko, die hem met groote sprongen
achterna ging.
Daarop werd alles stil. Maroussia bevond zich ein
delijk alleen niet den ouden landman. Eu deze zag
haar thans met aandacht aaq hij zag haar op zulk
een vreemdsoortige w.jze aan dat haar hart begon te
kloppen als een hamertje.
En terwijl zij hem gadesloeg, greep er in het ge-
heele voorkomen van Kuieli een plotselinge verande
ring plaats. De oude boer was onverhoeds van ge
daante veranderd. In plaats van een goedig, bedeesd
oud mannetje, 'die zich misschien .wat te veel laat
voorstaan op zijn pastijijes, zijn likeuren en al zijn
andere aardsche heeriijkueden, zag zij thans onder
zijne wenkbrauwen een paar schitterende oogen fonkelen,
wier blik haar doordrong als de punt van een doik al de
rimpels in zijn voorhoofd waren als door toovermacht ver
dwenen. Z.jii gelaatstrekken hadden eene ernstige en
strenge uitdrukking aangenomen. De geheele gestalte van
den man was grootcr geworden. Z.ju seho ders waren
verbreed, en zjn ga.iscae stat.: ir had iet indrukwek
kends verkregen. \Werdt vervolgd.)
EÜWSDU
Hd Unil van leusden en Altena,
DE LANGSTRAAT EN DE BOMMELERWAARD
iWito \uTJk
When the suu to earth new joy is bringing;
When the flow'rs are balmy odours flinging;
When the birds their morning hymn are singing,—
Then I think of Him whose name is Love
C. G. Row*:, God is Love.
-x-
a-
-*
DOOK