No. 72.
1882
Maroussia.
Ter Overweging.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken W OENSDAG en Z A T E it D A G.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte
Advertentie!» worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur.
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 unr.
Ingezonden
We hebben nu jaren lang getobd om
ons volksonderwijs zoo degelijk mogelijk
te maken en zoo ruim mogelijk te ver
spreiden. Er is ja op schoolgebied een
zware strijd gestreden, maar boven alle
twisten staat het thans onwrikbaar vast, dat
geen burger onzes lands mag verstoken
blijven van 't onderwijs. We hebben de
eene wet zien vallen en de andere verrij
zen en de eene regeling is niet geschied
of reeds hoort men den horen schallen en
de trompet blazen, want een nieuwe is in
aantocht, een meer volmaakte, die geheel
beantwoordt aan de eischen des tijds. Open
baar en bijzonder onderwijs wedijveren in
het klaarmaken van den jongen inensch
voor de maatschappij. In de steden en op
't platteland ontmoet uw oog allerwege een
frissche bedrijvigheid. Tot in de meest af
gelegen hoeken dringt de overtuiging door
dat degelijk, ontwikkelend volks-onderwijs
een dringend volks-belang is. Nieuwe scho
len verrijzen, oude worden herbouwd, de
onderwijskrachten versterkt, in 't kort, men
kan thans zeggen, dat er over 't onderwijs
niet meer alleen wat gebabbeld, maar zeer
zeker dat er ook met ijver gewerkt wordt.
En zoo, pratende en twistende, afbre
kende en opbouwende, zijn we langzamer
hand allen van meening geworden dat on
derwijs voor onze jeugd niet ^alleen hoogst
noodzakelijk, maar 't, eene noodige is, dat
ontwikkeling van 't verstand, boven en met
terzijdestelling van al 't andere een drin
gende eisch onzes tijds is. Leeren en nog
maals leeren is 't wachtwoord geworden. Al
wat daar buiten ligt is uit den booze, is
tijdverknoeien en een onherstelbaar verlies.
In onze jeugd was dat eenigszins anders.
Men was toen zelfs wel wat onverschillig
in zake 't onderwijs der kinderen. Men zag
niet zoo nauw op een dag of wat verzuim
en de zeer strengen zorgden toch altijd nog
dat er van den lieven dag een brok over
schoot, waarvan de jeugd naar welgevallen
gebruik kon maken.
Tegenwoordig zijn de vaders en moeders
een andere meening toegedaan. Spelen is
een woord dat in miskrediet geraakt is. Een
kind moet leeren, opdat het eenmaal wat
worde. Vroeg moet het beginnen, en jaar
in, jaar uit den tijd, waarin h<jt niet rust,
bested n ten nutte van zijn verstand; zijn
toekomst hangt van het al of niet goed
besteden van den tijd af. Het moet voort;
des drijvers geweldige roede jaagt het naar
de boeken, zoo dikwijls het zijn hart voelt
opengaan bij 't zien van een vroolijk spel,
gespeeld door de kinderen van hen, die nog
niet door de kwaal onzes tijds aangetast zijn.
Het kleine volk uit onze achterbuurten kunt
ge, voor zoover het niet door een teeder
ouderpaar geëxploiteerd wordt tot 't op
scharrelen van een pover weekgeldje, dat
kleine goedje van den minderen man kunt
ge nog bij getallen spelende aantreffen.
Daaruit groeien onze naaistertjes, dienst
meisjes, schoonmaaksters, metselaars en
andere werklieden, die met gewoon school
onderwijs volstaan kunnen. Al wat daar
boven staat, echter wordt van de geboorte
af geplaagd door een leelijke ziekte, die we
de examenkoorts kunnen noemen. //Mijn
jongen is te goed voor werkmanis een
uitdrukking die ge dagelijks kunt hooren.
Die jongen moet hooger op, of er wat in
zit of niet. Wee, wanneer 't laatst het geval
is. Wee voor de verblinde ouders, die steeds
starende op een toekomst, welke nimmer
verwezenlijkt kan worden,den patient pijnigen
uit liefde, en wee voor den knaap die aan
de droomen zijner ouders wordt opgeofferd.
Wanneer hij zich gewillig onderwerpt aan
de kuur en de verzenen niet tegen de prikkels
slaat, vindt hij een vroegtijdigen dood of
wat misschien nog erger is wordt hij
gedoemd met kranken geest zijn verder pad
te bewandelen.
We hebben wel eens gedachtzou in dat
alles niet een der grootste ourzaken schuilen
van de ongemanierdheid, waardoor de jeugd
zich tegenwoordig langs wegen en pleinen
kenmerkt? De jonge mensch, aan de meest
onnatuurlijke handen gelegd, welke ooit voor
hem uitgedacht zijn, wordt bandeloos wanneer
hij deze voor een poos geslaakt voelt. Hij
zit den ganschen dag onder wakende oogen
te suffen en te peinzen, onder verloochening
of onderdrukking van zijn aard, kan het
verwondering baren dat hij eenigszins wild
is, wanneer hij zich vrij gevoelt
Laat ons niet te hard zijn voor de jeugd.
Wezenlijk, de rampen die haar vergezellen
zijn niet licht, in elk geval heel wat zwaar
der dan Hildebrand meent. Het zitten eenige
uren van den dag op een veelal zeer on
doelmatige schoolbank zal het kind uit het
volk geen hinder doen, wanneer datfrna
eenige lichamelijke ontspanning volgt, maar
voor die breede schare burgerkinderen, van
den vroegen morgen tot den laten avond
met ingespannen geestesarbeid bezig, is het
onderwijs dikwijls meer een plaag dan een
zegen. Onze tijd kenmerkt zich, naar luid
der geneeskundigen, door een hevige mate
van zenuwachtigheid. Geen wonderhet
zittend leven, waartoe we onze kinderen
veroordeelen, de veronachtzaming van 't
lichaam en de daarmee onharmonische ont
wikkeling van den geest, 't zijn even zoo
vele aanleidingen tot de heerschappijvoering
onzer zenuwen. Wat is grooter ellende voor
het kind dan zitten O, we weten wel, het
leert zich daarin zoo goed mogelijk schik
ken, zoodat men bijwijlen meenen zou, dat
het onnatuurlijke natuurlijk geworden was,
maar eilieve, een jong takje kan men immers
buigen, gelijk men dat wil? Een zittend leven
voor den aankomenden mensch is een bron
van vele en velerleizelfs van afschuwelijke
kwalen van kwalen, die men schroomt uit
te spreken, doch die desniettemin onder ons
bestaan en voortwoekeren en den mensch
verstompen en uitputten. De natuurlijke hou
ding voor onze kinderen is niet zitten, maar
is loopen en liggen; 't laatste slechts wan
neer de slaap hunne oogen gesloten heeft.
We hebben diep medelijden met die jeug
dige mannetjes en vrouwtjes, die schijnbaar
wars van kinderlijk spel, den heerlijken len
tedag moeten doorbrengen binnen de muffe
wanden van 't school vertrek of de leerkamer.
Ze leeren reeds vroeg hun natuur (Doden,
ze worden oud vóór den tijd en 't kan geen
verwondering baren, dat er zóóveleti stranden
voor ze de veilige haven bereikt nebben
Op deze dingen begint men thans meer
dan vroeger te letten. Opvoedkundigen van
naam laten een waarschuwend woord hoo
ren tegen de inwilliging de; z. eischen
des tijds. O, we weten het wel, die eischen
zijn zeer dringend en hoogst moei! k te vol
doende strijd om 't bestaan w it b len
dag zwaarder en drukke
gaat toch niet aan het geluk onzer kinderen
te verwoesten voor een schijngeluk in de to
komsthet gaat niet aan, op den duur maar
in te willigen, wanneer die eisch en sleed
zwaarder en gevaarlijker -orden
nooit vergeten dat een waarachtig gezonde
geest niet wonen kan in een verongelukt
lichaam en we dus voortgaande met te hame
ren op het aanbeeld van verstandsontwik
keling, de eerste eischen eener gezonde op
voedkunde in 't aangezicht slaan.
Onze kinderen moeten onderwijs ontvan
gen, buiten twijfel, maar ze hebben aan het
meest degelijke onderwijs niets, wanneer de
behoeften van den kinderlijken leeftijd voor-
P. J. STA HL.
28)
Gedurende eenige oogenblikken staarde Maroussia
Knich aan als een klein betooverd vogeltje. Knicb
sprak baar aan. Zijn stem geleek evenmin op de stem
die zooeven allerlei voorkomende beleefdheden tot den
soldaat Ivan gesproken had, als de viool van een
Joachim of Wieniawski op bet ellendig instrument
van een armen blindeman, die de aalmoezen der voor
bijgangers inwacht.
Maroussia's oogen antwoordden voor haar, want van
blijdschap was ze niet in staat een enkel woord uit
te brengendoch Knich bad haar begrepen en wenkte
dat zij hem zou volgen.
Hij ging naar buiten en liep met vasten tred de
plaats op; Maroussia's blikken zochten in den omtrek
van den ouden kelder den met mos en wilde planten
begroeiden steenhoop, waaruit de stem van haar vriend
haar toegesproken had doch Knich wendde zijn schreden
niet naar die zijde.
Nadat hij zorgvuldig naar alle kanten had rond
gezien, liet Knich een zacht gefluit hooren. De groote
hond Verax, die zich bij de wagenpoort bevond, was
in twee sprongen bij zijn meester, ging op zijn achter-
pooten zitten, en bleef zoo, zijn verstandige oogen op
den landbouwer vestigende, verdei'e hevelen afwachten.
»Er is immers geen vreemd volk in de buurt,
wel Verax?* sprak Knich tot den trouwen bewaker
van zijn huis.
Verax hief een eigenaardig gehuil aan, waarmede
hij duidelijk tot zijn meester scheen te willen zeggen
Wees gerustEn ten bewijze dat buiten inder
daad alles volkomen in orde was en men derhalve
binnen zijn gemak kon nemen, begon Verax jacht te
maken op vliegen. En nu zou Verax zich stellig niet
hebben gaan amuseeren met het ophappen van vliegen
als het huis door een of ander gevaar was bedreigd
geworden. Op dit punt dus ten volle gerustgesteld,
ging Knich nu met Maroussia naar de hoeve terug
maar toen hij het kleine portaal was binnengetreden,
liep hij de deur aan zijn rechterhand voorbij, die in
het vertrek uitkwam waar men ontbeten had, en
opende een deur aan de linkerzijde, die toegang gaf
tot een provisiekamer.
Die kamer was opgevuld met allerlei soorten van
landelijke voedingsmiddelen. Men kou zich slechts met
de grootste moeite een weg banen tusschen de groote
zakken met meel, gerst, rogge, erwten en boonen.
De vensters waren vrij groot, maar toch was het
er niet zeer licht. De voorraad hop, worst, gedroogde
pruimen, ingemaakte kersen, appelen en peren, de
stapels eieren, de groote hoopen flesschen voor de
glazen, brachten een geweldige verduistering te weeg.
Maroussia bleef aarzelend op den drempel van dit
vertrek staan, waar het zoo vol was dat liet bijna
onmogelijk scheen, er ongehinderd tusschen door te
komen.
Blijf aan den linkerkant,* sprak Knich, en daarop
met zijn stevige armen een vat brandewijn verplaatsend,
lichte hij een luik in den grond op en wees Maroussia
een kleine houten trap, die in een kelder scheen uit
te komen.
«Wees voorzichtig, meisje,waarschuwde Knich;
»zie goed toe waar ge uw voeten zet, want het is
hier misschien door de vochtigheid wat glad geworden.
XI.
Zij begonnen nu de smalle trap af te dalen, die
onder hunne voeten boog en kraakte.
Maroussia had er geen begrip van kunnen krijgen,
op welke wijze de vloer opengegaan was. Zij be
merkte eerst dat hij zich achter haar gesleten had,
toen zij haar in donker bevond hoe lager zij kwamen,
hoe kouder de lucht werd. Er was nooit een zonne
straal in dezen diepen kelder doorgedrongen.
Van tijd tot tijd voelde het meisje dat een sterke
vaste hand haar ondersteunde op moeielijke plaatsen.
Eindelijk hadden zij de laatste trede bereikt.
Knich nam haar toen hij de hand en zoo liepen
zij ongeveer honderd schreden voort door een donkeren
gang. Bij een kromming echter viel er eensklaps van
boven af een breede streep licht in dit onderaardse!»
verblijf, dat op deze hoogte tot een cirkelvormige
ruimte verbreedde. De afgezant liep daar met laug-
zaïnen tred heen en weer. Zijne oogen richtten zich
dadelijk naar de bezoekers. Door het gedruisch hun
ner schreden gewaarschuwd, was hij hen reeds
wachtende.
«Maroussia, mijn lieve helpster!* sprak hij, zich
tot het kind neerbuigend, »wat verheugt het nij, u
weer te zien en u een woord van dank te kunnen
toespreken!*
Maroussiadie beefde als een espenblaadje, was
haren grooten vriend om den hals gevallen.
»0!« sprak zij, bwat zult ge daar geleden heb
ben in dat hooihij het gerucht van den strijd, bij
de komst van die soldaten, en ook onder weg toen
Ivan rondom het rijtuig reeden zoo straks nog,
toen hij hier hals over kop tegen den kelder rolde
Ik dacht aan de geschiedenis van de vrouw en de
rooverhende,antwoordde de gezant; maar ik was
beducht voor mijn gids.
De oude-Knich keerde zich om, ten einde een traan weg
te wisschcn die langs "zijn wangen vloeide.
Die omhelzing van den sterken man en het zwakke
kind had hem getoond, dat dit kleine, nietige meisje
den stoeren krijgsman reeds voor altijd lief en dier
baar geworden was.
«Als Ta rass eens wat grooter was,« dacht hij hij
zich zelf, «zou hij bij mij dan even hoog aange
schreven staan als die kleine Maroussia hij den afge
vaardigde?*
»Laat ons nog wat verdër-op 'gaan,* sprak Knich
b wij zullen daar nog veiliger zijn.*
Zij gingen een paar honderd schreden verder in
den onderaardsciien gang, die nu eens zoo nauw werd
als een koker en dan weer aanmerkelijk breeder uit
liep. Zij gingen hij afwisseling door lichte en door
donkere gedeelten. Overal waar het licht doordrong,
bemerkte men kleine trappen, naar welverborgen uit
gangen voerende, waardoor het den bewoners van
deze schuilplaats ten a len tijde mogelijk was, zich op
de hoogte te houden van hetgeen er in den tuin en
op de plaats voorviel.
Wij zijn niet rijk voorzien in deze dagen,* sprak Knich
tot den anderen man, dien hj Trdietehfeyik noemde.
NIEUWSBLAD
lid land van Huisden en Allen»,
DE LAN6STRAAT EN DE BOMMELERWAMD
nooit
b Maroussia,zeide Knicb, »unv vriend werischt u
te zien. Ilij is niet ver van hier. Wilt ge weten wat
hij te zeggen beeft?*
bAIs we maar niet arm aan hulpmiddelen zijn,*
antwoordde deze, (Wordt vervolgd.)